ECLI:NL:RBNHO:2021:9581

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
8813684 \ CV EXPL 20-8556
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Tirana naar Amsterdam met een overstap in Frankfurt op 29 september 2018. Door een vertraging van de vlucht van Tirana naar Frankfurt miste de passagier de aansluitende vlucht naar Amsterdam en arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het slot door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan de luchtverkeersleiding en dat deze omstandigheden buiten de controle van de vervoerder lagen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

De vordering van de passagier werd afgewezen en de passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vervoerder de proceskosten direct kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8813684 \ CV EXPL 20-8556
Uitspraakdatum: 27 oktober 202
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Yource B.V.
tegens
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 25 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen akte meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier zou vervoeren van Tirana (Albanië) naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Amsterdam op 29 september 2018.
2.2.
De vlucht van Tirana en Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 althans € 72,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten de nakosten daaronder begrepen - een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de vluchtrapporten en de ‘slot history’ van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie overgelegd. De vervoerder betoogt dat de luchtverkeersleiding om 07:05 UTC het slot van 09:05 UTC, van de voorafgaande vlucht introk en een nieuw slot van 09:28 UTC heeft opgelegd. Vervolgens is het slot nog een aantal keer gewijzigd totdat een slot van 10:24 UTC is toegekend en het toestel dit slot heeft gebruikt om op te stijgen. De bemanning van de vluchten moet gevolg geven aan de instructie van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft en mag niet eerder vertrekken. De vervoerder voert aan dat uit het vluchtrapport en de ‘slot history’ volgt dat sprake is geweest van diverse vertragingsoorzaken, maar dat de vertraging daadwerkelijk volledig door het door de luchtverkeersleiding ingetrokken slot is ontstaan, dat volgt ook uit het feit dat het oorspronkelijke slot al twee uur voor vertrek is ingetrokken, aldus de vervoerder. De vlucht in kwestie stond gepland te vertrekken om 11:50 UTC. De vlucht heeft echter 56 minuten vertraging opgelopen vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. De passagier kwam uiteindelijk om 15:01 UTC dan wel 17:01 uur lokale tijd, met een vertraging van één uur, in Frankfurt aan. De passagier heeft als gevolg hiervan de aansluitende vlucht, met geplande vertrektijd 17:20 uur lokale tijd gemist, aldus nog steeds de vervoerder.
4.4.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen, totaal zeven keer, een nieuw slot heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht. Het betreffen besluiten die specifiek waren gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd wegens vertragingscode 81 (ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems). Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Een nieuw slot is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat hij zelf om nieuwe slottijden heeft verzocht en dat de overige vertragingsoorzaken genoemd in het vluchtrapport (code 93, 19A en 87Y) van invloed zijn geweest op de totale vertraging van de voorafgaande vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de nieuwe slottijden die zijn opgelegd aan de vlucht, en ten grondslag liggen aan de vertraging, aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt dat de vertraging volledig te wijten is aan de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht, deze vluchten zijn met elkaar verbonden, zodat sprake is van doorwerking. De vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht heeft immers automatisch de vertraagde uitvoering van de vlucht in kwestie tot gevolg.
4.5.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport te halen.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft de stelling van de passagier, dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd ten aanzien van het nieuwe slot dat twee uur voor het geplande vertrek is opgelegd, voldoende gemotiveerd weersproken. De vervoerder heeft daartoe aangevoerd dat het toestel verzoekt om het slot en de route waarmee het toestel zo snel mogelijk op de bestemming aankomt. Dat is het slot en de route die aan het toestel is toegekend. Anders dan de passagier stelt kan de vervoerder niet kiezen uit verschillende routes en hiertoe een nieuw vliegplan indienen. Voorts heeft de vervoerder tegenover de betwisting van de passagier gemotiveerd onderbouwd dat de passagier is omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar de eindbestemming. Van de vervoerder kon niet meer worden verwacht. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier omdat deze ongelijk krijgt. Weliswaar heeft de passagier verzocht de vervoerder ook in het geval deze wordt gevolgd in zijn verweer dat sprake is van een buitengewone omstandigheid in de proceskosten (en buitengerechtelijke incassokosten) te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagier heeft niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zouden zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagier bekend zijn geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter