ECLI:NL:RBNHO:2021:9580

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
7836418 \ CV EXPL 19-8276
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding luchtvaartpassagiers op basis van het Verdrag van Montreal

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij United Airlines Inc. wegens schadevergoeding op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Seattle naar Amsterdam, maar ondervonden aanzienlijke vertragingen door weersomstandigheden. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 248,40 voor gemaakte kosten, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor zij niet aansprakelijk zou zijn voor de schade.

De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de passagiers recht hadden op verzorging en bijstand, ongeacht de reden van de vertraging. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de schade te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 293,17 aan de passagiers, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7836418 \ CV EXPL 19-8276
Uitspraakdatum: 27 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige]
[passagier sub 2],
[passagier sub 3]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
United Airlines Inc.
gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten van Amerika)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.L.S.M. Pessers en J.I.J. van Pelt

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Seattle/Tacoma International Airport (Verenigde Staten van Amerika) via Chicago O’Hare International Airport (Verenigde Staten van Amerika) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 7 augustus 2018.
2.2.
De vlucht van Seattle/Tacoma International Airport naar O’Hare International Airport is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers zijn omgeboekt naar een vlucht via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 8 en 9 augustus 2018.
2.3.
De passagiers hebben schadevergoeding van de vervoerder gevorderd in verband met gemaakte kosten.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagier sub 1 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 248,40, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling, dan wel vanaf datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 44,77 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun verzoek op artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat zij als gevolg van de vertraagde uitvoering van de vlucht genoodzaakt waren om kosten te maken voor een hotelovernachting, maaltijden en telefoonkosten totaal ter hoogte van € 248,40. Het bedrag betreft schade die de vervoerder, vanwege de vertraagde uitvoering van de vlucht, aan de passagiers dient te vergoeden.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert – kort weergeven - aan dat hij niet gehouden is tot betaling van de gevorderde schadevergoeding aangezien de vertraging is veroorzaakt door weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderden en een beslissing van de gezagvoerder vanwege onverwachte vliegveiligheidsproblemen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de passagiers vanwege buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening met een vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen. In onderhavige zaak is de vraag of op de vervoerder de verplichting rust om op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal gedurende de vertraging de passagiers te verzorgen dan wel de kosten die te passagiers hiertoe hebben gemaakt te vergoeden.
5.3.
Uit artikel 19 van het Verdrag van Montreal volgt dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot vergoeding van “
schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”. De passagiers stellen dat een beroep op buitengewone omstandigheden niet maakt dat een schadevergoeding conform artikel 19 van het Verdrag van Montreal dient te worden afgewezen. Onder andere uit het McDonagh-arrest (zaak C-12/11) volgt dat er geen exoneratiegrond is voor het recht op verzorging, aldus de passagiers. De vervoerder heeft niet onderbouwd welke maatregelen hij heeft ondernomen om de schade van de passagiers te voorkomen. Het enkel omboeken van de passagiers op een vlucht waarmee zij 24 uur later op de eindbestemming zijn aangekomen is volgens de passagiers hiervoor onvoldoende. Immers rust op de vervoerder ook de verplichting om gedurende de vertraging de passagiers te verzorgen dan wel de kosten hiervan te vergoeden. Dit heeft de vervoerder nagelaten, aldus de passagiers. Uit artikel 9 Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) volgt dat passagiers recht hebben op maaltijden, verfrissingen, hotelaccommodatie en telefoongespreken indien er sprake is van meer dan vier uur vertraging. De passagiers hebben een vertraging ondervonden van meer dan 24 uur, hieruit volgt dan ook dat de kosten noodzakelijk waren en in verhouding tot de wachttijd, aldus nog steeds de passagiers.
5.4.
De vervoerder beroept zich op artikel 19, tweede volzin, van het Verdrag van Montreal. De tweede volzin luidt: “
De vervoerder is echter niet aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het hun onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen.” De vervoerder betoogt dat uit het commentaar bij de Montreal Convention volgt dat indien sprake is van extreme weersomstandigheden de vervoerder zich kan vrijpleiten, met een beroep op artikel 19, tweede volzin Verdrag van Montreal:

(…) Where an airport is closed due to such adverse weather conditions, this constitutes an act of God. In such a scenario the air carrier of an international carriage can exonerate himself pursuant to Article 19 sentence 2 WC. (…)
Bovendien blijkt ook uit het commentaar bij de Montreal Convention dat in geval van overbelasting van de luchthaven en het luchtruim eromheen, de hieruit voortvloeiende vertraging niet te wijten kan zijn aan de luchtvaartmaatschappij:
“(…) Where the airport and the air space surrounding it is overburdened, it will not be possible to blame the air carrier for any delay arising out of this.(…)
5.5.
Uit considerans 14 van de Verordening volgt daarnaast, volgens de vervoerder, dat voor de begrippen buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening en overmacht in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal een vergelijkbare toetsingsmaatstaf moet worden aangehouden: (…)
Evenals in het kader van het Verdrag van Montreal dienen de verplichtingen die worden opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren, te worden beperkt of uitgesloten in gevallen waarin een gebeurtenis het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. (…)” Omdat de vertraging is ontstaan doordat het toestel vanwege de extreme weersomstandigheden niet kon landen op de luchthaven van Chicago en de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te vermijden dient de vordering volgens de vervoerder dan ook te worden afgewezen.
5.6.
Uit de Verordening en het McDonagh-arrest volgt dat passagiers ongeacht de reden van de vertraging en of de vervoerder invloed heeft gehad op de omstandigheden, dat de passagiers op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 9 recht hebben op verzorging in de vorm van maaltijden en verfrissingen en een hotelaccommodatie. Gelet op het doel van de Verordening ligt het dan ook in de lijn dat considerans 14 van de Verordening ziet op het beperken van de verplichting van de vervoerder ten aanzien van omstandigheden die zich voordoen tijdens de uitvoering van de vlucht, de zogenaamde buitengewone omstandigheden. De Verordening sluit immers de zorgplicht van de vervoerder onder geen enkele (buitengewone) omstandigheid uit (zie ook overweging 37 van het IATA arrest van 10 januari 2006 (zaak C-344/04)). Tussen partijen is niet in geschil dat de Verordening niet van toepassing is op de onderhavige casus en de passagiers doen dan ook een beroep op het Verdrag van Montreal. De vraag is dan ook of het Verdrag van Montreal ten aanzien van gevolgschade zoals in onderhavige zaak de rechten van de passagiers ten aanzien van de zorgplicht wel beperkt. Dit ook afgezet tegen het IATA arrest waarin is overwogen dat de Verordening ten opzichte van de bescherming van de belangen van de passagiers en de voorwaarden waaronder het beginsel van schadevergoeding een verbetering vormen (zie overweging 48).
5.7.
In het IATA arrest is nader toegelicht dat bij elke vertraging in het vervoer van passagiers door de lucht sprake kan zijn van twee soorten schade: Schade die voor alle passagiers vrijwel identiek is en die kan worden gecompenseerd door onmiddellijke gestandaardiseerde bijstand of verzorging aan alle belanghebbenden, bijvoorbeeld door middel van de verstrekking van verfrissingen, maaltijden, accommodatie en de gelegenheid tot het voeren van telefoongesprekken. En individuele schade waarvan de vergoeding van geval tot geval moet worden beoordeeld naar gelang van de omvang van de veroorzaakte schade. Deze schade kan derhalve slechts achteraf op individuele basis worden vergoed (overweging 43). Uit overweging 44 van hetzelfde arrest volgt dat het Verdrag van Montreal alleen de voorwaarden regelt waaronder de passagiers na vertraging van een vlucht vorderingen kunnen instellen van hun individuele schade.
5.8.
Niet uitgesloten is echter dat het niet voldoen aan hetgeen onder ‘onmiddellijke gestandaardiseerde bijstand of verzorging’ wordt geschaard automatisch tot gevolg heeft dat sprake is van individuele schade op grond waarvan op grond van het Verdrag van Montreal een vordering kan worden ingesteld. Deze schade kan immers worden aangetoond met de door de passagiers overgelegde bonnen en op individuele basis worden vergoed. Er is expliciet in het arrest verwoord dat individuele schade, schade betreft die passagiers kunnen ondervinden doordat zij niet tijdig op hun plaats van bestemming aankomen. Bij een ruime interpretatie kan worden gesteld dat de hotel-, maaltijd en telefoonkosten het gevolg zijn van de vertraging. De passagiers waren immers, omdat zij zijn omgeboekt naar een vlucht van een dag later, genoodzaakt om een hotel te boeken en maaltijden aan te schaffen. Voorts is onweersproken gesteld dat de passagiers genoodzaakt waren om telefoonkosten te maken om in contact te komen met de vervoerder. Indien de passagiers tijdig op de eindbestemming waren gearriveerd waren deze kosten niet gemaakt. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ligt het daarbij niet in de reden dat het recht op verzorging of bijstand dan wel vergoeding hiervan moet worden beperkt, indien de vertraging is ontstaan vanwege overmacht dan wel een buitengewone omstandigheid. Ten aanzien van dit deel van de schade, ontstaan vanwege de vertraging, kon de vervoerder immers maatregelen nemen om de schade van de passagiers voorkomen dan wel beperken door een hotelovernachting en (maaltijd)vouchers voor de passagiers te organiseren. De vordering van de passagiers wordt dan ook toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 293,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 248,40 vanaf 17 oktober tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter