ECLI:NL:RBNHO:2021:9607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
9122165 CV EXPL 21-1644
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ziektekostenverzekeraar wegens niet voldoen aan substantieringsplicht

In deze zaak heeft de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 51,92, dat DSW eist wegens niet tijdig betaalde zorgpremies. De kantonrechter heeft op 3 november 2021 geoordeeld dat DSW niet heeft voldaan aan haar substantieringsplicht, wat betekent dat zij haar vordering niet voldoende duidelijk en in overeenstemming met de feiten heeft gepresenteerd. DSW had de gedaagde in de dagvaarding een opeisbare vordering van € 236,00 gepresenteerd, maar de kantonrechter concludeert dat dit bedrag niet klopt. De vordering is afgewezen omdat DSW niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde daadwerkelijk in gebreke was met de betaling van de premies. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van DSW komen, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten aan de kant van de gedaagde zijn vastgesteld op nihil, aangezien deze in persoon procedeert. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en duidelijke onderbouwing van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9122165 \ CV EXPL 21-1644
Uitspraakdatum: 3 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.
gevestigd te Schiedam
eiseres
verder te noemen: DSW
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende in de [gemeente]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of een verzekeringnemer nog iets aan de zorgverzekeraar moet betalen, nadat zij de premie te laat heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is, omdat de zorgverzekeraar haar vordering onvoldoende duidelijk in overeenstemming met de feiten heeft ingesteld. Zij heeft niet voldaan aan haar verplichting om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (de substantiëringsplicht). De kantonrechter verbindt daar het gevolg aan dat de vordering wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
DSW heeft bij dagvaarding van 15 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
DSW heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft bij DSW een basisverzekering en/of aanvullende verzekeringen afgesloten.
2.2.
[gedaagde] moet de verschuldigde premies iedere maand, voor het begin van de maand, betalen.
2.3.
DSW heeft haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde. Gedaagde heeft vervolgens op 27 januari 2021 € 98,50 aan DSW betaald.
2.4.
Na het uitbrengen van de dagvaarding maar voor de eerst dienende dag, namelijk op 23 maart 2021, heeft [gedaagde] weer € 98,50 aan DSW betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
DSW vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 51,92, met rente en kosten.
3.2.
DSW legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] , ondanks aan haar gestuurde aanmaningen, de verschuldigde premies voor januari en september 2020 niet op tijd heeft betaald, maar pas volledig na dagvaarding. DSW heeft haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde en er zijn buitengerechtelijke kosten gemaakt. Deze kosten en de proceskosten moeten door [gedaagde] worden voldaan.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan dat zij alle aan DSW verschuldigde bedragen heeft betaald en dat zij ten onrechte is gedagvaard. Verder geeft [gedaagde] aan dat de door DSW gevorderde bedragen niet kloppen en DSW chaos creëert en betwist zij kosten verschuldigd te zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is het met [gedaagde] eens en licht dat als volgt toe.
4.2.
In de dagvaarding stelt DSW dat zij een opeisbare vordering van € 236,00 op [gedaagde] heeft. Daarbij verwijst zij naar de specificatie in productie 1. Uit die specificatie blijkt dat de hoofdsom van € 236,00 bestaat uit € 118,00 voor januari 2020 en € 118,00 voor september 2020. DSW vordert in de dagvaarding in hoofdsom dus twee premiebedragen van € 118,00 van [gedaagde] . Daarbij telt DSW de buitengerechtelijke kosten en de rente over die twee premiebedragen op (naar de kantonrechter uit de opbouw van de vordering afleidt). Vervolgens trekt zij daar € 137,50 van af wegens “in mindering voldaan en/of verrekend aan/door eiseres”. De kantonrechter leidt uit de toelichting van DSW in de conclusie van repliek af dat dit laatstgenoemde bedrag bestaat uit een betaling van [gedaagde] van € 98,50 en een eigen risico korting van tweemaal € 19,50. Deze vordering van DSW komt niet overeen met haar stelling in de conclusie van repliek dat [gedaagde] maandelijks in hoofdsom € 98,50 verschuldigd was. De kantonrechter oordeelt dat DSW haar vordering in de dagvaarding niet voldoende duidelijk in overeenstemming met de feiten heeft gepresenteerd.
4.3.
DSW heeft [gedaagde] in maart en april 2020 voor het juiste bedrag aan premie voor januari 2020 (€ 98,50) aangemaand en in november en december 2020 voor het juiste bedrag aan premie voor september 2020 (€ 98,50). Vervolgens heeft de gemachtigde van DSW [gedaagde] op 12 en 22 februari 2021 aangemaand voor een hoofdsom van € 236,00. Die hoofdsom is, zoals hiervoor al is geoordeeld, niet juist: het gaat om een hoofdsom van tweemaal € 98,50 (dus € 197,00). De aanmaningen die aan [gedaagde] zijn gestuurd en waarop de gevorderde buitengerechtelijke kosten kennelijk zijn gebaseerd, kloppen dus niet.
4.4.
[gedaagde] heeft de aanmaning van 22 februari 2021 teruggestuurd naar de gemachtigde van DSW met de mededeling dat ze de vordering betwist. Die betwisting is terecht, zoals volgt uit het voorgaande. Er staat namelijk een verkeerde hoofdsom in. DSW stelt dat de brief van [gedaagde] op 11 maart 2021 is ontvangen. Dat was dus voor de dagvaarding, die op 15 maart 2021 is betekend. Desondanks staat er in de dagvaarding dat gedaagde de vordering niet betwist. Dat is dus in strijd met de waarheid. Het klopt dat [gedaagde] haar betwisting in haar brief niet heeft toegelicht, maar dat doet niet af aan de verplichting van DSW om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.5.
De kantonrechter concludeert dat DSW op meerdere punten niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht. De kantonrechter zal de vordering daarom afwijzen, omdat die gevolgtrekking geraden wordt geacht.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van DSW, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op nul, omdat zij in persoon procedeert.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt DSW tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter