ECLI:NL:RBNHO:2021:9614

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
9304060 CV EXPL 21-3268
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over parkeerplaats en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de huurder, [gedaagde], de kantonrechter verzocht om de vordering van de verhuurder, Gemeente Hoorn, af te wijzen. De huurder doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat hij niet in staat is een parkeervergunning aan te vragen, waardoor hij gedwongen is een parkeerplaats te huren. De Gemeente Hoorn vordert betaling van de huurachterstand, de lopende huur en ontruiming van de parkeerplaats. De kantonrechter oordeelt dat de huurder op basis van de huurovereenkomst verplicht is de huur te betalen. De vraag of de huurder in aanmerking komt voor een parkeervergunning is een bestuursrechtelijke kwestie en staat los van de huurverplichting. De kantonrechter wijst de vordering van de Gemeente Hoorn toe, maar spreekt de ontbinding van de huurovereenkomst voorwaardelijk uit, mits de huurder niet binnen 30 dagen na het vonnis de huurachterstand betaalt. De totale achterstand bedraagt € 1.152,12, inclusief huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter legt de proceskosten bij de gedaagde neer, omdat deze ongelijk krijgt. Het vonnis is uitgesproken op 3 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9304060 \ CV EXPL 21-3268
Uitspraakdatum: 3 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Gemeente Hoorn
gevestigd te Hoorn
eiseres
verder te noemen: Gemeente Hoorn
gemachtigde: M.G. Lasonder
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de huur van een parkeerplaats. Huurder betaalt huurtermijnen niet. Verhuurder vordert betaling van de huurachterstand, de lopende huur en ontruiming van de parkeerplaats. Huurder doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat het voor hem, in tegenstelling tot anderen, niet mogelijk is een parkeervergunning aan te vragen. Daardoor wordt hij gedwongen een parkeerplaats te huren. De kantonrechter oordeelt dat huurder op basis van de huurovereenkomst de huur moet voldoen. De vraag of huurder in aanmerking komt voor een parkeervergunning is een bestuursrechtelijke kwestie en staat los van de vraag of hij huur verschuldigd is. Huurder kan ontruiming voorkomen door de achterstand binnen een door de rechter gestelde termijn te betalen aan verhuurder.

