ECLI:NL:RBNHO:2021:9584

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
8165801 \ CV EXPL 19-17720
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatievordering luchtverkeersbeheer na vertraging van vlucht

In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar Duits recht, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 24 september 2019, naar aanleiding van een vlucht van Hannover naar Edinburgh via Amsterdam, die op 2 oktober 2018 met vertraging is uitgevoerd. De passagiers hebben hun vordering overgedragen aan Flightright, die compensatie van € 750,00 heeft gevorderd op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, KLM Cityhopper, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk restricties van Eurocontrol in de vorm van een nieuwe Calculated Take Off Time (CTOT). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Flightright moet worden afgewezen, omdat de vervoerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vertraging die voortvloeide uit de opgelegde CTOT. De proceskosten zijn voor rekening van Flightright, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8165801 \ CV EXPL 19-17720
Uitspraakdatum: 27 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
Flightright GmbH
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de besloten vennootschap
KLM Cityhopper B.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.L.S.M. Pessers en dhr. J.O. Gemser

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 24 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers [passagier 1] , [passagier 2] en [passagier 3] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Hannover Airport, Hannover (Duitsland) via Amsterdam-Schiphol Airport naar Edinburgh Airport, Edinburgh (Verenigd Koninkrijk) naar 2 oktober 2018.
2.2.
De vlucht van Hannover naar Amsterdam-Schiphol Airport (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben hun gepretendeerde vordering overgedragen aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 112,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 750,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, te weten restricties van Eurocontrol in de vorm van een nieuwe Calculated Take Off Time (CTOT).

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van Flightright opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. Flightright is (per abuis) door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten (die slechts uit jurisprudentie bestaat), niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.3.
Aangezien vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.5.
De vervoerder voert aan dat de vlucht volgens de oorspronkelijke planning om 14:30 uur lokale tijd (12:30 uur UTC) vanuit Hannover zou vertrekken. Twee uur voordat de vlucht zou vertrekken is een ‘slot allocation message’ afgegeven, waaruit volgt dat een CTOT is opgelegd voor 12:35 uur UTC vanwege vertragingscode 83 (ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT). Vervolgens heeft het Network Manager Operations Centre (NMOC) een zogenaamde ‘slot revision message’ met een nieuwe CTOT voor 13:34 uur UTC eveneens met vertragingscode 83 uitgegeven. De vlucht kon hierdoor uiteindelijk om 13:20 uur UTC (15:20 uur lokale tijd) met een vertraging van 50 minuten worden uitgevoerd. De passagiers hebben als gevolg hiervan hun aansluitende vlucht niet gehaald. De vervoerder kon deze buitengewone omstandigheden niet voorkomen. De vervoerder voert voorts aan dat hij vervolgens de passagiers heeft omgeboekt naar de eerste beschikbare alternatieve vlucht.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertrekvertraging van de vlucht van 50 minuten het gevolg is van een nieuwe CTOT vanwege vertragingscode 83. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. De vervoerder heeft daarbij voldoende onderbouwd dat de restricties zijn opgelegd door luchtverkeersbeheer vanwege restricties op de luchthaven van bestemming. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van Flighright dat niet is voldaan aan de vereisten zoals genoemd in considerans 15 van de Verordening aangezien de CTOT is opgelegd aan de vlucht en niet aan het specifieke vliegtuig. De vervoerder heeft immers voldoende aangetoond dat de beslissing van luchtverkeersbeheer is gericht aan de vlucht die werd uitgevoerd door het betreffende toestel. Niet valt in te zien dat op dit punt onderscheid moet worden gemaakt tussen de vlucht en het toestel die immers voor de uitvoering van de vlucht onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
5.7.
Anders dan Flightright stelt is het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een andere CTOT een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. De vervoerder dient deze op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT kwalificeert in het onderhavige geval dan ook als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dat in de praktijk luchtvaartmaatschappijen dagelijks te maken krijgen met besluiten met de luchtverkeersleiding maakt dit niet anders. In de Verordening is expliciet opgenomen dat deze omstandigheid als buitengewoon kan worden aangemerkt. Flightright stelt nog dat de vertraging ontstaan door de CTOT niet kan worden aangemerkt als een “langdurige vertraging” in de zin van de Verordening, maar deze stelling kan haar niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is, zodat de vertraging van de vlucht als langdurig kan worden aangemerkt.
5.8.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen invloed kan uitoefenen op de luchtverkeersleiding en dat de vlucht alsnog zo spoedig mogelijk is uitgevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de vervoerder tussen de aansluitende vluchten een buffer van 20 minuten in acht heeft genomen, hetgeen de kantonrechter voldoende acht. Er was derhalve sprake van voldoende reservetijd om incidenten op te kunnen vangen. Zonder de vertraging ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid zouden de passagiers de overstap hebben gehaald. De vervoerder heeft daarnaast onweersproken aangevoerd dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerste beschikbare alternatieve vlucht. In de gegeven omstandigheden kon er dan ook niet meer van de vervoerder worden verwacht. Gelet op het voorgaande zal de vordering van Flightright worden afgewezen
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van Flightright, omdat deze ongelijk krijgt. Weliswaar heeft Flightright verzocht de vervoerder ook in het geval hij wordt gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een buitengewone omstandigheid in de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. Flightright heeft niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zou zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij Flightright bekend zijn geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.
5.10.
Ook de nakosten komen voor rekening van Flightright, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Flightright tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Flightright tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter