ECLI:NL:RBNHO:2021:9960

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
HAA 21/3026
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor de ontwikkeling van de Groene Schakel in het Goois natuurgebied

In deze zaak heeft de Vereniging tot Behoud van Anna’s Hoeve en omgeving beroep ingesteld tegen de provincie Noord-Holland, die ontheffing heeft verleend van verboden op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de ontwikkeling van de Groene Schakel in het Goois natuurgebied. De rechtbank heeft op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard en de verzochte voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende inspraakmomenten zijn geweest en dat alle aanwezige dieren in het gebied zijn betrokken bij de beoordeling. De ontheffing is noodzakelijk voor de bescherming van de wilde flora en fauna en de werkzaamheden zullen geen afbreuk doen aan het streven om de populaties van de betrokken soorten, waaronder de das, in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing is verleend voor de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2023, met specifieke voorschriften om de gevolgen van de verstoring te beperken. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de provincie de juiste procedure heeft gevolgd en dat de belangen van de flora en fauna voldoende zijn gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4191 (voorlopige voorziening) en HAA 21/3026 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in de zaak tussen
de vereniging
Vereniging tot Behoud van Anna’s Hoeve en omgeving,te Hilversum, verzoekster/eiseres, hierna: verzoekster,
gemachtigde: [naam 1] ,
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder,

gemachtigden: mr. F. Sassen, jurist in dienst van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
provincie Noord-Holland, hierna: de provincie,
gemachtigden: mr. dr. T.C. Leemans, advocaat in dienst van de provincie.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de provincie ontheffing verleend van verboden op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2023.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Namens verzoekster is verschenen [naam 2] , [functie] , bijgestaan door de gemachtigde. Zij zijn vergezeld van [naam 3] van de Werkgroep Roofvogels Nederland. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld van ing. [naam 4] , ecoloog in dienst van de Omgevingsdienst. De provincie is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld van drs. [naam 5] , vergunning coördinator project Voltooiing Groene Schakel, werkzaam bij [bedrijf 1] , en ing. [naam 6] , [functie] bij [bedrijf 2] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op het beroep.
Achtergrond
2.1
De ontheffing heeft betrekking op maatregelen, opgenomen in het hierna te noemen Activiteitenplan, op het landgoed Monnikenberg en het natuurgebied Anna’s Hoeve, beiden onderdeel van het Goois Natuurreservaat. Dit gebied maakt deel uit van de in ontwikkeling zijnde Groene schakel in het Gooi. De Groene Schakel verbindt - onder meer met een natuurtunnel onder de snelweg A27 en een natuurbrug over een spoorlijn, een omgelegde weg en een hoogwaardige openbaar-vervoerverbinding - natuurgebieden in het Gooi en op de Utrechtse Heuvelrug met elkaar en heeft als doel de ruimtelijke samenhang van het Natuur Netwerk Nederland te versterken en zo de overlevings- en migratiekansen voor planten- en diersoorten te vergroten. Voor de Groene Schakel hebben de provincie, Rijkswaterstaat, ProRail, de gemeenten Hilversum en Laren en Stichting Goois Natuurreservaat, de eigenaar/beheerder van het landgoed en het natuurgebied, het ‘Uitvoeringsprogramma De Groene Schakel’ opgesteld. Dat programma is gericht op de versterking van ecologie en recreatie binnen de Groene Schakel. Onderdeel van dit pakket aan maatregelen is het Project Voltooiing Groene Schakel (hierna ook: VGS), waarmee de ecologische verbinding wordt voltooid. De werkzaamheden voor dit onderdeel zijn in oktober 2021 van start gaan. Met de maatregelen wordt beoogd de gronden op het landgoed en het natuurterrein (beter) geschikt te maken voor de migratie van dieren en planten door de Groene Schakel. Daartoe wil de provincie onder meer grond van een deel van een weiland op landgoed Monnikenberg afgraven om een (groter) heideven te realiseren, bomen kappen om meerdere poelen aan te leggen en heidegronden aan te leggen en een akker afgraven om daar voor een derde deel heidegrond van te maken en twee derde deel een gras/klaverweide. Voor de werkzaamheden zijn ook een drietal andere ontheffingen/vergunningen aangevraagd voor ontgronden en voor het verrichten van handelingen die een aardkundig monument kunnen aantasten. De andere onderdelen van het uitvoeringsprogramma zijn inmiddels gerealiseerd.
2.2
Het consultancy bureau Arcadis Nederland B.V. heeft op 8 augustus 2019 een “Quick Scan ecologie Groene Schakel Hilversum” opgesteld waarin in beeld is gebracht welke dieren in het gebied leven en welke risico’s aanwezig zijn met betrekking tot de beschermde soorten in het gebied. Vervolgens heeft Arcadis op 17 april 2020 een “Activiteitenplan wet natuurbescherming - soorten, voltooiing Groene Schakel” opgesteld in opdracht van de provincie ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag op grond van de Wnb.
2.3
De aanvraag van de provincie heeft verweerder ontvangen op 28 april 2020. Vervolgens is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast. In reactie op het activiteitenplan van Arcadis hadden verzoekster en de Dassenwerkgroep Utrecht & ’t Gooi (hierna: Dassenwerkgroep) reeds in april 2020 “zienswijzen” ingediend.
2.4
Verweerder heeft bij brief van 10 juni 2020 verzocht om aanvullende gegevens bij de provincie Noord-Holland. De provincie Noord-Holland heeft hier op 7 augustus 2020 op gereageerd.
2.5
Na de terinzagelegging van het ontwerp-besluit op 1 december 2020 hebben verzoekster op 18 februari 2021 en de Dassenwerkgroep Utrecht & ’t Gooi op 2 februari 2021 zienswijzen op het voorgenomen besluit ingediend. De provincie heeft op 30 maart 2021 hierop gereageerd.
3. Enige voor de beoordeling relevante wettelijke bepalingen zijn ter wille van de leesbaarheid opgenomen in de bijlage.
Bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 3.3, eerste lid, Wnb ontheffing verleend van:
- artikel 3.1, tweede lid, Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen van de buizerd;
op grond van artikel 3.8, eerste lid, Wnb van:
- artikel 3.5, eerste lid, onder a, Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk vangen van exemplaren van de kamsalamander;
- artikel 3.5, tweede lid, Wnb voor zover het betreft het opzettelijk verstoren van exemplaren van de rosse vleermuis en de kamsalamander;
- artikel 3.5, vierde lid, Wnb, voor zover het betreft het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van exemplaren van de rosse vleermuis en kamsalamander;
en op grond van artikel 3.10, tweede lid, in verband met artikel 3.8, eerste lid, Wnb van:
- artikel 3.10, eerste lid, onder a, Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk vangen van exemplaren van de ringslang; en
- artikel 3.10, eerste lid onder b, Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk beschadigen en vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van exemplaren van de ringslang, das, boommarter en steenmarter.
De ontheffing is verleend voor de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2023 en bevat tevens algemene voorschriften en specifieke voorschriften over onder andere de periode en locatie waarin het werk kan plaatsvinden en het treffen van bijkomende maatregelen om de gevolgen van de verstoring te beperken, zoals het inzaaien van de voormalige akker voor twee-derde deel met gras-klavermengsel ten behoeve van de das.
Verweerder stelt dat er geen bevredigende andere oplossing mogelijk is omdat de ligging van de infrastructuur vastligt en het een locatie gebonden project is, zodat geen alternatieve locatie mogelijk is (artikel 3.3, vierde lid, sub a, en artikel 3.8, vijfde lid, sub a, Wnb). Het bundelen van de infrastromen, te weten de rijksverkeersweg A27, een spoorlijn, een busbaan “Hoogwaardige openbaar vervoer verbinding” (hierna ook: HOV) en een nieuwe, omgelegde “Weg over Anna’s Hoeve”, zorgt voor oplossing van knelpunten. Daardoor is sprake van een herstel van verbindingen tussen natuurgebieden onder andere door de aanleg van een faunatunnel onder de A27 en een natuurbrug over de andere infrastructuur. De herinrichtingsmaatregelen zijn gekozen om de verbinding voor soorten optimaal te laten functioneren en zijn daarom ook locatie gebonden.
Verweerder heeft aan de ontheffing de volgende belangen ten grondslag gelegd:
  • de bescherming van de flora en fauna (artikel 3.3, vierde lid, sub b onder 4, Wnb);
  • het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna of het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats (artikel 3.8, vijfde lid, sub b onder 1, Wnb);
  • de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten met inbegrip van het daarop volgend gebruik van het gebied of het gebouwde (artikel 3.10, tweede lid, sub a, Wnb).
Ten slotte heeft verweerder geoordeeld dat de staat van instandhouding van de buizerd, de rosse vleermuis, de kamsalamander, de boommarter en steenmarter en de das door de werkzaamheden en door de voorgestelde maatregelen geen gevaar loopt (artikel 3.3, vierde lid, sub c, en 3.8, vijfde lid, sub c. Wnb).
Voldoende inspraakmogelijkheden?
5.1
Verzoekster heeft allereerst, samengevat, aangevoerd dat er feitelijk onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geweest bij de planvorming over de HOV en de VGS. Verweerder heeft pas bij het bestreden besluit gereageerd op eerdere, over alle plannen ingediende, zienswijzen. Ook heeft verweerder, ondanks meerdere verzoeken van de zijde van verzoekster, er niet mee ingestemd om met verzoekster en de Dassenwerkgroep Utrecht & ’t Gooi om tafel te gaan zitten om de bezwaren te bespreken.
5.2
Deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in plaats van de (beperktere) reguliere procedure juist gekozen is voor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die de mogelijkheid biedt tot inspraak door het indienen van zienswijzen. Verzoekster en de Dassenwerkgroep Utrecht & ’t Gooi hebben ook twee maal een zienswijze ingediend, te weten naar aanleiding van het activiteitenplan van Arcadis en na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. Verweerder heeft in een bijlage bij het bestreden besluit op deze zienswijzen gereageerd. Daarnaast heeft de provincie ter zitting aangegeven dat in de periode maart 2018 tot januari 2021 vier maal met verzoekster overleg heeft plaatsgevonden. Ook is het voorlopig ontwerp met omwonenden besproken tijdens bijeenkomsten. Ten slotte bestond de mogelijkheid voor burgers om deel te nemen aan werkateliers waarin over de (invulling van de) plannen is gesproken. Verzoekster heeft het voorgaande ter zitting niet betwist. Dat verzoekster van mening is dat desondanks onvoldoende naar haar bezwaren en met name door haar aangedragen alternatieven is geluisterd door verweerder, leidt niet tot het oordeel dat de inspraakmogelijkheden rechtens onvoldoende zijn geweest en tot vernietiging van het bestreden besluit moeten leiden. Dat aan de inbreng van verzoekster en de Dassenwerkgroep geen enkele waarde zou zijn toegekend, mist bovendien feitelijke grondslag omdat de voorgenomen maatregelen over de akker naar aanleiding van met name de eerste “zienswijze” van de Dassenwerkgroep wel zijn aangepast. Daarbij maakt de voorzieningenrechter nog twee opmerkingen. Het is de beheerder als eigenaar van het natuurgebied die – zoveel mogelijk na inspraak - beslist over het gebruik van het natuurgebied en de aanvrager die uiteindelijk bepaalt welke maatregelen hij aan het verzoek om ontheffing ten grondslag wenst te leggen. In het kader van de beoordeling van een aanvraag om een ontheffing op grond van de Wnb kan verweerder slechts beoordelen of de maatregelen waarvoor ontheffing wordt gevraagd, zich verdragen met het toetsingskader van de artikelen 3.3, vierde lid, 3.8, vijfde lid en 3.10, tweede lid, Wnb. In het licht van dat toetsingskader ligt het bij de beoordeling van de aanvraag niet op de weg van verweerder om mogelijk andere – door verzoekster – gewenste maatregelen in plaats van de voorgenomen maatregelen in de besluitvorming te betrekken.
Zijn alle aanwezige dieren in het gebied betrokken in de beoordeling?
6.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat niet is onderzocht welke flora en fauna op het weiland en de akker en op de plaatsen waar bomen worden gekapt en poelen worden aangelegd, voorkomen en welke flora en fauna van de oude situatie afhankelijk zijn. In het gebied leven, aldus verzoekster, specifiek in de te kappen naaldbomen, de sperwer, de ransuil en de boomvalk. Ook de eekhoorn, zwarte specht, zwarte mees en het goudhaantje en vele insecten zijn van deze bomen afhankelijk. Ten slotte zijn ook paddenstoelen afhankelijk van naaldbomen. Deze dier- en plantensoorten worden, zo begrijpt de voorzieningenrechter het standpunt van verzoekster, ook door de maatregelen getroffen. Veel biodiversiteit is niet onderzocht en gaat verloren, aldus nog steeds verzoekster.
6.2
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in die stellingen. Arcadis heeft in de quick scan van 8 augustus 2019 een inventarisatie gemaakt van de diersoorten die in het gebied van Anna’s Hoeve en Monnikenberg, waaronder dus het weiland, de akker en in en om de te kappen bomen, leven. Vervolgens heeft Arcadis in het activiteitenplan wederom een inventarisatie gemaakt. Arcadis heeft de door verzoekster genoemde sperwer, ransuil, zwarte specht, goudhaantje, eekhoorn, zwarte mees en paddenstoelen niet aangetroffen, dan wel daarvan geconcludeerd dat de maatregelen jegens die dier(soort)en geen overtreding van het beschermingsregime meebrengen.
Verzoekster heeft niet betwist dat Arcadis de quick scan en de inventarisatie in het activiteitenplan op een juiste en zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd. Enkel is gesteld, maar tegenover de bevindingen van Arcadis onvoldoende overtuigend onderbouwd, dat er wel dieren in het gebied leven, die niet in de quick scan dan wel het activiteitenplan van Arcadis zijn opgenomen en die in de aanvraag hadden moeten worden betrokken.
Mevrouw [naam 3] heeft ter zitting wel verklaard dat de boomvalk en de sperwer in het gebied voorkomen en nestelen in naaldbomen, maar die verklaring wordt weerlegd door het onderzoek van Arcadis. De sperwer, ransuil en eekhoorn heeft Arcadis in de quick scan expliciet meegenomen [1] . Ook zijn nesten van vogels in de broedperiode meegewogen. In de quick scan is geïnventariseerd [2] welke gevolgen de werkzaamheden hebben op deze dieren. Vervolgens is in het activiteitenplan door Arcadis wederom een inventarisatie gemaakt. Daarbij zijn roofvogels waaronder de sperwer, boomvalk en de ransuil, broedvogels en de eekhoorn wederom betrokken. Uit de bevindingen van Arcadis volgt dat die soorten door de maatregelen niet worden getroffen.
Mevrouw [naam 3] heeft voorts nog verklaard dat de boomvalk en sperwer geen eigen nesten maken, maar nesten van andere vogels gebruiken. Haar verklaring is daarom, ook al worden in het gebied (naald)bomen gekapt, onvoldoende om concluderen dat het verbod van artikel 3.1 Wnb ten aanzien van deze soorten met de voorgenomen maatregelen wordt overtreden.
Ten slotte merkt de voorzieningenrechter nog op dat, indien ondanks het eerdere onderzoek, toch andere diersoorten aanwezig blijken in het gebied en ten aanzien van die soorten door de maatregelen de verboden worden overtreden, de provincie voor de maatregelen voor zover die die andere soorten betreffen, alsnog ontheffing zal moeten vragen en verweerder, als die ontheffing niet kan worden verleend, daartegen handhavend zal moeten optreden. Die mogelijkheid vormt geen grond de voorliggende ontheffing in strijd met het recht te achten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Geen andere bevredigende oplossing mogelijk?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen andere bevredigende oplossing, zoals bedoeld in artikel 3.3. vierde lid, onder a, en 3.8, vijfde lid, onder a, Wnb voor de maatregelen bestaat, omdat de voorgenomen maatregelen gebonden zijn aan de locatie van de natuurverbinding.
Is de ontheffing nodig in (het belang van de) bescherming van de wilde flora en fauna?
8.1
Verzoekster voert, samengevat, aan dat het afgraven van het weiland en de akker niet aantoonbaar noodzakelijk is om de corridor de Groene schakel aan de oostkant van Hilversum goed te laten werken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de kap van meerdere (naald)bomen voor de aanleg van natte heideven en het creëren van meerdere poelen. Er worden, aldus verzoekster, meer werkzaamheden uitgevoerd dat strikt noodzakelijk.
8.1
De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarin niet. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de geplande maatregelen en dus de ontheffing op grond van de Wnb nodig zijn in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats. Hetgeen is aangevraagd door de provincie Noord-Holland en de toelichting die is gegeven in het activiteitenplan van Arcadis, wordt daarbij in de beoordeling betrokken [3] .
De provincie heeft toegelicht dat Anna’s Hoeve en Monnikenberg belangrijke gebieden zijn in het ecologisch netwerk van de regio. Met het project de Groene schakel worden de natuurgebieden in het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug met elkaar verbonden door een natuurtunnel onder de A27 en een natuurbrug over de spoorlijn, HOV en weg. Hierdoor worden de overlevings- en migratiekansen van de doelsoorten [4] en ook de andere in het gebied aanwezige diersoorten, juist vergroot. Ook hebben de dieren bij calamiteiten, zoals een extreem warme zomer, een groter gebied om naar uit te wijken en dus minder kans om uit te sterven. Ten slotte neemt door de verbinding van de natuurgebieden ook de kans op inteelt af en krijgen de dieren een groter leefgebied, hetgeen de populaties ook ten goede komt. Als deze gebieden niet met elkaar worden verbonden, zullen de daar levende diersoorten na verloop van tijd (mogelijk) uitsterven, aldus steeds de provincie.
Ter zitting heeft de heer [naam 6] , in reactie op het standpunt van verzoekster dat teveel poelen en heideven worden gecreëerd, toegelicht dat om de natuurverbinding optimaal te laten functioneren het nodig is om het leefgebied voor bepaalde diersoorten in Monnikenberg en op Anna’s Hoeve te optimaliseren. Niet alle dieren migreren lopend namelijk in een keer door de natuurtunnel of over de natuurbrug. Sommige diersoorten zijn minder mobiel en blijven hun gehele leven in een leefgebied. Hun nakomelingen migreren vervolgens wel (enkele meters) verder, zodat ook deze diersoorten na enkele jaren van het ene gebied naar het andere migreren. Om deze dieren, waaronder reptielen en amfibieën die mede aan water zijn gebonden, aan te trekken en de kans groter te maken dat zij de natuurbrug en -tunnel daadwerkelijk gaan gebruiken, is het nodig om meer heideven en meerdere poelen te creëren zodat deze dieren uiteindelijk van poel naar poel migreren. Iets soortgelijks geldt voor dieren die op een heidebiotoop zijn aangewezen. Verzoekster heeft die deskundige onderbouwing wel betwist, maar haar andersluidende standpunt over nut en noodzaak van de maatregelen voor de doelsoorten, waaronder het aantal poelen, daartegenover niet overtuigend onderbouwd.
Overigens hebben de provincie en verweerder wel onderkend dat door de werkzaamheden en de herinrichting van het gebied, sommige diersoorten zoals bijvoorbeeld de das het (tijdelijk) in het gebied moeilijker zullen krijgen, maar niet aannemelijk is geworden dat die tijdelijke beperkingen niet in het belang van de flora en fauna kan zijn, omdat daarna een optimaler biotoop voor alle doelsoorten wordt gecreëerd. De voorzieningenrechter weegt daar bij mee dat het belang dat met de uitvoering van een project voor andere soorten is gediend, mag worden afgewogen tegen de mate waarin andere beschermde soorten worden aangetast [5] . De voorzieningenrechter neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de verstoring van (beschermde) soorten – met name de das -, zoals volgt uit hetgeen hierna wordt overwogen, in dit geval beperkt en grotendeels tijdelijk is. Dat verzoekster andere wensen heeft over hoe het gebied wordt ingericht, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder het belang van flora en fauna bij de maatregelen zoals voorgenomen, niet aanwezig heeft mogen achten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soorten in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan?
