Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaken tussen
[eiseres 1] , eiseres 1, te [woonplaats] , en
verder samen: eiseressen,
Centraal Administratie Kantoor, Afdeling Bezwaar en Beroep, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Eiseressen ontvangen op grond van een beslissing van SVB een AOW-uitkering voor ongehuwden. Het is niet de bedoeling dat zij voor de registratie van de leefvorm zich telkens afhankelijk zouden mogen stellen van de voor hen gunstigste financiële uitkomst. Dit houdt in dat verweerder eiseressen, net als de SVB, als ongehuwd moet aanmerken. Voor een eventuele wijziging van hun AOW-uitkeringen dienen eiseressen contact op te nemen met de SVB. Ook het standpunt dat zij vallen onder een overgangsmaatregel en om die reden een AOW-uitkering voor ongehuwden toegekend hebben gekregen, is een beslissing van de SVB. Verweerder kan hier niets over opmerken. Bij de berekening van de eigen bijdrage gaat verweerder uit van de beoordeling van de SVB.
“indezewet en de daarop berustende bepalingen”…. Verweerder gaat hier voorbij aan de bepalingen van artikel 1.1.2, tweede en derde lid, Wlz en de artikelen 3.3.2.1, 3.3.2.3 en 3.3.2.9 van het Besluit langdurige zorg(Blz).
Eiseressen hebben de in de vragenlijsten genoemde bewijsstukken niet kunnen opsturen, omdat deze niet op hen van toepassing waren. Verweerder had op basis van onder andere de inkomensgegevens van de Belastingdienst en het BRP moeten afleiden dat de zussen een gezamenlijke huishouding voeren. Het is onduidelijk waarom wordt gevraagd om een kopie van een huurcontract en niet van een koopcontract. Eiseressen voerden voor 2000 een gezamenlijke huishouding in hun gezamenlijke koopwoning aan de [locatie 1] te [plaats] en tussen 2000 en 27 januari 2020 in hun gezamenlijke koopwoning de [locatie 2] te [plaats] . Zij staan beiden al hun leven lang ingeschreven op hetzelfde adres bij de BRP en hadden en hebben een gezamenlijke bankrekening en zij betaalden daaruit kosten van die gezamenlijke huishouding. In alle opzichten droegen zij zorg voor elkaar. Eiseressen hebben ter onderbouwing van hun beroep overgelegd:
- een leveringsakte van de gezamenlijke koopwoning [locatie 2] ;
“Samenwonende bloedverwanten in de tweede graad worden in de gehele sociale verzekeringswetgeving niet langer uitgezonderd van het partnerbegrip; dit houdt in dat in het vervolg, net als bij alle andere ongehuwd samenwonenden, getoetst moet worden of zij als partners kunnen worden beschouwd.(…)
2.2.1.1 Overgangsbepaling
Voor nieuwe gerechtigden dient de gewijzigde partnerdefinitie op 1 januari 1996 van kracht te worden. Voor mensen die op dit moment reeds een 70%-uitkering ontvangen worden overgangsbepalingen getroffen. Deze houden in dat de uitkering gedurende 1996 nog ongewijzigd zal blijven. Met ingang van 1 januari 1997 zal voor hen de uitkering in 4-halfjaarlijkse stappen telkens 5 procent-punt worden verlaagd. De inkomensgevolgen worden zo in de tijd gespreid.(…)”
Het oordeel van de rechtbank
Eén van de toetsingsinstrumenten voor verweerder is de vraag of er een AOW-uitkering voor ongehuwden wordt genoten, nu de AOW en de Wlz samenhangende wetten met gelijkluidende begrippen zijn. Verweerder stelt terecht dat indien de wetgever in een aantal samenhangende wetten welbewust gelijkluidende begrippen heeft geïntroduceerd, daaraan dezelfde uitleg moet worden gegeven.
1 januari 1990 en 1 oktober 1994 een AOW-uitkering ontvangen en dat ten tijde van de toenmalige toetsingen / beslissingen zij als “ongehuwd” golden en ook als zodanig zijn aangemerkt. Nadien heeft een wetswijziging plaatsgevonden zoals hiervoor vermeld onder r.o. 4.2. Voor eiseressen heeft dit echter niet tot een herbeoordeling of wijziging van hun AOW-uitkering geleid. Een verklaring van de SVB daarover ontbreekt; verweerder heeft ook geen navraag gedaan.