ECLI:NL:RBNHO:2021:9629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
8643189 \ CV EXPL 20-5806
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door Covid-19 maatregelen

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft, omdat hun vlucht van Bangkok naar Amsterdam op 12 maart 2020 was geannuleerd. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden door de Covid-19 pandemie. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien er geen beperkende maatregelen van de overheid golden op het moment van de annulering. De vordering tot compensatie werd toegewezen, evenals de gevorderde verzorgingskosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 532,10 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8643189 \ CV EXPL 20-5806
Uitspraakdatum: 27 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Ticketclaim
tegen
de rechtspersoon naar Zwitsers recht
Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Bangkok naar Zurich en aansluitend van Zurich naar Amsterdam op 12 maart 2020, hierna: de vlucht. De geplande aankomsttijd te Amsterdam was 12 maart 2020 om 22:35 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht van Zurich naar Amsterdam is geannuleerd. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij op 13 maart 2020 om 09:05 uur lokale tijd te Amsterdam zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 532,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2020;
- de proceskosten, waaronder een bedrag aan salaris van de gemachtigde, vermeerderd met btw;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. Voorts stellen de passagiers zij een bedrag van € 32,10 aan kosten hebben gemaakt. Volgens de passagiers moet de vervoerder deze kosten op grond van artikel 9 van de Verordening vergoeden.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering (gedeeltelijk). Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Voorts staat vast dat de vervoerder zich niet kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening. Daarom geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
Volgens de vervoerder viel de vraag naar vluchten uit vanwege Covid 19. Volgens de vervoerder combineerden luchtvaarmaatschappijen meerdere vluchten, omdat de bezettingsgraad verre van rendabel was om individuele vluchten met enkele passagiers uit te voeren. Dat kon volgens de vervoerder niet van luchtvaartmaatschappijen worden gevergd. De vervoerder meent dat dit een buitengewone omstandigheid is in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat dat ook grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EUverordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID19 op 18 maart 2020 aangegeven:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat zij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De Europese commissie heeft geoordeeld dat áls de overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben. Daarvan is echter geen sprake nu gesteld noch gebleken is dat er op 12 maart 2020 met betrekking tot de onderhavige vlucht beperkende maatregelen door de overheid golden, dat de grenzen van Zwitserland en/of Nederland gesloten waren of dat er inreis- en vluchtverboden van kracht waren. De vervoerder heeft in zijn algemeenheid aangevoerd dat het voor luchtvaartmaatschappijen niet rendabel was om vluchten met enkele passagiers uit te voeren, maar dit maakt niet dat de vlucht in kwestie niet kon worden uitgevoerd.
4.6.
Het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid wordt dan ook verworpen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen.
4.7.
De vordering tot betaling van de gevorderde compensatie vlucht zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde verzorgingskosten heeft de vervoerder geen verweer gevoerd, zodat deze ook toewijsbaar zijn. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat in het lichaam van de dagvaarding onder “overzicht vordering” een bedrag aan buitengerechtelijke kosten is vermeld, maar dat dit bedrag niet is herhaald in het petitum van de dagvaarding. Hierover kan dus geen beslissing worden genomen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt, met dien verstande dat de gevorderde btw over de KvK-kosten niet toewijsbaar is, omdat over die kosten geen btw verschuldigd is. De gevorderde btw over het salaris gemachtigde is evenmin toewijsbaar, nu voor toewijzing daarvan geen wettelijke grondslag bestaat. De nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 532,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 105,50;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 248,00
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter