In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord-Holland-Noord (SOVON) en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. SOVON verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege verwijtbaar handelen van de werknemer, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen redelijke grond was voor ontbinding op die basis. De werknemer had zich negatief uitgelaten over een collega, maar de kantonrechter concludeerde dat dit niet voldoende was om te spreken van ernstig verwijtbaar handelen.
De kantonrechter oordeelde echter wel dat de arbeidsverhouding tussen SOVON en de werknemer duurzaam en onherstelbaar was verstoord. De partijen stonden lijnrecht tegenover elkaar in hun beleving van het geschil, en de kantonrechter concludeerde dat het vertrouwen van SOVON in de werknemer niet kon worden hersteld. Daarom werd het verzoek tot ontbinding op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) toegewezen.
De werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 47.814,68 bruto, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer. Het verzoek van de werknemer om wedertewerkstelling werd afgewezen, evenals zijn verzoek om een billijke vergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten moest dragen.