ECLI:NL:RBNHO:2021:9954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
8915335 / CV EXPL 20-6861
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over herstelaanbod en gevolgschade bij stucwerk

In deze zaak hebben eisers, beiden wonende te [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [bedrijfsnaam], wonende te [woonplaats 2], met betrekking tot een herstelaanbod voor stucwerk dat door gedaagde was uitgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde een redelijk herstelaanbod heeft gedaan, dat eisers niet hadden mogen weigeren. De rechter concludeert dat de stuc- en verfresten op het schakelmateriaal geen gevolgschade zijn, maar voortkomen uit de wijze waarop gedaagde zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Eisers hadden gedaagde in gebreke moeten stellen en hem de kans moeten geven om binnen een redelijke termijn tot herstel over te gaan, wat zij niet hebben gedaan. Hierdoor zijn eisers in verzuim geraakt, wat betekent dat zij geen vervangende schadevergoeding kunnen vorderen. De kantonrechter heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde.

De zaak begon met een dagvaarding op 3 december 2020, waarna gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens de zitting op 2 juni 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De feiten van de zaak zijn dat eisers en gedaagde op 14 augustus 2019 een overeenkomst hebben gesloten voor het stuken en spuiten van de woning van eisers. Na de werkzaamheden ontstonden er problemen, wat leidde tot een rapport van een deskundige die de kwaliteit van het werk als onvoldoende beoordeelde. Gedaagde heeft aangeboden om de gebreken te herstellen, maar eisers eisten dat dit in een lege woning zou gebeuren, wat gedaagde niet kon garanderen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet verplicht was om de herstelwerkzaamheden in een lege woning uit te voeren en dat zijn herstelaanbod redelijk was. De vordering van eisers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8915335 / CV EXPL 20-6861 (SJ)
Uitspraakdatum: 30 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisers]
beiden wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. M.M.H.G. Floris, Stichting Achmea Rechtsbijstand
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.T.P. Koenis
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over het aanbod dat [gedaagde] aan [eisers] heeft gedaan om het door hem aangebrachte stucwerk te herstellen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] een redelijk herstelaanbod heeft gedaan en dat [eisers] dit daarom niet hadden mogen weigeren. Verder oordeelt de kantonrechter dat de stuc- en verfresten op het schakelmateriaal geen gevolgschade zijn. Dit ziet op niet nakoming van de verplichtingen door [gedaagde] . [eisers] hadden [gedaagde] daarvoor in gebreke moeten stellen en hem de gelegenheid moeten geven om binnen een redelijke termijn tot herstel over te gaan. Dat hebben [eisers] niet gedaan. Dit alles maakt dat niet [gedaagde] , maar [eisers] in verzuim zijn. [eisers] kunnen daarom geen vervangende schadevergoeding vorderen. Zij hebben ook geen recht op vergoeding van de kosten van de elektricien die zij hebben ingeschakeld om het schakelmateriaal te vervangen. Hun vordering wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 3 december 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 2 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij brief van 12 mei 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak als stukadoor. [eisers] zijn consumenten.
2.2.
Partijen hebben op 14 augustus 2019 een overeenkomst gesloten voor het stuken en spuiten van de woning van [eisers] door [gedaagde] .
2.3.
Eind november/begin december 2019 is [gedaagde] begonnen met de werkzaamheden, die ongeveer drie weken hebben geduurd.
2.4.
Bij Whatsapp-bericht van 20 december 2019 hebben [eisers] [gedaagde] bericht over een probleem vanwege de stuclaag en het overspuiten met verf dat zij hebben ondervonden bij het terugplaatsen van de stopcontacten. [eisers] hebben bericht dat zij hiervoor een elektricien hebben ingeschakeld en dat de kosten voor het herstel € 1.118,60 bedragen.
2.5.
Bij e-mail van 23 januari 2020 hebben [eisers] [gedaagde] bericht dat het stuc- en spuitwerk loslaat na het verwijderen van de afplaktape. In zijn reactie heeft [gedaagde] aangegeven dat hij hier weinig aan kan doen, dat de schilder hiervoor verantwoordelijk is en dat dit ‘gaat sowieso opgelost worden’.
2.6.
Op 4 mei 2020 heeft de door [eisers] ingeschakelde deskundige, Technisch Bureau Afbouw (hierna: TBA), rapport uitgebracht. Geconcludeerd is dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden van onvoldoende kwaliteit zijn. De herstelkosten zijn geraamd op € 12.471,60 incl. btw.
2.7.
Bij brief van 14 mei 2020 heeft de gemachtigde van [eisers] [gedaagde] in gebreke gesteld ten aanzien van het stuc- en spuitwerk van de woning en een hersteltermijn gegeven. In deze brief eisen [eisers] van [gedaagde] dat hij een plan van aanpak maakt en daarin ook aangeeft hoe hij het verblijf voor [eisers] tijdens de werkzaamheden en het verhuizen van hun meubels gaat regelen.
2.8.
Bij e-mail van 27 mei 2020 heeft [gedaagde] geschreven dat hij ermee akkoord gaat om de reparaties omtrent het stucwerk te verhelpen, maar het niet eens is wat betreft het opnieuw spuiten van de woning. Hij wil daarom een contra-expertise laten uitvoeren.
2.9.
Bij brief van 4 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eisers] aangegeven dat [gedaagde] niet concreet aangeeft hoe hij gaat herstellen en hoe hij de opslag van de meubelen en een tijdelijk onderkomen voor [eisers] gaat regelen.
2.10.
Bij e-mail van 16 juli 2020 heeft [gedaagde] voorgesteld om eerst een proefkamer te maken en aan de hand daarvan de rest te bespreken en in te plannen.
2.11.
Op 29 juli 2020 heeft de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige, Centrum voor Onderzoek en Technisch advies B.V. (hierna: COT) rapport uitgebracht. Geconcludeerd is dat de kwaliteit en het uitvoeringsniveau van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden niet voldoen aan redelijk te stellen eisen. Het uitgevoerde werk vertoont te veel slordigheden en onvolkomenheden. Volgens de deskundige zijn de herstelwerkzaamheden vrij gangbare schilderwerkzaamheden en kunnen deze met de nodige zorg en aandacht in bewoonde toestand worden uitgevoerd.
2.12.
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [eisers] geschreven dat TBA aangeeft dat volledig herstel niet in een bewoonde situatie kan worden uitgevoerd. [gedaagde] moet daarom de kosten van een verblijf elders voor zijn rekening nemen en de verhuizing/verplaatsing van de meubels regelen. Verder wordt [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgschade aan de binnenwerken van de wandcontactdozen.
2.13.
Bij e-mail van 30 augustus 2020 heeft [gedaagde] een plan van aanpak met betrekking tot een proefkamer gestuurd en geschreven dat [eisers] tijdens de werkzaamheden in de woning kunnen verblijven. In de e-mail schrijft [gedaagde] ook dat hij niet aansprakelijk is voor de gevolgschade.
2.14.
Bij brief van 17 september 2020 heeft de gemachtigde van [eisers] geschreven dat het plan van aanpak geen volledig herstel oplevert. Er wordt verzocht om informatie over de tijdsplanning en de wijze waarop het herstel wordt uitgevoerd.
2.15.
Bij brief van 28 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eisers] nader bericht over het plan van aanpak van volledig herstel.
2.16.
Bij brief van 4 november 2020 heeft de gemachtigde van [eisers] geschreven dat er geen volledig herstel wordt aangeboden, omdat [gedaagde] meermaals heeft aangegeven geen onderkomen elders te willen regelen voor [eisers] , geen zorg te willen dragen voor de verhuizing van de meubelen, en de gevolgschade niet te willen betalen.
2.17.
Bij brief van 10 november 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] het plan van aanpak aangevuld en geschreven dat [eisers] in schuldeisersverzuim verkeren als dit aanbod niet wordt geaccepteerd.
2.18.
Bij brief van 3 december 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] geschreven dat er sprake is van een gebrek indien ergens overheen is geschilderd, dat gelegenheid moet worden geboden om dat te herstellen en dat een aanbod tot herstel niet kan worden geweigerd omdat er gevolgschade zou zijn. [gedaagde] heeft aangeboden desondanks de kosten van de elektricien te betalen.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot primair betaling van
€ 12.471,60 aan vervangende schadevergoeding en subsidiair tot herstel van de stuc- en spuitwerkzaamheden volgens het rapport van TBA op straffe van een dwangsom.
Verder vorderen [eisers] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
- € 1.137,40 inclusief btw aan gevolgschade aan de wandcontactdozen en schakelaars;
- € 1.479,38 aan onderzoekskosten;
- € 911,09 inclusief btw aan buitengerechtelijk kosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en in verzuim verkeert omdat hij geen aanbod tot volledig herstel heeft gedaan conform het rapport van TBA. Verder heeft [gedaagde] aangegeven de gevolgschade aan de wandcontactdozen en de lichtschakelaars niet te willen betalen. Volgens [eisers] kan deze schade niet door de vervangende prestatie worden weggenomen en schiet [gedaagde] meteen tekort. [eisers] stellen dat zij op grond van artikel 6:86 BW de nakoming mogen weigeren, omdat het aanbod van [gedaagde] om het verzuim te zuiveren niet de geleden schade en de gemaakte kosten omvat.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat het op grond van artikel 7:759 BW aan hem is om te bepalen op welke wijze tot herstel wordt overgegaan. [gedaagde] kan daarom niet in verzuim raken door de sommatie van [eisers] om tot een andere wijze van herstel over te gaan. Door weigering van zijn herstelaanbod door [eisers] is er sprake van schuldeisersverzuim. [gedaagde] betwist dat hij schade heeft veroorzaakt aan de wandcontactdozen en de lichtschakelaars. Al het schakelmateriaal functioneerde na het werk nog naar behoren. Daarbij is hij nooit in gebreke gesteld om deze schade, als die er al is, te herstellen. Hij heeft onverplicht aangeboden deze schade te vergoeden. Ook hierom is er geen sprake van verzuim van [gedaagde] en mochten [eisers] het aanbod niet op grond van 6:86 BW weigeren. Het verzuim aan de zijde van [eisers] maakt op grond van artikel 6:61 BW een einde aan een eventueel verzuim van [gedaagde] .

5.De beoordeling

het gebrek
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten en wel voor het stuken en het schilderen (spuiten) van de woning van [eisers] Verder is niet in geschil dat dit stucwerk en spuitwerk van onvoldoende kwaliteit is en niet voldoet aan de redelijk te stellen eisen en dat [gedaagde] hiervoor aansprakelijk is. Daarmee voldoet het werk van [gedaagde] niet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst.
de wijze van herstel
5.2.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop [gedaagde] het gebrek aan het stucwerk en het spuitwerk dient te herstellen. Volgens [eisers] kan dit niet anders dan in een lege woning, zodat zij op kosten van [gedaagde] tijdelijk moeten verhuizen. [gedaagde] vindt dat het aan hem als aannemer is om de wijze van herstel te bepalen en dat de in zijn plan van aanpak voorgestane wijze – in bewoonde staat van de woning – als goed en deugdelijk is aan te merken.
5.3.
In artikel 7:759 BW is bepaald dat indien het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is, de opdrachtgever, tenzij zulks in verband met de omstandigheden niet van hem kan worden gevergd, de aannemer in de gelegenheid moet stellen de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het, behoudens bijzondere omstandigheden, aan de aannemer is om te bepalen op welke wijze de gebreken zullen worden hersteld, tenzij het zonneklaar is dat de door de aannemer voorgestane wijze van herstel ondeugdelijk is. Herstelwerkzaamheden moeten voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk, en worden uitgevoerd met inachtneming van hetgeen tussen partijen is overeengekomen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] in dit geval niet was gehouden om de herstelwerkzaamheden te verrichten zoals door [eisers] is gewenst, te weten in een lege woning, waarbij [gedaagde] de kosten van de tijdelijke verhuizing op zich zou moeten nemen. Bij dit oordeel is betrokken dat de door [eisers] ingeschakelde deskundige [1] het plan van aanpak van [gedaagde] van 28 oktober 2020 [2] als technisch naar behoren vindt. Weliswaar vindt de door [eisers] ingeschakelde deskundige het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden in een bewoonde situatie ‘zeer moeilijk’ [3] en wordt tijdelijk verblijf elders daarom noodzakelijk geacht. Maar hiermee is niet gezegd dat het doen van herstelwerkzaamheden in een bewoonde staat onmogelijk is. Verder heeft de kantonrechter hierbij betrokken dat [eisers] niet hebben weersproken dat [gedaagde] zijn werkzaamheden altijd in bewoonde woningen uitvoert en dat hij hiermee dus veel ervaring heeft. De geboden oplossing van [gedaagde] om de herstelmethode eerst in een proefkamer uit te voeren acht de kantonrechter redelijk. Ook het voorstel van [gedaagde] dat pas na afronding van de werkzaamheden in de proefkamer (eventueel met een externe deskundige) wordt beoordeeld of het herstelwerk aan de gestelde eisen voldoet, komt de kantonrechter redelijk voor. Maar hiervan hebben [eisers] geen gebruik gemaakt, omdat zij zich van meet af aan op het onterechte standpunt hebben gesteld dat [gedaagde] het verblijf elders en de verhuizing van de spullen moet regelen. Ook heeft de kantonrechter meegewogen dat [gedaagde] tegemoet is gekomen aan de wens van [eisers] om het stuc- en schilderwerk te spuiten in plaats van te rollen. Dit is overigens in overeenstemming met de overeenkomst van aanneming. Daarnaast weegt mee dat [gedaagde] heeft aangeboden om de garantietermijn met een jaar te verlengen. Alles bij elkaar genomen konden [eisers] de aangeboden wijze van herstel niet weigeren.
het schakelmateriaal – gevolgschade?
5.5.
De kantonrechter volgt [eisers] niet in hun standpunt dat de stuc- en verfresten op het schakelmateriaal als gevolgschade zijn te beschouwen. Deze stuc- en verfresten op het schakelmateriaal komen naar het oordeel van de kantonrechter voort uit de wijze waarop [gedaagde] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd of laten uitvoeren. Hij heeft het schakelmateriaal niet afgeplakt, terwijl dat wel van hem had mogen worden verwacht. Omdat [gedaagde] dat niet heeft gedaan, is hij zijn deel van de verplichting uit de overeenkomst niet (goed) nagekomen. Om hier tegen op te komen hadden [eisers] [gedaagde] eerst in gebreke moeten stellen en hem een redelijke termijn moeten geven om het schakelmateriaal schoon te maken. Omdat [eisers] dat niet hebben gedaan, is [gedaagde] ten aanzien van dit aspect niet in verzuim komen te verkeren. Er was voor [eisers] dan ook (nog) geen aanleiding om een derde in te schakelen om de werkzaamheden te herstellen. Dat zij dat toch hebben gedaan dient voor hun rekening en risico te komen. De kantonrechter concludeert dat de door [eisers] in dit verband gemaakte kosten van de elektricien niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betekent ook dat [eisers] de weigering van [gedaagde] om de kosten van de elektricien te vergoeden niet aan de afwijzing van het herstelaanbod ten grondslag kunnen leggen.
schuldeisersverzuim
5.6.
Uit artikel 6:58 BW blijkt dat een schuldeiser in verzuim raakt als de schuldeiser een nakoming van de verbintenis door de schuldenaar verhindert. Zoals hiervoor al is overwogen hebben [eisers] het redelijke aanbod tot herstel van [gedaagde] ten onrechte geweigerd. Hierdoor verkeren [eisers] zelf in verzuim. Dit heet schuldeisersverzuim.
5.7.
Op grond van artikel 6:61 lid 1 BW maakt het verzuim van de schuldeiser een einde aan het verzuim van de schuldenaar en op grond van artikel 6:61 lid 2 BW kan de schuldenaar niet in verzuim geraken, zolang de schuldeiser in verzuim is. De kantonrechter concludeert dan ook dat [gedaagde] in zoverre niet in verzuim is. Dit maakt ook dat [eisers] geen vervangende schadevergoeding kunnen vorderen. De primaire vordering van [eisers] daartoe wijst de kantonrechter daarom af.
de subsidiaire vordering
5.8.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [eisers] naar voren gebracht dat ten onrechte artikel 7:21 lid 1 sub b BW in plaats van artikel 7:759 BW aan de subsidiaire vordering ten grondslag is gelegd. Hiervoor is al overwogen dat het herstelaanbod van [gedaagde] redelijk is en dat [eisers] dat niet hadden mogen weigeren. Dit maakt dat de subsidiaire vordering –herstel op basis van het rapport van TBA – niet voor toewijzing in aanmerking komt.
overig
5.9.
De door [eisers] gevorderde kosten voor het inschakelen van de deskundige komen niet voor toewijzing in aanmerking omdat de vordering van [eisers] ten aanzien van de hoofdsom wordt afgewezen.
5.10.
Hetzelfde overweegt de kantonrechter over de door [eisers] gevorderde buitengerechtelijke kosten.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers] , omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 746,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de e-mail van 3 november 2020 van E.C. van der Plas (TBA).
2.Zie productie 17 bij de dagvaarding.
3.Zie de e-mail van 30 juli 2020 van E.C. van der Plas (TBA).