In deze zaak hebben eisers, beiden wonende te [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [bedrijfsnaam], wonende te [woonplaats 2], met betrekking tot een herstelaanbod voor stucwerk dat door gedaagde was uitgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde een redelijk herstelaanbod heeft gedaan, dat eisers niet hadden mogen weigeren. De rechter concludeert dat de stuc- en verfresten op het schakelmateriaal geen gevolgschade zijn, maar voortkomen uit de wijze waarop gedaagde zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Eisers hadden gedaagde in gebreke moeten stellen en hem de kans moeten geven om binnen een redelijke termijn tot herstel over te gaan, wat zij niet hebben gedaan. Hierdoor zijn eisers in verzuim geraakt, wat betekent dat zij geen vervangende schadevergoeding kunnen vorderen. De kantonrechter heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde.
De zaak begon met een dagvaarding op 3 december 2020, waarna gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens de zitting op 2 juni 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De feiten van de zaak zijn dat eisers en gedaagde op 14 augustus 2019 een overeenkomst hebben gesloten voor het stuken en spuiten van de woning van eisers. Na de werkzaamheden ontstonden er problemen, wat leidde tot een rapport van een deskundige die de kwaliteit van het werk als onvoldoende beoordeelde. Gedaagde heeft aangeboden om de gebreken te herstellen, maar eisers eisten dat dit in een lege woning zou gebeuren, wat gedaagde niet kon garanderen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet verplicht was om de herstelwerkzaamheden in een lege woning uit te voeren en dat zijn herstelaanbod redelijk was. De vordering van eisers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten.