ECLI:NL:RBNHO:2021:9624

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
20_2287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van verzet en gegrondverklaring van het verzet in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft [opposante] B.V. verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin haar beroep tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had op 3 september 2020 geoordeeld dat het griffierecht voor de zaak niet tijdig was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. Op 10 november 2020 werd het verzet tegen deze uitspraak ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft echter in deze uitspraak vastgesteld dat [opposante] voor de behandeling van drie samenhangende beroepen, waaronder het beroep met nummer HAA 20/2287, slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was. Dit griffierecht was in twee van de drie beroepen tijdig betaald, maar niet voor het beroep met nummer HAA 20/2287. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van 3 september 2020 ten onrechte was gedaan, omdat het griffierecht voor de drie beroepen als samenhangend moest worden beschouwd.

De rechtbank heeft daarom de uitspraak van 10 november 2020 vervallen verklaard en het verzet gegrond verklaard. Dit betekent dat de rechtbank het onderzoek in de zaak hervat in de stand waarin deze zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. Tevens is besloten dat het onverschuldigde griffierecht van € 354,- aan [opposante] zal worden teruggestort. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2287 Vervallenverklaring
uitspraak strekkende tot vervallenverklaring van de uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2020 op het verzet en het doen van een nieuwe uitspraak op het verzet van
[opposante] B.V. (hierna: [opposante] ), te [vestigingsplaats] , opposante
(gemachtigde: mr. I. Özkara).

Procesverloop

[opposante] heeft tegen de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: verweerder) van 31 maart 2020 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 3 september 2020 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2020 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak ingestelde verzet ongegrond verklaard.

Overwegingen

1. Bij besluit van 28 november 2019 (boetebesluit) heeft verweerder een bestuurlijke boete opgelegd van € 23.062,00,- wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) en besloten tot openbaarmaking van de inspectiegegevens.
Bij afzonderlijk besluit van 28 november 2019 (waarschuwing) heeft verweerder een waarschuwing preventieve stillegging van werkzaamheden opgelegd.
Bij eveneens afzonderlijk besluit van 28 november 2019 (last onder dwangsom) heeft verweerder eiseres onder oplegging van een dwangsom gelast over te gaan tot betaling van het achterstallige loon en vakantiebijslag.
Bij afzonderlijke besluiten van 31 maart 2020 heeft verweerder de afzonderlijk gemaakte bezwaren van [opposante] tegen het boetebesluit, de waarschuwing en de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
[opposante] heeft tegen de bestreden besluiten in een geschrift beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder de nummers HAA 20/2286 (waarschuwing), HAA 20/2287 (boetebesluit) en HAA 20/2288 (last onder dwangsom). De griffier van de rechtbank heeft voor elk beroep afzonderlijk griffierecht geheven.
2. In de beroepen met nummers HAA 20/2286 en HAA 20/2288 is het griffierecht tijdig betaald. In de uitspraak van 3 september 2020 heeft de rechtbank het beroep met nummer HAA 20/2287 niet-ontvankelijk verklaard omdat was gebleken dat het griffierecht in die zaak niet tijdig was voldaan en niet was gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim. Het tegen deze uitspraak ingestelde verzet is bij uitspraak van 10 november 2020 ongegrond verklaard omdat ook uit de door [opposante] overgelegde kopieën van betalingstransacties, die betrekking hadden op de beide andere beroepen, niet bleek dat het griffierecht in het beroep met nummer HAA 20/2287 was voldaan.
3. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven.
Op grond van het derde lid, van de Awb is, indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, eenmaal griffierecht verschuldigd. Dit griffierecht is gelijk aan het hoogste van de bedragen die bij toepassing van het tweede lid verschuldigd zouden zijn geweest.
4. In het onderhavige geval is het beroepschrift gericht tegen drie naar het oordeel van de rechtbank samenhangende besluiten. Daartoe is redengevend dat de besluiten zijn gebaseerd op dezelfde wetgeving en hetzelfde feitencomplex. [opposante] was aldus eenmaal griffierecht verschuldigd voor de behandeling van de drie beroepen. Er is tweemaal griffierecht betaald. Omdat dit is miskend bij het doen van de uitspraak van 3 september 2020 en bij de beoordeling van het verzet, ziet de rechtbank ambtshalve aanleiding de uitspraak op het verzet van 10 november 2020 vervallen te verklaren. De rechtbank doet voorts opnieuw uitspraak op het verzet.
5. Om de redenen hiervoor genoemd heeft de rechtbank in de uitspraak van
3 september 2020 ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is daarom gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 3 september 2020 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
6. Het beroep met nummer HAA 20/2287 wordt gelijktijdig behandeld met de beroepen met nummers HAA 20/2286 en HAA 20/2288 op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 19 oktober 2021.
7. Omdat uit het voorgaande volgt dat [opposante] voor de behandeling van alle drie de beroepen eenmaal griffierecht is verschuldigd en tweemaal griffierecht heeft voldaan, zal de griffier het onverschuldigde griffierecht, ten bedrage van € 354,-, aan [opposante] terugstorten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de uitspraak op het verzet van 10 november 2020 vervallen;
  • verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.