ECLI:NL:RBNHO:2021:9457
Rechtbank Noord-Holland
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Toewijzing proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen afwijzing WW-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Veninga, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had aanvankelijk een aanvraag voor een Werkloosheidswet (WW)-uitkering ingediend, welke op 16 april 2020 door verweerder werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in ten minste 26 weken had gewerkt. Na een bezwaarprocedure verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond in een besluit van 25 augustus 2020.
Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Echter, in een gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 september 2021 heeft verweerder alsnog een WW-uitkering toegekend aan verzoeker, met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank uitspraak gedaan op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 748,-, en verweerder is verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.