ECLI:NL:RBNHO:2021:9956

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
9005295 / CV EXPL 21-654
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten voor grafsteen door erfgenamen na overlijden zonder testament

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de erfgenamen van de overledene, [XX]. De eiser, die de partner van [XX] was, had kosten gemaakt voor de uitvaart en de grafsteen van [XX] en vorderde deze kosten van de erfgenamen. De erfgenamen, bestaande uit de ouders, broer en zus van [XX], hadden de kosten van de uitvaart vergoed, maar weigerden de kosten voor de grafsteen te betalen totdat de eiser de erfstukken zou afgeven.

De kantonrechter oordeelde dat de kosten voor de grafsteen een schuld van de nalatenschap zijn en dat de erfgenamen deze kosten moeten betalen. De erfgenamen konden zich niet beroepen op opschorting van de betaling, omdat er geen sprake was van twee tegenover elkaar staande verbintenissen. De kantonrechter benadrukte dat de eiser eigenaar is van de grafrechten en dat de erfgenamen niet hadden aangetoond dat zij rechthebbende waren op deze rechten.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot betaling van € 4.228,91, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke kosten van € 498,08 toegewezen, maar bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Tot slot heeft de kantonrechter partijen aangespoord om in de toekomst vreedzaam met elkaar om te gaan, gezien de emotionele situatie rondom het verlies van [XX].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9005295 / CV EXPL 21-654 (SJ)
Uitspraakdatum: 30 juni 2021 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. I.A.C. Visser, DAS rechtsbijstand
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van [XX] , zijnde[erfgenaam 1] en [erfgenaam 2]wonende te [woonplaats]
[erfgenaam 3]wonende te [woonplaats]
[erfgenaam 4]wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: de erfgenamen
allen procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 januari 2021 een vordering tegen de erfgenamen ingesteld. De erfgenamen hebben mondeling geantwoord.
1.2.
Op 17 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 26 mei 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is de partner van [XX] (hierna: [XX] ). [eiser] en [XX] waren niet gehuwd en hadden geen geregistreerd partnerschap.
2.2.
[XX] is op 2 mei 2019 overleden. Zij had geen testament en als erfgenamen zijn haar ouders, broer en zus aangewezen.
2.3.
[eiser] heeft opdracht gegeven voor de uitvaart van [XX] en voor de steen voor het graf van [XX] en de kosten daarvan betaald. [eiser] heeft aan de erfgenamen gevraagd om hem deze kosten te vergoeden.
2.4.
De erfgenamen hebben de kosten van de uitvaart aan [eiser] vergoed.
2.5.
Bij brief van 7 april 2020 heeft de gemachtigde van de erfgenamen bericht dat de erfgenamen de kosten voor de grafsteen zullen overmaken na ontvangst van de erfstukken die nog in bezit zijn van [eiser] . Verder is aangegeven dat de vader van [XX] graag de mogelijkheid zou krijgen om bij [XX] begraven te worden.
2.6.
Bij brief van 8 mei 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] bericht dat [eiser] medewerking wil verlenen voor de ontvangst van de erfstukken. Verder is bericht dat een afspraak kan worden gemaakt om de spullen op te halen indien de erfgenamen zorgdragen voor de betaling van de grafsteen. Over het grafrecht is bericht dat er maar één plek bij [XX] beschikbaar is en dat [eiser] hiervan te zijner tijd gebruik wil maken.
2.7.
Bij brief van 4 juni 2020 heeft de gemachtigde van de erfgenamen bericht dat de erfgenamen verzoeken om wijziging van het grafrecht ten gunste van de vader van [XX] .
2.8.
Bij brief van 9 juli 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] gereageerd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter de erfgenamen hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 4.228,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.730,83 vanaf 24 juli 2020 tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij de kosten van de grafsteen heeft voldaan en dat deze kosten schulden van de nalatenschap zijn. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op buitengerechtelijke kosten van € 498,08 en de wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
De erfgenamen voeren aan dat zij niet onwillig zijn om de grafsteen te betalen. Zij hebben de betaling opgeschort totdat [eiser] heeft voldaan aan de afgifte van de erfstukken en het overdragen van de grafrechten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat de kosten voor de grafsteen een schuld van de nalatenschap is. Dit betekent dat de erfgenamen deze kosten moeten betalen. Zij hebben dat ook erkend. De erfgenamen vinden dat dat zij deze betalingsverplichting mogen opschorten totdat [eiser] heeft voldaan aan de afgifte van de erfstukken en het overdragen van de grafrechten. De kantonrechter volgt de erfgenamen hierin niet en overweegt als volgt.
5.2.
Een partij kan zich met recht op opschorting beroepen als er sprake is van twee tegenover elkaar staande verbintenissen [1] . Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het hier niet twee tegenover elkaar staande verbintenissen. De vordering van de kosten van de grafsteen heeft juridisch gezien niets te maken met de afgifte van de erfstukken en de grafrechten. Dat maakt dat de erfgenamen niet bevoegd zijn zich op opschorting te beroepen.
5.3.
Ten aanzien van de grafrechten overweegt de kantonrechter nog dat niet in geschil is dat [eiser] eigenaar is van de grafrechten. De erfgenamen hebben niet aangetoond dat zij toch rechthebbende zijn op de grafrechten. Ook hierom komt aan de erfgenamen geen gerechtvaardigd beroep op opschorting toe.
5.4.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] ten aanzien van de hoofdsom van € 3.730,83 zal toewijzen.
5.5.
Vast staat dat de erfgenamen dit bedrag niet hebben betaald, zodat de gevorderde rente over dit bedrag ook wordt toegewezen.
5.6.
Wat betreft de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter dat [eiser] terecht zijn vordering uit handen heeft gegeven, omdat de erfgenamen niet tot betaling van de grafsteen zijn overgegaan. De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 498,08 daarom zullen worden toegewezen. Dit bedrag gaat het conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten maximaal toe te wijzen tarief niet te boven.
5.7.
Gelet op de aard van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding om te oordelen dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
5.8.
Tot slot hecht de kantonrechter er aan het volgende te benoemen. Niet gebleken is dat [XX] duidelijkheid heeft gegeven met betrekking tot de grafrechten. De kantonrechter begrijpt dat dit voor beide partijen een moeilijke situatie is. Beide partijen hebben hun dierbare verloren. Aan de andere kant zijn partijen ook ieder een dierbare van [XX] en de tussen partijen ontstane ruzie over de grafrechten had [XX] vast niet gewild. De kantonrechter geeft partijen mee dat er wellicht een vreedzame andere oplossing voor de toekomst mogelijk is, als zij elkaar ook erkennen als dierbare van [XX] en in het verdriet door haar overlijden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de erfgenamen hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 4.228,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.730,83 vanaf 24 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikelen 6:52 en 6:262 van het Burgerlijk Wetboek