ECLI:NL:RBNHO:2021:9431

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
8762513 \ WM VERZ 20-874
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had een boete ontvangen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. Deze verklaarde het beroep ongegrond, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 19 februari 2021 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig.

De betrokkene voerde in beroep aan dat er ten onrechte geen vergoeding was toegekend voor de kosten in het administratief beroep, omdat de feitcode was gewijzigd, wat leidde tot een lager sanctiebedrag. De officier van justitie was het eens met de betrokkene en verzocht om een proceskostenvergoeding, maar de kantonrechter besloot geen gebruik te maken van de matigingsbevoegdheid. De kantonrechter oordeelde dat de telefonische hoorzitting geen bijzondere omstandigheid was en dat de zaken van de gemachtigde niet als samenhangend konden worden beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en veroordeelde deze tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.050,00. Dit bedrag zal door het Centraal Justitieel Incassobureau aan de gemachtigde van de betrokkene worden uitbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 8762513 \ WM VERZ 20-874
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 4 maart 2021
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Appjection B.V. (M. Lagas)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 februari 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan.
Betrokkene voert in beroep alleen nog aan dat er ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor de kosten in administratief beroep, omdat de feitcode is gewijzigd met een lager sanctiebedrag tot gevolg. Volgens betrokkene vormt dit een herroeping van de oorspronkelijke sanctiebeschikking zodat er een vergoeding van de kosten moet plaatsvinden. De officier van justitie is het hier mee eens en verzet zich niet tegen de gevraagde proceskostenvergoeding, maar verzoekt om met gebruikmaking van de matigingsbevoegdheid 0,5 punt voor de hoorzitting toe te kennen en alle zaken van deze gemachtigde op deze zitting die tot een gegrondverklaring leiden als samenhangend aan te merken.
De kantonrechter ziet geen reden om gebruik te maken van haar matigingsbevoegdheid om voor de hoorzitting, in afwijking van de hoofdregel die volgt uit het Bpb, 0,5 punt toe te kennen. Dat sprake is van een telefonische hoorzitting betreft naar het oordeel van de kantonrechter geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2 lid 3 van het Bpb, reeds omdat een telefonische hoorzitting inmiddels gangbare praktijk is in zaken als deze. De mate van inspanning acht de kantonrechter evenmin relevant, nu sprake is van een forfaitair systeem van proceskostenvergoedingen.
Verder is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Bpb. Het enkele feit dat van één gemachtigde meerdere zaken op één zitting zijn behandeld, maakt die zaken, anders dan de officier van justitie lijkt te stellen, op zichzelf genomen niet samenhangend. Dat geldt te meer nu de gemachtigde van betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van verschillende cliënten die verschillende overtredingen hebben begaan, met dus verschillende feitcodes, waartegen verschillende beroepsgronden zijn aangevoerd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden identiek of nagenoeg identiek zijn.
De gemachtigde heeft een kostenveroordeling gevraagd wegens een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.050,00. Daarbij is rekening gehouden met vier proceshandelingen (het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie en bij de kantonrechter, de telefonische hoorzitting van de officier van justitie en de zitting bij de kantonrechter), een waarde per punt van € 525,00, gelet op het tijdstip van het indienen van het beroepschrift, en een waardering van het gewicht van de zaak op ‘licht’, met bijbehorende wegingsfactor 0,50.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.050,00 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van € 1.050,00 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: