ECLI:NL:RBNHO:2021:9606

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
8431855 \ CV EXPL 20-3105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake luchtvaartcompensatie en gevolgen van Mauritiaanse insolventieprocedure

In deze zaak hebben de passagiers, die een vordering hebben ingesteld tegen de vervoerder Air Mauritius Limited, compensatie geëist voor een vlucht van Amsterdam naar Mauritius die meer dan drie uur vertraging opliep. De passagiers hebben op 27 maart 2020 een dagvaarding ingediend, waarop de vervoerder schriftelijk heeft geantwoord. De passagiers hebben vervolgens gereageerd op het verweer van de vervoerder. De kern van het geschil betreft de vraag of de passagiers ontvankelijk zijn in hun vordering, gezien de vervoerder zich in een Mauritiaanse insolventieprocedure bevindt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, maar dat de passagiers mogelijk niet-ontvankelijk zijn omdat zij de verkeerde partij in de procedure hebben betrokken. De kantonrechter verwijst naar relevante rechtspraak van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie over de gevolgen van insolventieprocedures op lopende rechtsvorderingen. De vervoerder heeft niet toegelicht op welk recht zijn verweer is gebaseerd, en de kantonrechter heeft de vervoerder in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8431855 \ CV EXPL 20-3105
Uitspraakdatum: 13 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Mauritius Limited
gevestigd te Mauritius
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 maart 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Mauritius Airport (Mauritius) op 11 mei 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van het incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 althans € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
Voorts vorderen de passagiers de vervoerder te veroordelen om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist niet dat hij gehouden is de gevorderde compensatie te betalen. De vervoerder voert echter aan dat hij zich onder vrijwillige administratie bevindt als bedoeld in sectie 215 van de Insolvency Act 2009. De passagiers moeten daarom de vordering indienen bij de aangestelde administrateurs, aldus de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter begrijpt het verweer van de vervoerder aldus dat de passagiers nietontvankelijk zijn in hun vordering, omdat zij de verkeerde partij in de procedure hebben betrokken vanwege de opening van een insolventieprocedure onder Mauritiaans recht en dat de passagiers daarom hun vordering moeten indienen bij de aangestelde administrateurs.
5.3.
De vraag of een (rechts)persoon als eiser ontvankelijk is in een procedure in Nederland wordt beheerst door regels van Nederlands burgerlijk procesrecht. De vraag of de passagiers ontvankelijk zijn, moet derhalve op de voet van artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (ook) worden beoordeeld naar Nederlands recht (de lex fori processus). De kantonrechter verwijst in dit verband naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 december 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:3586, Dooh /Shell). Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BK0867) geoordeeld dat aangenomen moet worden dat de gevolgen van de insolventieprocedure op een lopende rechtsvordering beheerst worden door het rechtsstelsel van de lidstaat waar de rechtsvordering aanhangig is. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat dit ook geldt voor insolventieprocedures die niet vallen onder artikel 15 van de Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000, PbEG L 160, betreffende insolventieprocedures (oude Insolventieverordening 1346/2000). Artikel 15 van de oude Insolventieverordening 1346/2000 is thans vervangen door artikel 18 van de Verordening (EU) nr. 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures. Het voorgaande brengt mee dat, ook al is in het onderhavige geval (artikel 18 van) de Insolventieverordening 2015/848 niet van toepassing, de gevolgen van de in Mauritius ten aanzien van de vervoerder geopende insolventieprocedure voor de tussen partijen aanhangige rechtsvorderingen naar Nederlands recht beoordeeld moeten worden.
5.4.
De vervoerder heeft niet toegelicht op welk recht hij zijn verweer heeft gebaseerd. Indien dit is gebaseerd op het Mauritiaanse recht (als zijnde de lex concursus) kan dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet slagen. Indien de vervoerder zijn verweer baseert op Nederlands recht, kan dit evenmin worden gevolgd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.5.
In artikel 231 Faillissementswet (Fw) is onder meer bepaald dat de surseance de loop van reeds aanhangige rechtsvorderingen niet stuit en dat de schuldenaar, voor zoveel betreft rechtsvorderingen welke rechten of verplichtingen tot de boedel behorende ten onderwerp hebben, noch eisende, noch verwerende in rechte kan optreden, zonder medewerking der bewindvoerders. Voorts is in artikel 231 Fw (lid 2) bepaald dat indien niettemin de rechtsgedingen blotelijk betreffen de vordering van betaling ener schuld, door de schuldenaar erkend, en de eiser geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, teneinde rechten tegen derden te doen gelden, kan de rechter, na van de erkenning der schuld akte te hebben verleend, het uitspreken van het vonnis opschorten tot na het einde der surseance. Ingevolge het bepaalde in artikel 29 Fw worden tijdens de faillietverklaring tegen de schuldenaar aanhangige rechtsvorderingen ter verkrijging van voldoening van een verbintenis uit de boedel van rechtswege worden geschorst om alleen dan te worden voortgezet, indien de verificatie der vordering wordt betwist.
5.6.
De vervoerder heeft niet toegelicht of de ‘vrijwillige administratie’ een procedure is als bedoeld in artikel 231 Fw (gericht op herstel) dan wel een procedure als bedoeld in artikel 29 Fw (gericht op liquidatie). De kantonrechter ziet aanleiding om de vervoerder in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over voormelde kwestie en daarnaast over de vraag welke gevolgen het bepaalde in artikel 231 Fw dan wel artikel 29 Fw voor de onderhavige procedure heeft.
5.7.
De passagiers zullen in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte hierop te reageren.
5.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
stelt de vervoerder in de gelegenheid zich uit te laten zoals onder rechtsoverweging 5.6. van dit vonnis is vermeld;
6.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van woensdag 10 november 2021;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter