ECLI:NL:RBNHO:2021:9425

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
8649849 \ WM VERZ 20-715
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boete wegens verkeersovertreding en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie (boete) die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld op de zitting van 19 februari 2021, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren.

De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het als bestuurder na het verlaten van de doorgaande rijbaan een andere richting volgen dan de richting van de uitrijstrook. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden. Zonder nadere toelichting op de situatie ter plaatse en gelet op het verweer van de betrokkene, kon de kantonrechter niet vaststellen of er sprake was van een overtreding. Daarom werd de boete ten onrechte opgelegd en werd het beroep gegrond verklaard.

De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld in de proceskosten van de gemachtigde van de betrokkene, tot een bedrag van € 1.050,00. Daarnaast werden reiskosten en verletkosten aan de betrokkene toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het opleggen van administratieve sancties en de mogelijkheid tot vergoeding van proceskosten in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 8649849 \ WM VERZ 20-715
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 4 maart 2021
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Appjection B.V. (M. Lagas)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 februari 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder na verlaten doorgaande rijbaan een andere richting volgen dan de richting van de uitrijstrook.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. Betrokkene ontkent dat de gedraging naar aanleiding waarvan de boete is opgelegd, is verricht.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Zonder nadere toelichting op de situatie ter plaatse en gelet op het verweer van betrokkene kan de kantonrechter niet vaststellen over sprake is van een overtreding van “
als bestuurder na verlaten doorgaande rijbaan een andere richting volgen dan de richting van de uitrijstrook.” Dat de feitcode zou moeten worden gewijzigd kan daarom ook niet worden vastgesteld. Nu de gedraging niet vaststaat, is de boete ten onrechte opgelegd. Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
De gemachtigde heeft een kostenveroordeling gevraagd wegens een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter ziet geen reden om gebruik te maken van haar matigingsbevoegdheid om voor de hoorzitting, in afwijking van de hoofdregel die volgt uit het Bpb, 0,5 punt toe te kennen. Dat sprake is van een telefonische hoorzitting betreft naar het oordeel van de kantonrechter geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2 lid 3 van het Bpb, reeds omdat een telefonische hoorzitting inmiddels gangbare praktijk is in zaken als deze. De mate van inspanning acht de kantonrechter evenmin relevant, nu sprake is van een forfaitair systeem van proceskostenvergoedingen.
Verder is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Bpb. Het enkele feit dat van één gemachtigde meerdere zaken op één zitting zijn behandeld, maakt die zaken, anders dan de officier van justitie lijkt te stellen, op zichzelf genomen niet samenhangend. Dat geldt te meer nu de gemachtigde van betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van verschillende cliënten die verschillende overtredingen hebben begaan, met dus verschillende feitcodes, waartegen verschillende beroepsgronden zijn aangevoerd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden identiek of nagenoeg identiek zijn.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten van de gemachtigde tot een bedrag van € 1.050,00. Daarbij is rekening gehouden met vier proceshandelingen (het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie en bij de kantonrechter, de telefonische hoorzitting van de officier van justitie en de zitting bij de kantonrechter), een waarde per punt van € 525,00, gelet op het tijdstip van het indienen van het beroepschrift, en een waardering van het gewicht van de zaak op ‘licht’, met bijbehorende wegingsfactor 0,50.
Betrokkene heeft ter zitting ook verzocht om vergoeding van zowel de reis- als verletkosten.
Volgens vaste jurisprudentie van het hof worden slechts die reis- en verletkosten die zijn gemaakt in verband met het bijwonen van een zitting en de inzage van stukken ter griffie. De reiskosten die betrokkene heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting van de kantonrechter op 19 februari 2021 komen voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van voormeld Besluit jo artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden reiskosten berekend naar het tarief per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. De kantonrechter zal daarom ter zake van reiskosten aan betrokkene een bedrag toekennen van € 17,20.
Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de betrokkene opgevoerde verletkosten in verband met het bijwonen van de genoemde zitting van de kantonrechter. Ingevolge artikel 2 van het Besluit wordt het bedrag van de verletkosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 86,- bedraagt. De kantonrechter acht aannemelijk dat betrokkene voor het bijwonen van deze zitting 1 uur aan tijd heeft gekost. Nu betrokkene de ter zitting gestelde verletkosten niet nader heeft onderbouwd zal de kantonrechter conform het Besluit het minimale tarief van € 7,00 per uur toewijzen. Ter zake van verletkosten aan betrokkene wordt een bedrag toegekend van
€ 7,00.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
‒ boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt.
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 1.074,20 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van
€ 1.050,00 aan de gemachtigdevan betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden;
‒ bepaalt dat het bedrag van
€ 24,20 aan betrokkenezal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: