ECLI:NL:RBNHO:2021:969

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
15.242243.19 + 15.229631.20 (ttz gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de babbeltruc zaak tegen een verdachte die ouderen heeft bestolen

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in 2019 samen met haar toenmalige vriend een serie diefstallen heeft gepleegd, bekend als de 'babbeltruc zaak'. De verdachte heeft in een periode van ongeveer twee maanden bij veertien bejaarde slachtoffers geld en goederen weggenomen door zich voor te doen als een onderhoudsmonteur. De mededader heeft het vertrouwen van de slachtoffers gewonnen door hen af te leiden, terwijl de verdachte of andere mededaders de woningen doorzochten. Bij deze diefstallen zijn vaak bankpassen en sieraden ontvreemd. De daders hebben geprobeerd om de bijbehorende pincodes te verkrijgen door de slachtoffers telefonisch te benaderen onder valse voorwendselen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar mededaders, wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.242243.19 + 15.229631.20 (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 5 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 oktober 2020 en 22 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer
15.242243.19ten laste gelegd dat:
Feit 1zij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 op één of meer tijdstippen, te Hoorn en/of Zwaag en/of Wognum en/of Schagen en/of Haarlem
en/of Hoogkarspel en/of Someren en/of Melick en/of Medemblik en/of Haren en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- (zaak 6) in/uit een woning aan de [adres 1] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , en/of
- (zaak 8) in/uit een woning aan de [adres 2] , één of meerdere goederen te weten een sleutel en/of een pinpas en/of geldbedrag (circa € 60), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , en/of
- (zaak 11) in/uit een woning aan de [adres 3] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of één of meerdere zilveren
munten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , en/of
- (zaak 12) in/uit een woning aan [adres 4] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , en/of
- (zaak 13) in/uit een woning aan de [adres 5] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , en/of
- (zaak 14) in/uit een woning aan de [adres 6] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een identiteitskaart en/of één of meerdere portemonnees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , en/of
- (zaak 15) in/uit een woning aan [adres 7] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 7] ;
- (zaak 16) in/uit een woning aan de [adres 8] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 8] , en/of
Feit 2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akersloot en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Zwaag en/of Hoorn en/of Utrecht en/of Roermond en/of Groningen , althans (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens een of meer geldbedrag(en) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- (zaak 1) [benadeelde 9] (een geldbedrag van € 6.231,30) en/of
- (zaak 2) [benadeelde 10] (een geldbedrag van €4.900) en/of
- (zaak 10) [benadeelde 11] (een geldbedrag van € 620) en/of
- (zaak 12) [benadeelde 4] (een geldbedrag van € 2.150) en/of
- (zaak 14) [benadeelde 6] (een geldbedrag van € 1.670) en/of
- (zaak 16) [benadeelde 8] (een geldbedrag van €3.200),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode;
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer
15.229631.20ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 september 2020 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of een of meer goederen van haar/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 12] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen zich (eerst) telefonisch voor hebben/heeft gedaan als perso(o)n(en) die namens een (soort/vorm van) ouderen zorginstelling (oudere) mensen (wilden) enqueteren/bevragen (over de zorg van ouderen) in elk geval gebruik hebben gemaakt van een vals kostuum, waarna zij, verdachte, en/of haar mededader(s), na aanbellen bij de woning van die [benadeelde 12] , door die [benadeelde 12] , werd(en) binnen gelaten,', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 15.242243.19 heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor alle zaken zoals ten laste gelegd onder feit 1 en voor de zaken 12 en 14 zoals ten laste gelegd onder feit 2, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. In de woorden van de raadsman ontbreken concrete aan verdachte te linken (overtuigende) bewijsmiddelen, waaruit haar betrokkenheid bij de haar ten laste gelegde zaken zou blijken, laat staan als medepleger.
Voor de zaken 1, 2, 10 en 16 zoals ten laste gelegd onder feit 2 onder parketnummer 15.242243.19 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ook voor het onder parketnummer 15.229631.20 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, in de zaak met parketnummer 15.242243.19 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen alle zaken (6, 8, 11, 12, 13, 14, 15 en 16) ten laste gelegd onder feit 1 en alle zaken (1, 2, 10, 12, 14 en 16) ten laste gelegd onder feit 2 heeft gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, in de zaak met parketnummer 15.229631.20 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen het ten laste gelegde heeft gepleegd.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van zaak 16 leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen het volgende af. Er is aangifte gedaan van diefstal van sieraden en een pinpas. Er werd bij de (bejaarde) aangeefster op 4 oktober 2019 in [adres 8] omstreeks 11:00 uur aan de deur aangebeld door een man die zei dat er een waterlekkage was en hij een en ander moest controleren in de woning, waarbij aangeefster boven in de woning moest verblijven en de man beneden een kraan open deed. Aangeefster verklaart dat zij ongeveer een half uur boven bij de verwarming heeft gezeten en dat de buurvrouw heeft gezien dat er tussen 11:30 en 12:00 uur een jongen en een meisje bij de woning stonden die snel werden binnengelaten. Blijkens haar verklaring heeft aangeefster niet zelf die ochtend een jongen en een meisje binnengelaten. Rond 12:17 uur is aangeefster op haar thuistelefoon gebeld door een man die zei van de bank te zijn en die haar pincode heeft gevraagd en gekregen. Uit de telecomgegevens blijkt dat er om 12:29 uur is gebeld naar aangeefster door het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] , van welk nummer is komen vast te staan dat afwisselend medeverdachte [medeverdachte] en verdachte hiervan gebruiker waren (zie hetgeen hier en in de bewijsmiddelen over proces-verbaal 186 is opgenomen), en welk gesprek ruim 17 minuten heeft geduurd. Telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , die beide aan verdachte en medeverdachte als afwisselende gebruikers ervan kunnen worden toegeschreven (proces-verbaal 186), stralen een zendmast in [adres 8] rondom de tijd van de diefstal. Uit het transactieoverzicht van de bankrekening van aangeefster volgt dat er op 4 oktober 2019 om 12:38 uur aan de [adres 9] te [adres 8] € 1.000,- is gepind. Op de camerabeelden van die pintransactie is een persoon vermoedelijk van het vrouwelijk geslacht te zien, met een capuchon strak om het gezicht getrokken, waardoor het gezicht grotendeels onzichtbaar is, een broek met drie rode strepen en lopend met de voeten naar buiten (V-vorm). Vervolgens zijn er vanaf 13:05 uur 5 pintransacties bij een casino verricht. Op de camerabeelden van het Fairplay casino te [plaats] zijn vervolgens vanaf 13:04 uur drie personen te zien, twee mannen en een vrouw die handelingen verrichten bij de pinautomaat. Het signalement van die vrouw overeen met de persoon die aan de [adres 9] te [adres 8] heeft gepind: in het bijzonder draagt zij een nauwsluitende broek met drie rode strepen, een trui met capuchon en loopt zij met de voeten naar buiten (V-vorm). De twee mannen op de beelden van het casino worden herkend als medeverdachte [medeverdachte] en zijn broer. De vrouw op de beelden wordt herkend als de verdachte.
De rechtbank stelt resumerend in zaak 16 vast:
  • dat er in de woning van aangeefster 3 personen, te weten 2 jongemannen en een jonge vrouw binnen zijn geweest,
  • dat de pincode aan aangeefster is ontfutseld in een telefoongesprek met het telefoonnummer dat zowel aan medeverdachte [medeverdachte] als verdachte als gebruikers ervan kan worden toegeschreven,
  • dat kort nadat de 3 personen binnen zijn geweest en zeer kort na en mogelijk zelfs nog tijdens dit telefoongesprek is gepind in [adres 8] met de gestolen pas,
  • dat het specifieke signalement van deze pinner (een joggingbroek met drie rode strepen en lopend met de voeten naar buiten (V-vorm)) overeenkomt met het signalement van de jonge vrouw die vervolgens in [plaats] in het casino is te zien in het gezelschap van twee jonge mannen bij het pinnen aldaar,
  • dat deze personen in het casino zijn herkend als de verdachte, de medeverdachte en zijn broer.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alleen de diefstal met een valse sleutel van het geldbedrag heeft medegepleegd door te pinnen, maar dat zij ook in de woning van aangeefster is geweest en de diefstal daar heeft medegepleegd.
De rechtbank leidt verder ten aanzien van zaak 16 en de overige zaken onder parketnummer 15.242243.19 uit de bewijsmiddelen de volgende werkwijze af.
De aangeefster, in een enkel geval aangever, was meestal alleenwonend en hoogbejaard. Veelal werd eerst naar de huistelefoon gebeld door een man die vertelde van een woningbouwvereniging of een gas- of waterbedrijf te zijn. Hij vertelde dan dat er een lekkage was in een water- of gasleiding en dat er een medewerker moest langs komen om een controle uit te voeren in de woning. In andere gevallen werd er niet eerst op de huistelefoon gebeld, maar belde een man, met veelal een gereedschapskoffer, aan de voordeur van de woning met eenzelfde soort verhaal. In de woning verplaatste de man zich door de woning om controles uit te voeren. De man vertelde dan aan de aangeefster dat zij moest meelopen, omdat de man volgens de regels van zijn bedrijf niet alleen in ruimtes in de woning mocht zijn. Wel vroeg hij aan sommige aangeefsters om naar een andere verdieping of andere ruimte te gaan om daar de wc door te trekken, de verwarming of de kraan open te zetten en/of te controleren of de radiatoren warm werden. De man zette in een aantal gevallen ook zelf kranen open en liet die stromen.
Nadat de man vertrokken was, belde een man of vrouw naar de huistelefoon van aangeefster, en zei dat de bankpas van de aangeefster gevonden was. In veel gevallen deed de beller zich voor als medewerker van een bank. De persoon aan de telefoon vroeg dan aan de aangeefster om de pincode van de bankpas om een nieuwe pas te kunnen opsturen, of om de pas te kunnen blokkeren of om te controleren of de pas daadwerkelijk van de aangeefster was. De aangeefsters kregen meestal meer personen aan de lijn, zowel mannelijk als vrouwelijk. Een enkele keer (zaak 8) herkende een aangeefster de stem van de man die eerder in de woning was geweest.
In de gevallen waarin de pincode daadwerkelijk is gegeven door de aangeefster, werd snel daarna begonnen met pinnen, vaak eerst bij een pinautomaat van een bank en vervolgens bij één of meer casino’s en soms werd er meteen gepind bij een casino. Blijkens de beelden van het pinnen bij de banken, deed dit steeds een vrouw die haar hoofd en groot deel van haar gezicht had bedekt met een strakgetrokken capuchon of met daarbij een sjaal.
Ten aanzien van zaak 8 heeft de politie in de telefoon met nummer eindigend op [telefoonnummer 1] een chatgesprek aangetroffen van 2 oktober 2019, de pleegdatum, waarin de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] bespreken dat één van beiden naar boven moet gaan, dat één van beiden niets vindt, dat de ander ‘haar’ naar zolder of de tuin moet brengen, waar de één zich moet verstoppen, waarin de gebruikers elkaar “pop” noemen. Een van de gebruikers vraagt of hij of zij al naar de gang kan en dat de ander ‘haar’ even daar moet houden, dat de één haar pas al heeft.
Ook tijdens de diefstallen in de zaken 6, 11, en 15 vonden soortgelijke chatgesprekken - met kortgezegd nauw overleg tussen beide chatters, vooral over wie zich waar in de woning begeeft, op welke plekken wordt gezocht naar met name ook bankpassen, wanneer iets wordt gevonden, wanneer de aftocht wordt geblazen - plaats tussen de gebruikers met voornoemde nummers, waarbij in zaak 11 de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ook de term “pop” noemt. In het chatgesprek in zaak 11 zijn door de gebruiker van [telefoonnummer 1] naar [telefoonnummer 2] twee foto’s gestuurd van het interieur van de woonkamer van aangeefster.
In de meeste zaken (zaak 6, 8, 10, 12, 13, 14, 15 en 16) is blijkens de tot bewijs gebezigde bevindingen van politie de aangeefster of aangever op de dag van de diefstal (herhaaldelijk) gebeld door het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] of (in zaak 1) [telefoonnummer 2] . Ten tijde van de diefstallen bevonden de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] en/of [telefoonnummer 2] zich veelal in de nabije omgeving van de betreffende woning (zaak 2, 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16).
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in de hiergenoemde feiten een herkenbaar en gelijksoortig patroon valt te herkennen. De rechtbank acht deze werkwijze zo dominant en in het oog springend dat de bewijsmiddelen waarin deze werkwijze tot uitdrukking komt elkaar onderling in bewijswaarde en bewijskracht versterken. De overeenkomsten doen zich telkens in toereikende mate voor op relevante en significante details.
In bovenstaande werkwijze en feiten en omstandigheden ligt besloten dat er vanaf het moment van zich (telefonisch of aan de deur) melden als soort monteur tot aan het moment van vertrek uit de woning met de gestolen sieraden of van de laatste pinopname, telkens sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de uitvoerenden.
Voor de conclusie dat tot deze uitvoerenden in elk geval steeds de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] behoren, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Op basis van de verklaring van [medeverdachte] als getuige staat vast dat hij in elk geval bij acht of tien van de zaken betrokken is geweest en in elk geval in twee van de zaken in de woning is geweest als de soort monteur. De verdachte heeft bekend zichzelf te herkennen op de beelden van de pintransacties bij de casino’s in de zaken 1, 2 en 10. Gelet op de overeenkomst in het kenmerkende signalement (waaronder gestreepte badslippers met witte sokken) bij zaak 1 tussen de vrouw die pint bij de bank en de vrouw later bij het casino, stelt de rechtbank vast dat dit ook bij de bank de verdachte is.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard twee Samsungs in gebruik te hebben, een met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] en een met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] . Beide telefoons zijn aangetroffen in de woning waar de verdachte en medeverdachte zijn aangehouden. Uit het aanvullend proces-verbaal met nummer 186, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] kan worden gekoppeld aan de verdachte als (mede)gebruiker ervan. Ook blijkt uit dit aanvullend proces-verbaal dat de verdachte wel eens gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] .
Uit de inhoud van de chatgesprekken die in de woningen van de aangeefsters werden gevoerd tussen de nummers eindigend op [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , stelt de rechtbank vast dat de gebruikers van de beide nummers daarbij steeds de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte zijn. Hiervoor slaat de rechtbank acht op de sterke overeenkomsten in het verloop en de formuleringen in de chats. Daarbij komt nog bij dat in sommige chats “pop” voorkomt als aanspreektitel. Dat medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte op deze wijze ‘pop’ jegens elkaar pleegden te gebruiken, blijkt uit het chatgesprek opgenomen in bijlage 8 van voornoemd aanvullend proces-verbaal met nummer 186 en vindt verdere bevestiging in de verklaring van [medeverdachte] als getuige bij de rechter-commissaris. Uit laatstgenoemde chat wordt verder duidelijk dat uitwisseling van telefoons tussen de verdachte en de medeverdachte voorkwam, immers op 25 september 2019 (de datum waarop zaak 6 is gepleegd) wordt naar elkaar gechat: “Ik heb jouw tel” met als antwoord: “ja en je eigen tel”. Verder blijkt uit de tot bewijs gebezigde bevindingen van politie van een (bij gebreke van een aangifte) niet aan een zaaknummer gerelateerd chatgesprek (op 23 september 2019) tussen het nummer eindigend op [telefoonnummer 3] , dat net als het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 4] rechtstreeks toegeschreven wordt aan de verdachte als gebruiker, en het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] . Dit chatgesprek heeft een sterk gelijkend verloop en inhoud als hierboven omschreven in de zaken 6, 8, 11 en 15.
Verder is in de telefoon met nummer eindigend op [telefoonnummer 1] een tweetal screenshot-afbeeldingen gevonden van Google-zoekopdrachten ‘zoek en bel’ op twee adressen op de [adres 5] , waaronder het adres van aangeefster van zaak 13.
Tot slot is voor de betrokkenheid van de verdachte als mede-uitvoerende met medeverdachte [medeverdachte] van belang dat in de woning aan de [adres 10] , waar medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte blijkens de tot bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte] sinds enige tijd samen verbleven, bij de doorzoeking spullen afkomstig van de diefstallen heeft gevonden. Deze lagen her en der in de woning verspreid, ook open en bloot (soms met een zak er om heen) op meubels in de woonkamer. Aangetroffen sieraden werden door diverse aangevers (zaak 11, 12, 14 en 15 ) herkend als hun gestolen eigendom. Verder heeft de politie diverse passen op van de aangeefster in zaak 14 in het zicht in de woonkamer gevonden, te weten op de eettafel en het tv-meubel.
De rechtbank betrekt bij het oordeel dat de verdachte alle in de bewezenverklaring aangeduide feit als medepleger heeft begaan, mede dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van deze feiten telkens op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont.
Daaraan doet – anders dan de raadsman kennelijk meent – niet af dat niet in alle zaken de aangifte zelf aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van een vrouw.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte alle haar ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan.
De verdachte heeft (zich grotendeels beroepend op haar zwijgrecht) voor de hierboven genoemde feiten en omstandigheden die op zichzelf en/of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor de bewezenverklaring van al het aan haar tenlastegelegde, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 15.242243.19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 15.229631.20 heeft begaan, met dien verstande dat:
15.242243.19:
Feit 1zij in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Hoorn en Wognum en Hoogkarspel en Someren en Melick en Medemblik en Haren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- (zaak 6) uit een woning aan de [adres 1] , diverse sieraden en een pinpas, die toebehoorden aan [benadeelde 1] , en
- (zaak 8) uit een woning aan de [adres 2] , een sleutel en een pinpas en een geldbedrag (€ 60), toebehorende aan [benadeelde 2] , en
- (zaak 11) uit een woning aan de [adres 3] , diverse sieraden en een pinpas en zilveren munten, toebehorende aan [benadeelde 3] , en
- (zaak 12) uit een woning aan [adres 4] , diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [benadeelde 4] , en
- (zaak 13) uit een woning aan de [adres 5] , diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (€ 50), toebehorende aan [benadeelde 5] , en
- (zaak 14) uit een woning aan de [adres 6] , diverse sieraden en een pinpas en een identiteitskaart en meerdere portemonnees, toebehorende aan [benadeelde 6] , en
- (zaak 15) uit een woning aan [adres 7] , diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (€ 50), toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of de mededader(s);
- (zaak 16) uit een woning aan de [adres 8] , diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [benadeelde 8] ;
Feit 2zij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die toebehoorden aan
- (zaak 1) [benadeelde 9] (een geldbedrag van € 6.231,30) en
- (zaak 2) [benadeelde 10] (een geldbedrag van €4.900) en
- (zaak 10) [benadeelde 11] (een geldbedrag van € 620) en
- (zaak 12) [benadeelde 4] (een geldbedrag van € 2.150) en
- (zaak 14) [benadeelde 6] (een geldbedrag van € 1.670) en
- (zaak 16) [benadeelde 8] (een geldbedrag van €3.200),
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode;
15.229631.20:
zij op 9 september 2020 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun gading, toebehorend aan [benadeelde 12] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen zich eerst telefonisch voor hebben gedaan als personen die namens een ouderenzorginstelling oudere mensen wilden enqueteren, waarna zij, verdachte, en haar mededader, na aanbellen bij de woning van die [benadeelde 12] , door die [benadeelde 12] werden binnen gelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer
15.242243.19:
Feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Parketnummer
15.229631.20:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De psychiater [deskundige 1] en de psycholoog [deskundige 2] hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van gebrekkige ontwikkeling van de geestelijke vermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking, alsmede een lichte stoornis in het gebruik van cannabis. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte en haar beperkt coöperatieve opstelling bij de onderzoeken, onthouden de deskundigen zich van een uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid. [deskundige 1] merkt daarbij op dat er een kwetsbare presentatie is van betrokkene die te maken zou kunnen hebben met daadwerkelijke kwetsbaarheid, maar ook deels een uiting zou kunnen zijn van een instrumentele houding in het huidige proces. Ook de rechtbank ziet in de rapporten, waarin tevens als mogelijkheid wordt benoemd dat de procespositie van de verdachte bij de onderzoeken een (beperkende) rol kan hebben gespeeld, geen aanleiding hier voor de strafbaarheid van verdachte gevolgen aan te verbinden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, uitgaande van bewezenverklaring overeenkomstig zijn bewijsverweer, bepleit om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, waarbij aan het voorwaardelijk deel kunnen worden gekoppeld de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Indien de rechtbank overweegt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, verzoekt de raadsman de duur hiervan gelijk te laten zijn aan de periode die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in 2019 in een periode van ongeveer 2 maanden samen met in elk geval steeds haar toenmalige vriend door middel van een babbeltruc bij veertien bejaarde tot hoogbejaarde slachtoffers uit hun woningen geld en goederen weggenomen. De mededader(s) heeft zich bij deze delicten voorgedaan als een onderhoudsmonteur en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Hij heeft de slachtoffers afgeleid waardoor de verdachte of andere medeverdachte de woning kon doorzoeken. Daarbij heeft de verdachte samen met haar mededader(s) vaak sieraden weggenomen. In alle gevallen hebben de daders een bankpas weggenomen. De daders hebben vervolgens steeds geprobeerd even later telefonisch onder valse voorwendselen de bijbehorende pincode te verkrijgen. In de gevallen waarin dat lukte, heeft de verdachte, samen met haar mededader(s), snel grote bedragen geld gepind met de ontfutselde pincode en gestolen bankpas.
Nadat de verdachte was geschorst uit de voorlopige hechtenis voor bovenstaande feiten in verband met haar terminaal zieke vader, heeft zij zich in 2020 opnieuw schuldig gemaakt aan soortgelijk feit. Ook hier heeft de verdachte zich samen met een ander, middels een babbeltruc toegang verschaft tot de woning van het hoogbejaarde slachtoffer, het slachtoffer afgeleid terwijl een derde handlanger de woning in is gedrongen. Dat dit tot een poging beperkt is gebleven, is enkel te danken aan de alerte reactie van een buurman.
Dit zijn ernstige feiten. Niet alleen veroorzaakt de verdachte de slachtoffers financiële schade en overlast. De diefstal van vaak dierbare sieraden, zoals een speciaal toegekende herdenkingsmunt of een trouwring, is voor de slachtoffers een pijnlijk gemis.
Ook heeft zij bij de slachtoffers gevoelens teweeg gebracht van onveiligheid en van schaamte omdat zij te goed van vertrouwen bleken te zijn geweest. Uit de aangiften en toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat de diefstallen de slachtoffers bijzonder hebben aangegrepen en dat zij daardoor angstig en wantrouwend naar hun medemens zijn geworden, terwijl zij, zeker in deze tijd van de corona pandemie, juist vaak afhankelijk zijn van hulp van anderen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiervoor doelbewust kwetsbare ouderen heeft uitgezocht. Deze handelwijze van de verdachte is sluw en doortrapt en getuigt van een grote mate van berekening. De verdachte was telkens slechts uit op eigen financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor haar kwetsbare slachtoffers die voor haar een wel heel makkelijke prooi waren.
De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogens- en geweldsdelicten (onherroepelijk) onder meer tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 maart 2020 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, Advies & Toezichtunit 2 Midden-Noord te Utrecht waarin wordt omschreven dat de reclassering risico’s ziet voor delictgedrag en problemen waarneemt op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft nooit gewerkt of een andere structurele, zinvolle dagbesteding gehad en er is sprake van schulden. De relatie met haar inmiddels ex-partner en haar sociale contacten ziet de reclassering ook als risico voor delict gedrag. Door de kwetsbaarheid van de verdachte, haar licht verstandelijke beperking en haar beïnvloedbaarheid, adviseert de reclassering een behandeling, om haar weerbaar te maken door inzicht te geven in haar eigen handelen en haar bewuste keuzes te leren maken. Ook een traject beschermd/begeleid wonen is geïndiceerd waarbij verdachte hulp krijgt bij haar administratie, financiën en tevens (woon)vaardigheden aanleert. Daarnaast moet verdachte meewerken aan het vinden en behouden van geschikte dagbesteding. De reclassering adviseert een contactverbod met [medeverdachte] . De reclassering adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
• Contactverbod met B. [medeverdachte]
• Meewerken aan schuldhulpverlening
• Meewerken aan dagbesteding
• openheid en inzicht geven in haar sociale netwerk
• Meewerken aan middelencontrole
• Geen andere huisvesting zonder toestemming Openbaar Ministerie
De psychiater [deskundige 1] en de psycholoog [deskundige 2] hebben zoals reeds opgemerkt onder 5. geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van gebrekkige ontwikkeling van de geestelijke vermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking, alsmede een lichte stoornis in het gebruik van cannabis. Vanwege de ontkennende houding en beperkingen aan het persoonlijkheidsonderzoek, zoals hierboven al genoemd, hebben zij zich onthouden van een advies omtrent strafrechtelijke interventies. Wel onderschrijven beide deskundigen vanuit zorgoogpunt delen van het advies van de reclassering.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte overwogen dat zij het bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 15.229631.20 heeft gepleegd terwijl zij was geschorst uit de voorlopige hechtenis. Noch de toen ondergane voorlopige hechtenis noch de aan de schorsing verbonden voorwaarden hebben haar ervan weerhouden opnieuw aan eenzelfde strafbaar feit te plegen. Hieruit blijkt tevens een aanzienlijk recidiverisico.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, mede gezien de ernst en hoeveelheid van de feiten, alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur recht doet. Ook is om het recidiverisico zoveel mogelijk in te dammen, van belang dat de verdachte de geadviseerde behandelingen en begeleiding krijgt. Daarvoor zal de straf deels voorwaardelijk moeten zijn, om daaraan de noodzakelijke bijzondere voorwaarden overeenkomstig het advies te verbinden. Al met al zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier jaren. Dit is om redenen genoemd een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte, groot 1 jaar, daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de door Reclassering Nederland geadviseerde voorwaarden verbinden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Parketnummer
15.242243.19:
7.1
De benadeelde partij
[benadeelde 9]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 445,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15.242243.19 onder 2 ten laste gelegde feit in zaak 1 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit weggenomen sieraden en een portemonnee.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel – mede onder verwijzing naar de bewijsoverweging – dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het in de zaak met parketnummer 15.242243.19 onder 2 bewezen verklaarde feit in zaak 1. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de verdachte hoofdelijk met de mededader aansprakelijk is en dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 in zaak 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
De benadeelde partij
[benadeelde 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 130,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15.242243.19 onder 1 in zaak 8 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit weggenomen geld en portemonnees (€ 110,-). De gestelde immateriële schade bestaat uit aankoop van zenuwtabletten (€ 20,-), welke de rechtbank aanmerkt als materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het in de zaak met parketnummer 15.242243.19 onder 1 in zaak 8 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de verdachte hoofdelijk met de mededader aansprakelijk is en dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 15.242243.19 onder 1 in zaak 8 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
De benadeelde partij
[benadeelde 4]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15.242243.19 onder 1 in zaak 12 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
De rechtbank overweegt dat het in dit geval gaat om aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Voor de gestelde psychische schade zijn geen concrete gegevens aangevoerd maar deze is wel omschreven in de toelichting op de vordering. De rechtbank neemt evenwel aan dat de schade is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte gelet op de aard van de normschending: het door bedrog binnendringen in de privéruimte van een zeer kwetsbaar slachtoffer en onder die omstandigheden een diefstal plegen van onder meer zeer dierbare goederen. Daarmee is voldaan aan de eisen zoals gesteld door de Hoge Raad.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank dan ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de verdachte hoofdelijk met de mededader aansprakelijk is en dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak 12 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.4
De benadeelde partij
[benadeelde 6]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.200,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 en 2 in zaak 14 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit weggenomen geld (€ 200,-).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 en 2 in zaak 14 bewezen verklaarde feit. Waar het de gevorderde immateriële schade betreft, overweegt de rechtbank daarbij dat het in dit geval gaat om aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Voor de gestelde psychische schade zijn enkele concrete gegevens aangevoerd onder meer aan de hand van de brief van de huisarts. De rechtbank neemt daarnaast aan dat de schade is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte gelet op de aard van de normschending: het door bedrog binnendringen in de privéruimte van een zeer kwetsbaar slachtoffer en onder die omstandigheden een diefstal plegen van onder meer zeer dierbare goederen. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank daarom billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De gehele vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de verdachte hoofdelijk met de mededader aansprakelijk is en dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 in zaak 14 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
parketnummer
15.229631.20
De benadeelde partij
[benadeelde 12]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 150,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15.229631.20 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat het in dit geval gaat om aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Voor de gestelde psychische schade zijn geen concrete gegevens aangevoerd maar deze is wel omschreven in de toelichting op de vordering. De rechtbank neemt evenwel aan dat de schade is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte gelet op de aard van de normschending: het door bedrog binnendringen in de privéruimte van een zeer kwetsbaar slachtoffer. Daarmee is voldaan aan de eisen zoals gesteld door de Hoge Raad.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank dan ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de verdachte hoofdelijk met de mededader aansprakelijk is en dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15.229631.20 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 15.242243.19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 15.229631.20 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) jaar nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland (op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht, althans een door de reclassering te bepalen adres) en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Forensisch FACT LVB van Fivoor of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- aangemeld zal worden en zal verblijven bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect – contact zoekt of heeft met haar ex-vriend en mededader B. [medeverdachte] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- zal meewerken aan een traject gericht op het vinden en behouden van geschikte dagbesteding;
- openheid en inzicht in haar sociaal netwerk zal geven, indien de reclassering dit nodig acht;
- zal meewerken aan controle op middelengebruik, indien de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 9]geleden schade tot een bedrag van
€ 445,-(vierhonderdvijfenveertig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 9] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 9]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 445,- (vierhonderdvijfenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 130,- (eenhonderddertig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 130,-- (eenhonderddertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,- (eenduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 4]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- (eenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.200,- (eenduizend tweehonderd euro), als vergoeding voor de materiële en de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.200,- (eenduizend tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 12]geleden schade tot een bedrag van €
150,-(eenhonderd vijftig euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 12] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 12]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,- (eenhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. S. Sicking en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2021.
Mr. S. Sicking is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.