9.1
Verzoekster voert aan dat door de beoogde maatregelen de populatie van de das in het gebied in gevaar komt [6] . Dassen leven voor 60% van regenwormen op het weiland. Ook de strooisel laag in de te kappen bossen, is een foerageergebied. Uit de rapporten opgesteld door de provincie komt naar voren dat dit een essentieel foerageergebied is van de dassen. Voorts verwijst verzoekster naar uitspraken [7] van de Raad van State waaruit volgens verzoekster volgt dat het foerageergebied voor de das zeer belangrijk is en daar rekening mee dient te worden gehouden.
9.2
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat niet wordt betwist dat het foerageergebied van de das door de geplande werkzaamheden wordt aangetast. Dat is ook de reden dat een ontheffing op grond van de Wnb voor de das in de aanvraag is opgenomen. Hij wijst er op dat er compenserende maatregelen worden getroffen doordat de akker, die in de nabijheid van de dassenburcht is gelegen, voor twee derde meer geschikt wordt gemaakt als foerageergebied voor de das door het inzaaien van een gras-klavermengsel en het regelmatig maaien. Verweerder stelt dat door de ontheffing geen sprake is van een verslechtering van de staat van instandhouding van de das.
9.3
Verweerder heeft zich terecht op dit standpunt gesteld. Naar aanleiding van de zienswijze van april 2020 van de Dassenwerkgroep heeft verweerder op 10 juni 2020 nadere vragen aan de provincie gesteld over, onder andere, de das. De provincie heeft hier op 7 augustus 2020 op gereageerd, onder verwijzing naar een memo van [naam 7] bioloog en roofdierenexpert, “Dassen en de inrichting van Monnikenberg West ‘Groene Schakel’” van 13 november 2019. De provincie erkent dat een essentieel foerageergebied van de das wordt aangetast door het omzetten van het weiland in heideven. Er worden echter naar aanleiding van de eerdere zienswijze van de Dassenwerkgroep meer compenserende maatregelen getroffen door het inzaaien van de akker voor twee derde deel met een gras-klavermengsel, zodat sprake is van een functioneel, zij het nog steeds suboptimaal, leefgebied. Maar uit de wederzijdse standpunten blijkt, dat ook thans de foerageergebieden in het territorium voor de das niet optimaal zijn. In die zin verandert de situatie nauwelijks.
Uit het memo van [naam 7] volgt dat door dassenrasters en de natuurbrug over het spoor een groot deel van het sterfterisico voor de dassen ter plekke verdwijnt, omdat verkeer de grootste doodsoorzaak is. De voorgenomen verschraling van de voedselsituatie voor de das, door van het weiland en van een deel van de akker heide te maken, zou het gemiddeld aantal dassen, volgens [naam 7] , kunnen doen dalen in de toekomst. Een eventuele afname van de dassen zal echter niet ontstaan door sterfte vanwege voedselgebrek, maar door een lagere reproductie en door migratie. Ten slotte stelt hij dat het in het wijdere natuurgebied ’t Gooi goed gaat met de das. Als bij herinrichting van de Groene schakel een afweging moet plaatsvinden tussen enerzijds het verhogen van de algemene biodiversiteit die misschien enigszins ten koste gaat van de voedselsituatie van de das in Monnikenberg, dan dient volgens [naam 7] gekozen te worden voor de algemene biodiversiteit. Voor het aantal dassen in de Groene Schakel heeft dit waarschijnlijk een nauwelijks meetbaar effect. Ook zullen er geen doden vallen omdat dassen zich goed aan kunnen passen aan nieuwe omstandigheden, zo stelt [naam 7] . Verzoekster heeft de juistheid van deze conclusies van [naam 7] niet overtuigend weerlegd. Weliswaar heeft verzoekster verwezen naar de door haar overgelegde zienswijzen van de Dassenwerkgroep, maar verweerder heeft daarop bij het besluit in de reactie op de zienswijzen van de Dassenwerkgroep en verzoekster toereikend gereageerd. Verweerder heeft daar onder verwijzing naar de opinie van deskundige [naam 7] gesteld dat de ontheffing weliswaar voorziet in een tijdelijke verslechtering van het leefgebied, maar dat in de uiteindelijke situatie een volledig, voldoende functioneel leefgebied voor de das blijft bestaan. Voorts heeft verweerder gewezen op informatie van de ‘Das zoogdiervereniging’ waaruit volgt dat voedselgronden van de das vaak overlappen met die van nabijgelegen groepen en dat dassen zich ook kunnen aansluiten bij andere clans in de omgeving. Ook is in de nieuwe inrichting van het gebied een groter rustgebied ingepland dan thans, zodat er minder verstoring is door mensen, waar de das ook profijt zal hebben. Ten slotte zijn als extra maatregelen ook opgenomen dat de werkzaamheden niet tijdens de voortplantingsperiode van de das mogen plaatsvinden en de vegetatie gedurende het voorjaar minimaal tot 10 cm hoogte gemaaid dient te worden om het foerageergebied functioneel te houden in de meest kwetsbare periode. Daarmee heeft verweerder de op zichzelf terechte zorgen van de Dassenwerkgroep voldoende weerlegd, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populatie dassen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan (artikel 3.8, vijfde lid, aanhef en onder c, Wnb). Deze beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Hetgeen verzoekster overigens nog heeft aangevoerd, kan daar niet aan af doen. Voor zover verzoekster zich nog beroepen heeft op het ontbreken van een zwaarwegend maatschappelijk belang, ziet die grond kennelijk op andere besluiten, zoals de ontheffing voor het aantasten van aardkundige monumenten. Voor zover verzoekster daarmee doelt op een van de toetsingsgronden uit de Wnb, dan zijn die gronden hiervoor reeds besproken. Ook de cultuur- en landschappelijke waarden vormen geen afzonderlijk argument om de thans voorliggende ontheffingen op grond van de Wnb in strijd met het recht te kunnen achten, omdat ook dat belang in de beoordeling op grond van de Wnb geen rol kan spelen. Dat het afgraven van het weiland en de akker de provincie een zeer groot economisch voordeel zou opleveren ten koste van de natuur, heeft verzoekster wel gesteld, maar tegenover de betwisting van de provincie niet toereikend nader onderbouwd. Dat, zo begrijpt de voorzieningenrechter die stellingen, bij de uitvoering van maatregelen die bestaan in het aanbrengen van (geluidswallen) langs de rijksweg en de bundel HOV, spoor en weg, gebruik wordt gemaakt van de grond die vrij komt bij het afgraven van onder meer de akker en het weiland zodat die grond niet van elders hoeft te worden aangevoerd, is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat die afgravingen zijn ingegeven door economische motieven en niet door de belangen van bescherming van flora en fauna.
11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voor partijen staat tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE
Wet natuurbescherming
Paragraaf 3.1 Beschermingsregiem soorten Vogelrichtlijn
Artikel 3.1
(..)
2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
Artikel 3.3
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 (…), ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
(…)
4. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
(…)
4°. ter bescherming van flora of fauna;
(…)
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
Paragraaf 3.2. Beschermingsregiem soorten Habitatrichtlijn
Artikel 3.5
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
(…)
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
Artikel 3.8
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 (…), ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
(…)
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1.in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
(…)
c. geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Paragraaf 3.3.Beschermingsregiem andere soorten
Artikel 3.10
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
(…)
2. Artikel 3.8, (…), is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
(…).

Voetnoten

1.Zie pagina 19 voor sperwer en ransuil en pagina 21 voor eekhoorn.
2.Zie pagina’s 35 e.v.
3.Vergelijk onder de Flora- en faunawet de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad van State) 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5108.
4.Bij de aanvraag zijn op pagina 13 van het Activiteitenplan van Arcadis dertig doelsoorten genoemd, zoogdieren, reptielen, amfibieën en een vlinder. De VGS moet het voor deze uiteenlopende typen doelsoorten mogelijk en makkelijker maken door Groene Schakel te migreren.
5.Vergelijk met betrekking tot de Vogel- en Habitatrichtlijnen het Hof van Justitie van 20 september 2007, ECLI:EU:C:2007:532 onder de Flora- en Faunawet de uitspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2788.
6.Uit de wederzijdse standpunten vloeit voort dat in Monnikenberg een stel dassen met twee jongen voorkomt.
7.Zoals een uitspraak van 29 april 2020, kenmerk: 201802120/1.