In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden. De betrokkene, vertegenwoordigd door Appjection B.V. (M. Lagas), stelde dat zij geen mobiele telefoon had vastgehouden en dat er een aanvullend proces-verbaal had moeten worden opgevraagd. De kantonrechter verwierp deze stelling, omdat de verbalisant duidelijk en uitgebreid had gerapporteerd over zijn waarnemingen. De kantonrechter oordeelde dat het verbod, zoals vastgelegd in artikel 61a van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV90), absoluut is en geen ruimte laat voor uitzonderingen. Dit betekent dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen kortdurend en langdurig vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden.
De procedure begon toen de betrokkene een boete ontving voor de gedraging van het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. Na een ongegrond verklaard beroep bij de officier van justitie, werd de zaak voorgelegd aan de kantonrechter. Tijdens de zitting was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, evenals de gemachtigde van de betrokkene. De kantonrechter concludeerde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, aangezien er geen staandehouding had plaatsgevonden.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.