ECLI:NL:RBNHO:2021:9457

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
HAA 20/5323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen afwijzing WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Veninga, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had aanvankelijk een aanvraag voor een Werkloosheidswet (WW)-uitkering ingediend, welke op 16 april 2020 door verweerder werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in ten minste 26 weken had gewerkt. Na een bezwaarprocedure verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond in een besluit van 25 augustus 2020.

Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Echter, in een gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 september 2021 heeft verweerder alsnog een WW-uitkering toegekend aan verzoeker, met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank uitspraak gedaan op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 748,-, en verweerder is verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Veninga),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Werkloosheidswet(WW)-uitkering per 16 maart 2020 afgewezen, omdat eiser in de 36 weken voordat hij werkloos werd niet in tenminste 26 weken heeft gewerkt.
In het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 september 2021 heeft verweerder alsnog aan verzoeker een WW-uitkering toegekend vanaf 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft bij brief van 29 september 2021 gereageerd.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Het verzoek wordt als gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.