In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.W. van Dalen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 juli 2021, waarbij eiseres aanwezig was en de Belastingdienst vertegenwoordigd werd door mr. [naam 1] en mr. [naam 2]. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst omdat niet alle benodigde informatie beschikbaar was. Na een brief van de Belastingdienst op 11 augustus 2021, waarin zij aangaf tegemoet te komen aan het beroep van eiseres, heeft eiseres haar beroep op 3 september 2021 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om een proceskostenveroordeling tegen de Belastingdienst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat de Belastingdienst aan de verzoeken van eiseres tegemoet is gekomen. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, die zijn geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst de proceskosten moet vergoeden, omdat eiseres rechtsbijstand heeft ontvangen en de kosten redelijk zijn. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.496, met een extra vergoeding van € 10,60 voor reis- en verblijfskosten. Daarnaast moet de Belastingdienst het griffierecht van € 48 vergoeden.
De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld tot een totale vergoeding van € 1.506,60 aan proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten en openbaar gemaakt op 2 november 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.