ECLI:NL:RBNHO:2021:9479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
15.209983.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van politieambtenaar en beschadiging van politievoertuig

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 augustus 2021 in Zandvoort een politieambtenaar, verbalisant 1, met zijn auto heeft bedreigd en een politievoertuig heeft beschadigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant 1. De verdachte reed met vaart achteruit terwijl verbalisant 1 zich tussen twee geparkeerde auto's bevond. Ondanks de waarschuwingen van de politie en het gebruik van pepperspray door de agenten, negeerde de verdachte de instructies en veroorzaakte hij een gevaarlijke situatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van bedreiging van verbalisant 2, omdat camerabeelden aantonen dat deze zich op de stoep bevond en niet in de directe nabijheid van de auto. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot zware mishandeling en opzettelijke beschadiging van een politievoertuig. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de rechtbank volgde dit advies, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op en verklaarde de auto van de verdachte verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/209983-21 (P)
Uitspraakdatum: 26 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
feitelijk verblijvende op het adres: [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rafik, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Zandvoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan M. [verbalisant 1] en/of J. [verbalisant 2] , beiden politieambtenaar,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] tussen geparkeerde auto's aan de bestuurderskant stonden van de auto waarin hij, verdachte, achter het stuur zat, abrupt en met vaart uit het parkeervak achteruit is gaan rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Zandvoort [verbalisant 1] en/of J. [verbalisant 2] , beiden politieambtenaar, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door terwijl die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] tussen geparkeerde auto's aan de
bestuurderskant stonden van de auto waarin hij, verdachte, achter het stuur zat, abrupt en met vaart uit het parkeervak achteruit te rijden.
Feit 2
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van de politie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Politie Noord Holland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 3
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit en de onder feit 2 en 3 ten laste gelegde feiten met dien verstande dat het verwijt van het onder 1 ten laste gelegde feit niet gemaakt kan worden ten aanzien van aangeefster [verbalisant 2] . De camerabeelden laten zien dat zij zich op het moment van het achteruitrijden van de auto op de stoep bevond en niet naast de auto.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel de bedreiging daarmee, en evenmin op het vernielen van de politieauto.
Op basis van het dossier kan niet objectief worden vastgesteld met welke snelheid achteruit is gereden, zodat reeds daarom niet kan worden bewezen dat de kans aanmerkelijk was dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De enige mededeling van de politieambtenaren dat de verdachte met vaart achteruitreed en opzij gesprongen moest worden, is onvoldoende.
Als er al een aanmerkelijke kans daarop bestond, dan kan niet worden bewezen dat de verdachte die bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft de agenten en de politieauto niet gezien, onder meer door het gebruik van de pepperspray door de agenten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet is bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat aan de verdachte een bevel is gegeven overeenkomstig artikel 163 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van deze wet. Blijkens het proces-verbaal van 5 augustus 2021 hebben de verbalisanten aan verdachte gevraagd zijn medewerking wilde verlenen aan het afnemen van een bloedproef. Niet is gebleken dat de verdachte nadat hij zijn medewerking had geweigerd bevolen is om mee te werken. Het enkele verzoek om medewerking kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een in het eerste lid van artikel 163 WVW bedoeld bevel, ook niet als uit de reactie van verdachte zou kunnen worden afgeleid dat hij niet bereid is tot enige medewerking.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 4 augustus 2021 bevond de verdachte zich op de bestuurdersstoel in een personenauto op de parkeerplaats aan de boulevard te Zandvoort. Aan de linkerzijde van deze auto, de bestuurderszijde, stond een andere auto geparkeerd. Naar aanleiding van een melding van buitengewoon opsporingsambtenaren over het gedrag van de verdachte is de politie naar de parkeerplaats gegaan. Agent [verbalisant 2] heeft de verdachte aangesproken door het open raam aan de bestuurderskant van de auto. Hoofdagent [verbalisant 1] heeft zich bij [verbalisant 2] gevoegd. Zij stonden tussen de auto van de verdachte en de andere geparkeerde auto in. [verbalisant 1] heeft de verdachte gesommeerd om van de autosleutels af te blijven en mee te werken. Daarbij heeft [verbalisant 1] geprobeerd om de autosleutels te pakken. Toen de verdachte hier geen gehoor aan gaf en doorging met het starten van de auto, heeft [verbalisant 1] gebruik gemaakt van pepperspray. De verdachte heeft hierop het raam van de auto dichtgedaan en de auto gestart. Vervolgens is de verdachte met vaart achteruit gereden, waarbij hij de auto naar rechts stuurde. [verbalisant 1] is weggesprongen langs dan wel over de motorkap van de auto van de verdachte en de geparkeerde auto. Vervolgens is de verdachte met de auto vooruit gereden en heeft daarbij de politieauto die voor de uitgang van de parkeerplaats stond aangereden.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] . Uit de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelingen [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Uit het proces-verbaal van 5 augustus 2021 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] volgt dat hij zich bevond tussen een geparkeerde auto en de auto van de verdachte ter hoogte van de bestuurderskant toen de verdachte achteruit wegreed. De ruimte tussen beide auto’s werd hierdoor kleiner. [verbalisant 1] moest wegspringen om niet te worden aangereden. De verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest dat zich een agent aan deze kant van de auto bevond. [verbalisant 1] had hem immers aan het bestuurdersraam van de auto bevolen om mee te werken en had ook door dat raam geprobeerd om de sleutels van de auto te pakken. De verklaring van de verdachte dat hij als gevolg van bedwelming door de pepperspray geen agent heeft gezien, is hiermee niet te rijmen. Hij moet immers nog voordat er pepperspray is gebruikt, hebben gezien dat zich ook naast de auto een agent bevond. Vervolgens is de verdachte onbesuisd en met vaart, in een beperkte ruimte, waardoor de kans op uitwijking door [verbalisant 1] klein was, achteruit gereden, waarbij hij de auto met de achterkant naar rechts stuurde. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met de voorzijde van de auto één of meer agenten zou raken en hen daarmee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarvoor is niet nodig dat de snelheid van de auto, mede gelet op de massa ervan, komt vast te staan.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling ten aanzien van [verbalisant 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit ten aanzien van [verbalisant 2] , aangezien de camerabeelden laten zien dat zij zich op de stoep bevond en niet naast de auto, toen de verdachte de auto achteruit reed.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat de verdachte met zijn auto tegen het politievoertuig is gereden en daarbij schade heeft veroorzaakt. Nadat de verdachte de parkeerplaats uit reed, heeft hij een moment gehad waarin hij moest remmen, schakelen en weer moest optrekken. De verdachte heeft verklaard dat hij het voertuig door de pepperspray niet heeft gezien. Hij had echter op dat moment kunnen en moeten stoppen, maar hij heeft ervoor gekozen, in zijn visie dus zonder zicht, opnieuw gas te geven en heeft bij die manoeuvre bewust de aanmerkelijke kans op schade aan het politievoertuig aanvaard.
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit en onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1
Primair
hij op 4 augustus 2021 te Zandvoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] , politieambtenaar,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [verbalisant 1] tussen geparkeerde auto's aan de bestuurderskant stond van de auto waarin hij, verdachte, achter het stuur zat, abrupt en met vaart uit het parkeervak achteruit is gaan rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 4 augustus 2021 te Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van de politie, dat aan de Politie Noord Holland, toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 6 (zes) maanden gevangenisstraf, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij strafoplegging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte verblijft ruim zes jaar in Nederland. Ondanks dat hij op dit moment geen verblijfsvergunning heeft, heeft hij hier een leven opgebouwd. Hij heeft een kamer via HVO Querido en werkt in de autohandel. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De raadsman verzoekt dan ook geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zodat de verdachte niet zijn kamer en werk kwijtraakt. De verdachte is bereid om een taakstraf te doen. De raadsman heeft voorts verzocht om geen rijontzegging op te leggen, nu de verdachte geen Nederlands rijbewijs heeft en reeds daarom geen auto mag en kan besturen. De verdachte zal dit ook niet doen.
De raadsman heeft tenslotte verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met het disproportioneel geweld dat op de verdachte is toegepast. Bij zijn aanhouding is pepperspray en geweld gebruikt. Dit is niet gedaan volgens de geldende regels. Er zou een geweldsmelding zijn gedaan, maar die ontbreekt in het dossier. Daarom dient te worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte dat een politieambtenaar met zijn voet op zijn gezicht is gaan staan. Dit is disproportioneel. Ook is de pepperspray niet volgens de ambtsinstructie toegepast.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft om niets politieambtenaren in gevaar gebracht met zijn onbesuisde rijgedrag, waardoor hoofdagent [verbalisant 1] opzij moest springen om te voorkomen dat hij door de auto geraakt werd. Van dit incident waren veel omstanders, die zich op de boulevard bevonden, getuige. De verdachte is vervolgens met zijn auto tegen een politievoertuig gereden, waardoor dit voertuig flink beschadigd is. De rechtbank acht met name het eerste feit heel ernstig. Door het onverantwoordelijke handelen van de verdachte had [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. Dat hij geen letsel heeft opgelopen, is aan zijn snelle reactie en niet aan de verdachte te danken. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij dit feit heeft gepleegd tegen een politieambtenaar tijdens de oefening van zijn dienst, wiens werk er juist op gericht is om de veiligheid in de maatschappij te waarborgen.
Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van zware mishandeling, meer in het bijzonder van de categorie ‘opzettelijk toebrengen van middel/zwaar letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’. De verdachte heeft immers zijn auto als wapen gebruikt. De oriëntatiepunten geven bij een voltooid delict een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden aan. Hier gaat het om een poging, maar wel ten aanzien van een politieagent gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, hetgeen als strafverzwarend wordt meegewogen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
27 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De verdachte heeft nog acht openstaande zaken betreffende overtredingen van de WVW, waarvoor hij op een later tijdstip zal worden berecht.
- het gespreksverslag, gedateerd 30 augustus 2021, van [getuige] als reclasseringswerkster, verbonden aan Reclassering Nederland.
De verdediging heeft er op gewezen dat de verdachte, ondanks het gebrek aan een legale verblijfsstatus in Nederland, zichzelf heeft kunnen voorzien van werk en een woning. Dat het hier om een eenmalig incident gaat, zoals de verdediging -met verwijzing naar de justitiële documentatie- heeft aangevoerd, wil de rechtbank, alles overziend, wel aannemen.
De raadsman heeft betoogd dat bij de aanhouding van de verdachte disproportioneel geweld is gebruikt, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) oplevert. De verdachte heeft verklaard te zijn “gepepperd”, te zijn geslagen en een ambtenaar zou met zijn voet op zijn wang hebben gestaan, aldus de raadsman. De toepassing van het geweld kan echter niet getoetst worden door de rechtbank, aangezien, zo stelt de raadsman, de geweldsmelding aan de (hulp)officier van justitie ontbreekt. De raadsman heeft verzocht om hiermee rekening te houden in strafverminderende zin.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de politie, indien nodig, bevoegd is gepast geweld te gebruiken. De rechtbank stelt vast dat aan de aanhouding van de verdachte een zeer gevaarlijke situatie vooraf is gegaan, waarbij alle pogingen om de verdachte tot bedaren te brengen vergeefs waren. Ook nadat de verdachte met zijn auto tot stilstand was gekomen, was het gevaar voor de aanwezige politiemensen niet onmiddellijk geweken. De verdachte bevond zich immers nog in zijn auto en bleef zich verzetten tegen zijn aanhouding. Dit is beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] . Ook is daarin beschreven welk geweld is toegepast. Er zijn voorts foto’s van het letsel van de verdachte in het dossier opgenomen. De omstandigheden waaronder en de mate waarin geweld tegen de verdachte is toegepast volgt dan ook voldoende uit het dossier. Gelet op het gedrag van de verdachte (het door hem gepleegde strafbare feit en het zich blijven verzetten) acht de rechtbank het toegepaste geweld niet disproportioneel. Uit het dossier volgt niet dat de geweldsinstructie niet is gevolgd. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de raadsman dat er is “gepepperd” op minder dan de voorgeschreven afstand. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. De rechtbank zal hiermee bij de straftoemeting dus geen rekening houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf, zoals de door de raadsman voorgestelde taakstraf, niet passend is en zal de verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Nu naar het oordeel van de rechtbank de gronden voor voorlopige hechtenis van de verdachte niet langer aanwezig zijn, zal de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

7.Bijkomende straffen

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 Personenauto [getuige] (Omschrijving: G1284995, zwart, merk: Hyundai Getz)
dient te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 met behulp van dit voorwerp zijn begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit en onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6(
zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden.
Verklaart verbeurd:
1 Personenauto [getuige] (Omschrijving: G1284995, zwart, merk: Hyundai Getz).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2021.
Mr. Visser en mr. Tel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]
.