1.Het procesverloop

1.1.
Gemeente Hoorn heeft bij dagvaarding van 21 juni 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 12 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Op deze zitting was namens de Gemeente Hoorn mevr. [xxx] aanwezig. [gedaagde] heeft de zitting via een videoverbinding bijgewoond. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Gemeente Hoorn een parkeerplaats met [nummer] op het terrein ten zuiden van het [gebouw] op het [locatie] in [plaats] .
2.2.
Op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst is [gedaagde] aan Gemeente Hoorn per kwartaal huur verschuldigd. [gedaagde] heeft nagelaten de huurtermijnen vanaf het eerste kwartaal 2020 tot en met tweede kwartaal 2021 (op tijd) te betalen, waardoor er een huurachterstand is ontstaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Gemeente Hoorn vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 694,61 aan huurachterstand tot en met het tweede kwartaal 2021, de lopende huur vanaf het derde kwartaal 2021, buitengerechtelijke incassokosten en rente. Tevens vordert Gemeente Hoorn dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde] wordt veroordeeld de parkeerplaats te ontruimen.
3.2.
Gemeente Hoorn legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op basis van de huurovereenkomst per kwartaal huur aan Gemeente Hoorn moet betalen. [gedaagde] heeft dit nagelaten, zodat een huurachterstand is ontstaan. [gedaagde] moet deze achterstand alsnog voldoen, net zoals de lopende huur. De wantbetaling van de huurpenningen rechtvaardigt volgens Gemeente Hoorn de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij erkent dat hij op basis van de huurovereenkomst huur aan de gemeente Hoorn moet betalen. Echter doordat het voor hem niet mogelijk is een parkeervergunning aan te vragen, wordt hij door Gemeente Hoorn min of meer verplicht een parkeerplaats te huren. De kosten hiervan zijn hoger dan de kosten van een parkeervergunning. [gedaagde] vindt dit oneerlijk, aangezien andere inwoners van de gemeente Hoorn wel een parkeervergunning kunnen krijgen. [gedaagde] stelt dat Gemeente Hoorn daarmee het gelijkheidsbeginsel schendt en dat hij om die reden niet gehouden is huur te betalen. Hij is het niet eens met ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de parkeerplaats.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [gedaagde] op basis van de huurovereenkomst ieder kwartaal huur verschuldigd is aan Gemeente Hoorn. Dat [gedaagde] hiertoe gehouden is, is door hem niet betwist. [gedaagde] doet echter een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat Gemeente Hoorn hem anders behandelt dan andere inwoners van de gemeente doordat het voor hem niet mogelijks is een parkeervergunning aan te vragen.
4.2.
Gemeente Hoorn voert aan dat er geen sprake is van ongelijke behandeling. Van ongelijke behandeling is alleen sprake indien anderen in een vergelijkbare situatie anders worden behandeld. [gedaagde] vergelijkt zichzelf met inwoners van het centrum van Hoorn die wel een parkeervergunning kunnen aanvragen. Gemeente Hoorn geeft aan dat voor het centrum vergunningen worden afgegeven, maar alleen aan bewoners van dat gebied. [gedaagde] woont niet in dat specifieke gebied en daarmee is zijn situatie dus niet vergelijkbaar met die van andere inwoners. Voor het [locatie] waar [gedaagde] woont worden geen parkeervergunningen afgegeven. Hier kunnen alleen mensen die daar een eigen parkeerplek hebben of een parkeerplek huren parkeren. Verder voert Gemeente Hoorn aan dat het niet aan de kantonrechter is om te beoordelen of [gedaagde] wel of geen parkeervergunning moet krijgen. Dit is een bestuursrechtelijke kwestie, terwijl de vraag of [gedaagde] huur verschuldigd is een privaatrechtelijke kwestie is. Om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning moet [gedaagde] een aanvraag bij de gemeente Hoorn indienen. De gemeente zal op die aanvraag een beslissing nemen en in geval van een afwijzing kan [gedaagde] tegen die beslissing in bezwaar en eventueel in beroep gaan bij de bestuursrechter.
4.3.
De kantonrechter volgt Gemeente Hoorn in haar verweer dat het niet aan haar is te beoordelen of [gedaagde] wel of niet in aanmerking komt voor een parkeervergunning. Dit oordeel is voorbehouden aan de bestuursrechter, maar voordat [gedaagde] daar terecht kan zal hij eerst een aanvraag voor een parkeervergunning in moeten dienen bij de gemeente en en een bezwaarprocedure moeten doorlopen. Bovendien staat de vraag of [gedaagde] wel of geen parkeervergunning krijgt los van de vraag of [gedaagde] op basis van de huurovereenkomst de huur aan Gemeente Hoorn moet betalen.
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] , op basis van de huurovereenkomst de huurachterstand moet betalen. Het beroep van [gedaagde] op het gelijkheidsbeginsel doet hier niets aan af, nu niet is vast komen te staan dat anderen in een vergelijkbare situatie anders worden behandeld. Als hier al sprake van zou zijn, brengt dit bovendien niet met zich mee dat [gedaagde] zijn contractuele afspraken richting de gemeente niet na hoeft te komen. De vordering van Gemeente Hoorn tot betaling van de huurachterstand wordt daarom toegewezen.
4.5.
In beginsel is de achterstand dusdanig dat ook de vordering tot ontbinding en ontruiming toewijsbaar is. [gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat hij in staat is binnen korte termijn de huurschuld te betalen. Gelet op het belang dat [gedaagde] heeft bij zijn parkeerplaats ziet de kantonrechter in die mededeling van [gedaagde] aanleiding de ontbinding voorwaardelijk uit te spreken namelijk voor het geval dat [gedaagde] niet binnen30 dagen na de datum van dit vonnis de huurachterstand voldoet. Met de huurachterstand bedoelt de kantonrechter alle huurtermijnen die op het moment van deze uitspraak verschuldigd zijn. Inmiddels zijn ook het derde en vierde kwartaal van 2021 opeisbaar. In totaal komt de achterstand op € 1.015,27. Dit bedrag bestaat uit de achterstand tot en met het tweede kwartaal van 2021 van € 694,61 plus € 320,66 (twee maal de kwartaalhuur van € 160,33). Tevens moeten de buitengerechtelijke incassokosten en de tot de dagvaarding vervallen rente zijn betaald.
4.6.
Het totaalbedrag dat moet worden betaald om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming te voorkomen is dan € 1.152,12.
4.7.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] in verzuim is met betaling van de vordering, zal de wettelijke rente worden toegewezen. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, omdat Gemeente Hoorn [gedaagde] aanmaningen heeft gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief.
4.8.
Gemeente Hoorn vordert de huurtermijnen vanaf 1 juli 2021. Zoals hiervoor overwogen, zijn de huurtermijnen over het tweede en derde kwartaal 2021 opeisbaar en zullen deze worden toegewezen. De termijnen die nog niet opeisbaar zijn worden niet toegewezen. Wel zal [gedaagde] worden veroordeeld om indien hij de achterstand niet tijdig betaalt en moet ontruimen, een gebruiksvergoeding te betalen gelijk aan de huur, vanaf het eerste kwartaal 2022 tot het moment dat hij heeft ontruimd
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst betreffende de parkeerplaats [nummer] gelegen op het terrein ten zuiden van het [gebouw] op het [locatie] in [plaats] , indien [gedaagde] niet binnen 30 dagen na datum van dit vonnis een bedrag van € 1.152,12 heeft betaald aan Gemeente Hoorn;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , in het geval onder 5.1. genoemd bedrag niet volledig en/of niet tijdig is betaald, de parkeerplaats [nummer] gelegen op het terrein ten zuiden van het [gebouw] op het [locatie] in [plaats] , binnen veertien dagen na betekening van het vonnis met alle zich daar bevindende zaken te verlaten en te ontruimen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Gemeente Hoorn van € 831,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 694,61 vanaf 15 juni 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Gemeente Hoorn van € 320,66 voor de huur over het derde en vierde kwartaal van 2021.
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om, indien hij op grond van 5.2. dient te ontruimen en dat niet doet, tot betaling van een bedrag van € 160,33 per kwartaal vanaf het eerste kwartaal 2022 tot aan het tijdstip van ontruiming;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Gemeente Hoorn tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,01
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter