ECLI:NL:RBNHO:2021:9537

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/313490 / FA RK 21-942
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en gezagskwesties na ongeoorloofde overbrenging naar Puerto Rico

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over het gezag en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen. De vader verzocht om het eenhoofdig gezag over de kinderen, nadat de moeder hen zonder zijn toestemming naar Puerto Rico had overgebracht. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden voordat zij naar Puerto Rico werden gebracht. De rechtbank concludeerde dat de moeder zonder toestemming van de vader had gehandeld, maar dat dit niet voldoende was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De rechtbank weigerde zowel het verzoek van de vader om het eenhoofdig gezag als het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, omdat dit een rechtvaardiging zou kunnen vormen voor de ongeoorloofde overbrenging van de kinderen. De rechtbank benadrukte het belang van contact tussen de kinderen en beide ouders en dat de huidige situatie niet in het belang van de kinderen was. De zaak werd verder gecompliceerd door de internationale dimensie, aangezien de moeder een Amerikaanse burger was en de kinderen in Puerto Rico verbleven. De rechtbank besloot dat de kinderalimentatiekwestie in een aparte procedure moest worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag / hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/313490 / FA RK 21-942
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 oktober 2021
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers, kantoorhoudende te Breda,
tegen
[de moeder],
ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens te [plaats] , feitelijk verblijvend te Puerto Rico,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Whiterod, kantoorhoudende te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vader ingekomen op 15 februari 2021;
- het F-formulier met bijlagen van de vader van 25 februari 2021, ingekomen op 26 februari 2021;
- het F9-formulier met bijlage van de vader van 1 april 2021, ingekomen op 2 april 2021;
- de e-mails van de moeder ingekomen op 16 maart en 11 juni 2021;
- de e-mail van de advocaat van de moeder van 13 juni 2021;
- het verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijke zelfstandig verzoeken, met bijlagen, van de moeder van 7 september 2021, ingekomen op 14 september 2021;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader van 9 september 2021, ingekomen op 9 september 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 september 2021 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. J.A.M. Schoenmakers, en de moeder bijgestaan door mr. M.T.N. Whiterod. De moeder heeft via een skype-verbinding deelgenomen aan de zitting en is telefonisch bijgestaan door [tolk] , tolk in de Engelse taal. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [plaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [plaats] .
2.3.
De vader heeft de minderjarigen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
Primair: het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt;
Subsidiair: de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal zijn.
3.2.
De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende aangevoerd. Partijen woonden samen met de kinderen in [plaats] . Op of omstreeks 29 januari 2021 heeft de moeder de kinderen ongeoorloofd en zonder toestemming van de vader naar Puerto Rico overgebracht. Thans houdt de moeder de kinderen hier ongeoorloofd achter in de zin van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. De vader komt moeilijk in contact met de moeder en de kinderen. De advocaat van de vader heeft de moeder per e-mail verzocht onmiddellijk met de kinderen naar Nederland terug te keren. De moeder weigert dit en zet de vader vanuit het buitenland onder druk om alsnog in te stemmen met het onrechtmatige verblijf in het buitenland. De kinderen verkeren in Puerto Rico in een onveilige situatie en de moeder heeft hen willens en wetens in deze situatie gebracht. Bovendien heeft de moeder gehandeld in strijd met het gezagsrecht van de vader. Ook handelt zij in strijd met de rechten van de vader om onbeperkt contact met zijn kinderen te hebben en te houden in Nederland. Fysiek contact tussen de vader en de kinderen is thans onmogelijk, terwijl het voor de jonge kinderen van groot belang is dat dit fysieke contact er wel is. Volgens de vader is vast komen te staan dat de moeder nadrukkelijk handelt in strijd met de belangen van de minderjarigen door ze weg te halen uit het land waar zij zijn opgegroeid en geworteld, uit hun sociale omgeving en zonder normaal contact met de vader. Het is daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt de rechtbank om zich bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ambtshalve onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de verzoeken van de vader wegens het ontbreken van rechtsmacht en bevoegdheid, althans de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken althans deze af te wijzen.
De moeder verzoekt de rechtbank bij wege van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, indien de rechtbank zich wel bevoegd acht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de hoofverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder in Puerto Rico zal zijn;
  • de vader te veroordelen om bij te dragen in de kosten van opvoeding en verzorging van de thans nog minderjarige kinderen van partijen met bedrag van 2000,- euro per kind per maand, alles bij vooruitbetaling te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag
4.2.
De moeder heeft ter onderbouwing aangevoerd dat ervan moet worden uitgegaan dat de vader geen gezag heeft over de kinderen omdat hij het gezamenlijk gezag onrechtmatig in het gezagsregister heeft laten registreren. Indien uitgegaan wordt van eenhoofdig gezag van de moeder stond het de moeder vrij met de kinderen te vertrekken. Met de verhuizing van de moeder en de kinderen naar Puerto Rico is derhalve ook de gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis van de minderjarigen gewijzigd naar Puerto Rico, wat maakt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren, althans de vader niet-ontvankelijk dient te verklaren in zijn verzoeken.
Indien de rechtbank oordeelt dat sprake is van gezamenlijk gezag en de rechtbank zich wel bevoegd acht, stelt de moeder dat er geen gronden zijn voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Haar vertrek met de kinderen was niet plotsklaps, maar naar aanleiding van het feit dat de vader haar en kinderen op straat had gezet en drie maanden de tijd gaf om iets anders te vinden. De moeder kon nergens anders naartoe. Omdat de moeder meende dat zij alleen het gezag had was er geen sprake van kwaad opzet. De moeder heeft de vader vervolgens onverwijld geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen. De moeder onderhoudt (video)belcontact tussen de vader en de kinderen. Voorts lag de feitelijke zorg voor de kinderen tijdens de relatie van partijen bij de moeder en is het niet in het belang van de kinderen om te worden gescheiden van hun verzorgende ouder. Het verblijf van de kinderen in Puerto Rico is niet onveilig. Doordat de vader het door hem ingediende teruggeleidingsverzoek heeft ingetrokken stemt hij in, dan wel berust hij in het verblijf van de kinderen bij de moeder.
Omdat de moeder niet meer terug kan naar Nederland en zij van mening is dat het belang van de kinderen ermee is gediend dat zij de zorg voor hen kan voortzetten verzoekt de moeder om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. De vader kan niet voor de kinderen zorgen en de kinderen hebben een fijn leven in Puerto Rico.
De moeder heeft wel behoefte aan een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die vooralsnog op € 2.000,- per kind per maand is begroot.

5.Verweer op zelfstandig verzoek

De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder. De vader heeft gemotiveerd betwist dat het gezamenlijk gezag over de minderjarigen zonder toestemming van de moeder in het gezagsregister is geregistreerd. De moeder heeft daarom geweten dat er sprake was van onrechtmatige overbrenging.
Voorts stelt de vader dat de moeder hem onnodig negatief afschildert en een onterecht negatief beeld geeft van het gezinsleven van partijen in Nederland. De vader heeft de zorg voor de kinderen steeds gedeeld en is nu ook in staat om de rol van verzorgende ouder op zich te nemen. De kinderen hadden een goed leven in Nederland. Het contact tussen de vader en de kinderen is, nog daargelaten dat het niet fysiek is, niet onbelemmerd.
De vader heeft nimmer ingestemd met het verblijf van de kinderen in Puerto Rico. Het in Nederland ingediende teruggeleidingsverzoek is ingetrokken omdat de vader hoopte op een minnelijke oplossing. De moeder heeft zich daar nooit voor ingezet. Op korte termijn zal een verzoek in de VS worden ingediend strekkend tot terugkeer van de kinderen.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding onvoldoende is onderbouwd.
6. De beoordeling
Rechtsmacht
6.1.
Door de omstandigheid dat de moeder Amerikaans burger is, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter. Gelet hierop dient eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, ’s-Gravenhage, 19 oktober 1996, Trb. 1997, 299 (hierna: HKBV (Haags Kinderbeschermingsverdrag) 1996).
6.2.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Puerto Rico hebben. De vader stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is, aangezien de moeder de kinderen ongeoorloofd heeft overgebracht naar Puerto Rico.
6.3.
Op grond van artikel 5 van het HKBV 1996 zijn de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon of vermogen. In lid 2 van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor het geval artikel 7 HKBV 1996 van toepassing is.
6.4.
Op grond van artikel 7 van het HKBV 1996 blijven in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijf plaats had, bevoegd totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere Staat en
a. enige persoon, instelling of ander lichaam dat gezagsrechten heeft, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust; of
b. het kind in die andere Staat zijn verblijfplaats heeft gehad, gedurende een periode van ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het andere lichaam dat gezagsrechten heeft, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, geen verzoek tot terugkeer, dat binnen die periode is ingediend, nog in behandeling is, en het kind in zijn nieuwe omgeving is geworteld.
6.5.
Overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind wordt volgens artikel 7 lid 2 van het HKBV 1996 als ongeoorloofd beschouwd, wanneer dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de Staat waar het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, en dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
6.6.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de minderjarigen zijn geboren in Nederland en tot 29 januari 2021 bij partijen in Nederland hebben gewoond. De minderjarigen gingen in Nederland naar school en hebben hier hun familiale en sociale omgeving. Uit het BRP blijkt tevens dat de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit hebben. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen onmiddellijk voor hun overbrenging op of omstreeks 29 januari 2021 door de moeder naar Puerto Rico hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
6.7.
Ingevolge artikel 1:252 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. In bedoeld register is ten aanzien van de minderjarigen aangetekend dat partijen het gezag over hen gezamenlijk uitoefenen.
Dat de moeder heeft aangevoerd dat de vader de aantekening in het gezagsregister zonder haar toestemming tot stand heeft gebracht kan niet afdoen aan de gezagssituatie waarvan aldus moet worden uitgegaan. De minderjarigen, ten aanzien van wie partijen het gezamenlijk gezag hebben, zijn zonder toestemming van de vader door de moeder naar Puerto Rico overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve sprake van een ongeoorloofd overbrengen van de minderjarigen in de zin van artikel 7 van het HKBV 1996.
Aangezien de vader niet in de overbrenging heeft berust en nog geen jaar is verstreken sinds de overbrenging doen de uitzonderingssituaties van artikel 7 onder a en b van het HKBV zich niet voor. De Nederlandse rechter is bevoegd om van het verzoek van de man kennis te nemen.
Toepasselijk recht
6.8.
De vraag naar het toepasselijk recht dient te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het HKBV 1996, nu dit formeel en materieel van toepassing is. De minderjarigen zijn geboren na 1 mei 2011, zijnde de datum waarop het HKBV 1996 in Nederland in werking is getreden. Op grond van artikel 15 van het HKBV 1996 oefenen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de bevoegdheid die hun ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk II van dit Verdrag is toegekend uit onder de toepassing van hun interne recht. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, is Nederlands recht van toepassing.
6.9.
De moeder heeft gesteld dat de vader zonder haar toestemming in het gezagsregister heeft laten aantekenen dat de ouders het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen. De moeder heeft hieraan geen juridische consequenties verbonden in die zin dat zij niet heeft verzocht om doorhaling van de aantekening in het gezagsregister. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de moeder tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aantekening in het gezagsregister zonder haar toestemming tot stand is gekomen.
Gezag en hoofdverblijfplaats
6.10.
Nu de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag, zal de rechtbank het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen behandelen.
6.11.
De vader heeft inmiddels een teruggeleidingsverzoek ingediend bij de Centrale Autoriteit van de Verenigde Staten. Artikel 15 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet) bepaalt dat de rechter die moet beslissen met betrekking tot het gezag over een kind ten aanzien van hetwelk een verzoek tot teruggeleiding is gedaan, zijn beslissing aanhoudt totdat op het verzoek tot teruggeleiding onherroepelijk is beslist. De rechtbank zal de beslissing in deze zaak echter niet aanhouden. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Genoemd artikel is in de wet opgenomen ter uitvoering van artikel 16 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: HKOV). Artikel 16 HKOV richt zich echter met zoveel woorden enkel tot de rechter van de staat waarheen het kind ongeoorloofd is overgebracht. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 15 van de Uitvoeringswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20462, nr. 3) volgt dat dit artikel in de wet is opgenomen om te voorkomen dat de ouder die het kind heeft ontvoerd of heeft vastgehouden onmiddellijk na de ontvoering een gezagsvoorziening te zijnen of haren gunste kan krijgen om de gedwongen teruggeleiding van het kind te voorkomen. De rechtbank leidt hieruit af dat ook artikel 15 van de Uitvoeringswet ziet op gevallen waarin sprake is van ongeoorloofde overbrenging van het kind naar het land waarin het gezagsverzoek aanhangig is en niet op ongeoorloofde overbrenging vanuit het land waarin het gezagsverzoek aanhangig is.
6.12.
Artikel 1:253n, eerste lid BW bepaalt dat op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251a, eerste lid BW kan beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
6.13.
Niet is betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, eerste lid, BW.
6.14.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien:
- er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders,
- en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of
- indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.15.
De vader heeft ter zitting nog aangegeven dat de moeder het belang van de kinderen volledig heeft genegeerd en miskend door hen weg te halen van school, hun sociale leven en bij de vader. De advocaat van de vader heeft inmiddels een teruggeleidingsverzoek ingediend bij de Centrale Autoriteit van de Verenigde Staten. De vader vindt de beschuldigingen van de moeder over de gezinsomstandigheden in Nederland erg verdrietig en hij herkent zich daar niet in. De vader zou het liefst willen dat de moeder naar Nederland zou komen met de kinderen en dat zij de zorg voor de kinderen samen invullen in de vorm van een co-ouderschap.
6.16.
De moeder heeft ter zitting nog aangegeven dat zij voornemens is met de kinderen in Puerto Rico te blijven. De moeder voelde zich genoodzaakt met de kinderen uit Nederland te vertrekken, omdat zij verbaal werd mishandeld door de vader. Ze kan, wil en durft niet terug naar Nederland nu de vader haar verschillende keren heeft misleid. De moeder staat wel open voor een ruimhartige zorgregeling tussen de kinderen en de vader. De vader is welkom in Puerto Rico en hij kan met de kinderen omgaan als hij dat wil. Volgens de moeder voelen de kinderen zich nu gelukkig in Puerto Rico en kijken ze uit naar een vakantie met de vader.
6.17.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat de beslissing van de moeder om met de kinderen naar Puerto Rico te verhuizen enorme gevolgen heeft voor de kinderen. De moeder had de vader moeten betrekken bij deze ingrijpende beslissing en dat is niet gebeurd. Het is zeer zorgelijk dat kinderen die jarenlang in Nederland zijn opgegroeid, zonder enige voorbereiding plotseling naar Puerto Rico moesten vertrekken. Het is van groot belang dat de kinderen contact hebben met beide ouders. Op deze manier kan de vader geen redelijk contact met zijn kinderen hebben. Het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag is begrijpelijk, maar het is een ingrijpende beslissing. Normaal gesproken zou de Raad in een dergelijk geval het doen van onderzoek aanbieden, maar er is een forse wachtlijst.
6.18.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode na het uiteengaan waarin de met het uiteengaan verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
6.19.
Gebleken is dat de moeder op of omstreeks 29 januari 2021 met de kinderen, zonder medeweten en toestemming van de vader, naar Puerto Rico is vertrokken en daar sindsdien met de kinderen verblijft. De vader heeft, na intrekking van een eerder in Nederland ingediend teruggeleidingsverzoek, inmiddels een verzoek tot teruggeleiding ingediend bij de Centrale Autoriteit (CA) van de Verenigde Staten. Hoewel duidelijk is dat tussen partijen nagenoeg geen communicatie plaatsvindt, is de rechtbank van oordeel dat dit niet zonder meer dient te leiden tot toewijzing van het verzoek van de vader. De moeder is kennelijk in staat geweest in Puerto Rico beslissingen ten aanzien van de kinderen te nemen, nu zij daar naar school gaan. Niet gebleken is voorts dat de moeder onvoldoende in staat is de kinderen de nodige zorg te bieden. De vader heeft (video)belcontact met de kinderen. De moeder stelt dat zij de vader daartoe blijvend in de gelegenheid wil stellen en dat de vader welkom is om de kinderen te bezoeken en/of vakantie met hen te vieren. Weliswaar heeft zij de vader niet kenbaar betrokken bij belangrijke beslissingen voor de kinderen, maar niet is gebleken is dat de kinderen door het gebrek aan communicatie tussen de ouders thans klem of verloren zijn geraakt tussen de ouders, dan wel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat dit in de nabije toekomst het geval zal zijn.
6.20.
Bij de beantwoording van de vraag of wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is stelt de rechtbank voorop dat sprake lijkt van een grote verwevenheid tussen de onderhavige procedure en de teruggeleidingsprocedure. Feit is dat de moeder zonder medeweten en toestemming van de vader met de kinderen naar Puerto Rico is vertrokken en dat de moeder daardoor een effectieve gezamenlijke gezagsuitoefening met de vader onmogelijk heeft gemaakt. Ook oordeelt de rechtbank dat de moeder met deze beslissing niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld, nu de kinderen plots zijn weggehaald uit hun normale leven in Nederland.
6.21.
Dat beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van eenhoofdig gezag aan de vader in het belang van de kinderen noodzakelijk is, is daarmee echter nog niet gegeven. De rechtbank overweegt dat met het hiervoor beschreven handelen van de moeder nog niet vast staat dat haar gezag ten enenmale niet in het belang van de kinderen is. Voorts moet in dit verband worden meegewogen dat de kinderen thans in Puerto Rico verblijven en de vader in Nederland. De grote afstand tussen de vader en de kinderen zou het nemen van beslissingen over de kinderen door alleen de vader zodanig belemmeren, dat met toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader de belangen van de kinderen onvoldoende kunnen worden gewaarborgd. Met beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van eenhoofdig gezag aan de vader is teruggeleiding van de kinderen immers nog niet gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder de thans bestaande omstandigheden niet gebleken is dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Voor zover de vader heeft bedoeld te stellen dat de teruggeleidingsprocedure zou kunnen worden bespoedigd wanneer hij is belast met het eenhoofdig gezag is dit – wat daarvan ook zij – onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
6.22.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende grond bestaat om de vader te belasten met het eenhoofdig gezag, nu aan de in artikel 1:251a lid 1 BW genoemde criteria voor toewijzing van zijn verzoek tot eenhoofdig gezag niet is voldaan. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de vader om te worden belast met het eenhoofdig gezag zal worden afgewezen.
6.23.
De vader heeft subsidiair - voor het geval de vader niet alleen met het gezag over de kinderen zou worden belast - verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn. De moeder heeft eveneens verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen.
6.24.
Ingevolge artikel 253a, eerste lid, van het BW kunnen in geval van gezamenlijk gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter in het kader van de geschillenregeling de hoofdverblijfplaats van het kind vaststellen.
6.25.
Niet betwist is dat de vader gedurende de relatie van partijen full time werkte en dat de moeder de zorgtaken vervulde. De vader heeft voorts zelf aangegeven dat hij het liefst zou zien dat de moeder in Nederland verblijft en hij alsdan co-ouderschap met de moeder heeft. Gelet hierop, en in aanmerking genomen de leeftijd van de kinderen is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, dient te worden afgewezen.
6.26.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot het bepalen van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar eveneens afwijzen, reeds nu in een dergelijke beslissing rechtvaardiging zou kunnen worden gelezen voor de ongeoorloofde overbrenging van de kinderen naar Puerto Rico en/of voor de continuering van die situatie.
De rechtbank overweegt dat een zodanige rechtvaardiging ook niet mag worden gelezen in de afwijzing van het verzoek van de vader terzake.
Kinderbijdrage
6.27.
De vader heeft verzocht om de kinderalimentatiekwestie af te splitsen. De rechtbank zal het zelfstandige verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimentatie, dat eerst op 7 september 2021 is gedaan, afsplitsen als afzonderlijke procedure, waardoor er in de onderhavige procedure niet meer over de kinderalimentatie zal worden beslist. De vader zal conform het daarvoor geldende procesreglement, nog een verweertermijn gegeven dienen te worden inzake de verzochte kinderalimentatie.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst – behoudens het afgesplitste verzoek om een kinderbijdrage – de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A. Klaver als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.