In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Tirana naar Amsterdam met een overstap in Frankfurt op 29 september 2018. Door een vertraging van de vlucht van Tirana naar Frankfurt miste de passagier de aansluitende vlucht naar Amsterdam en arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het slot door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan de luchtverkeersleiding en dat deze omstandigheden buiten de controle van de vervoerder lagen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.
De vordering van de passagier werd afgewezen en de passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vervoerder de proceskosten direct kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.