ECLI:NL:RBNHO:2021:9519

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21/5206
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, van Kaapverdische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vanwege het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op hun bezwaar. De rechtbank had eerder, op 18 mei 2021, bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, maar deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting om tijdig te beslissen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 374,-. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 22 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum 1] , V-nummer: [v-nummer 1]

[eiser 2], geboren op [geboortedatum 2] , V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 3], geboren op [geboortedatum 3] , V-nummer: [v-nummer 3]
allen van Kaapverdische nationaliteit
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eisers geen verblijfrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland hebben gehad.
Bij besluit van 20 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar (het bestreden besluit) van eisers ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2021 [1] is het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
Bij uitspraak van 3 augustus 2021 [2] is het door verweerder ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Op 1 september 2021 hebben eisers beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar.
Verweerder heeft op 6 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [3] kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Nu de rechtbank bij uitspraak van 18 mei 2021 verweerder heeft opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, had verweerder uiterlijk op 29 juni 2021 op het bezwaar van eisers moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
7. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 6 oktober 2021 op het standpunt gesteld dat het beroep terecht is ingediend en dat de door de rechtbank opgelegde beslistermijn op 30 juni 2021 is verstreken. Verweerder heeft echter aan de uitspraak van de rechtbank tot op heden geen gevolg kunnen geven. Verweerder is voornemens om nader onderzoek op te starten bij de Portugese autoriteiten en om eisers te horen. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom een beslistermijn van in totaal twaalf weken op te leggen (acht weken voor het nader onderzoek en vier weken voor het houden van een hoorzitting).
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder dient gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak laat in beginsel geen ruimte aan verweerder om anders dan binnen zes weken na die uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Nu verweerder echter nader onderzoek wil starten bij de Portugese autoriteiten, en dit in het belang van eisers is, acht de rechtbank het redelijk om verweerder op te dragen om uiterlijk binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat sinds het verweerschrift twee weken zijn verstreken en gaat de rechtbank er vanuit dat het bedoelde nader onderzoek inmiddels is opgestart. Verder ziet de rechtbank niet in dat voor het houden van een hoorzitting vier weken nodig zijn.
9. De rechtbank zal voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7500,-.
10. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 374,- (1 punt, wegingsfactor 0,5).
11. Van eisers is geen griffierecht geheven. Vergoeding van het griffierecht is dan ook niet aan de orde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 22 oktober 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, AWB 19/2881
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 202103810/1/V3
3.Algemene wet bestuursrecht