ECLI:NL:RBNHO:2021:9415

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/287504 / FA RK 19-2192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag in eenhoofdig gezag en vaststelling begeleide omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig gezag en de vaststelling van een begeleide omgangsregeling. De vader en moeder, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, zijn verwikkeld in een langdurige en complexe strijd over de zorgregeling en het gezag over hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de zorg- en opvoedingstaken en het gezag. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag toe te wijzen, gezien de onaanvaardbare risico's voor de kinderen door de voortdurende conflicten tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten. Daarnaast is er een begeleide omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de twee weken een uur onder begeleiding met hun vader omgaan, en daarnaast een belmoment. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 oktober 2021
zaak-/rekestnr.: C/15/287504 / FA RK 19-2192 (zorgregeling)
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Raaijmakers, kantoorhoudende te Hoofddorp,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J. Avis, kantoorhoudende te Hoofddorp,
en
zaak-/rekestnr.: C/15/293169 / FA RK 19-5060 (wijziging gezag)
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J. Avis, kantoorhoudende te Hoofddorp,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
thans gedetineerd,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Raaijmakers, kantoorhoudende te Hoofddorp.
--betreffende--
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
hierna mede te noemen: de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 6 november 2019 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 oktober 2020;
- de e-mail van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 oktober 2020 met een tweede bijlage;
- het F-formulier van de advocaat van de moeder van 29 oktober 2020;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 20 september 2021;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 20 september 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 september 2021 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. M. Raaijmakers en de moeder door mr. C.J. Avis.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 6 november 2019 heeft de rechtbank de Raad verzocht ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het gezag een onderzoek te verrichten en de rechtbank ter zake te adviseren ter beantwoording van de vraag of het belang van de minderjarigen zich tegen een zorgregeling verzet en zo dit niet het geval is, met welke regeling de minderjarigen het beste af zijn. De Raad is eveneens verzocht te adviseren over de vraag of wijziging van het gezag - in die zin dat de moeder alleen met het gezag wordt belast - in het belang van de minderjarigen is.
2.2.
De Raad heeft op 8 oktober 2020 gerapporteerd en - kort samengevat - geadviseerd om een minimale zorgregeling vast te leggen waarbij de minderjarigen een uur in de twee weken onder begeleiding omgang met hun vader hebben en dat de vader de andere week op zaterdag naar de minderjarigen belt. Voor zover de vader gedetineerd zit, adviseert de Raad een zorgregeling waarbij de minderjarigen de vader een uur per maand onder begeleiding bezoeken en dat de vader de minderjarigen in de andere weken op zaterdag belt. Verder adviseert de Raad om het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag te belasten toe te wijzen.
Gezag
2.3.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in de inhoud en het advies van de Raad in het rapport, waarin de Raad adviseert om het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag toe te wijzen.
2.4.
Namens de vader is betoogd dat de vader het gezag over de kinderen wenst te behouden omdat hij van mening is dat hij daar recht op heeft, de ouders in staat zijn om samen beslissingen over de kinderen te nemen en niets aan gezamenlijk gezag in de weg staat.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarigen niet klem of verloren raken tussen de ouders.
2.7.
De Raad vindt een wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder het meest aan de belangen van de kinderen tegemoet komen. Een wijziging van het gezag is volgens de Raad noodzakelijk. Ouders zijn in een ernstige strijd verwikkeld - al sinds de scheiding - over de verdeling van de zorgregeling en het verlenen van toestemming door de vader aan de moeder (hulpverlening voor [minderjarige 1] , ID voor [minderjarige 2] en vakanties voor de kinderen). Zij komen er samen niet uit. Door de langdurigheid en complexiteit is volgens de Raad niet te verwachten dat de strijd op afzienbare termijn zal stoppen of verminderen. Ook met goede voornemens, zoals bij het aangaan van een gezamenlijk traject op 26 juni 2020, lukt het de ouders niet om een stap naar elkaar toe te zetten of tot overeenstemming te komen. Hierbij ontbreekt het volgens de Raad bij de vader aan voldoende stabiliteit en emotieregulatie in zijn leven. Door zijn delictgedrag en de gevolgen daarvan, zoals detentie, is de vader onvoorspelbaar in zijn beschikbaarheid voor de moeder bij eventuele nodige toestemming en afstemming. Dit bemoeilijkt de samenwerking tussen de ouders. De Raad houdt er rekening mee dat de bij de vader vastgestelde diagnose, een bipolaire stoornis, een rol speelt bij zijn handelen waardoor er bij de vader sprake kan zijn van onmacht. De Raad verwacht niet dat de vader op korte termijn wel in staat zal zijn stabiliteit in zijn leven te kunnen realiseren. De Raad ziet onvoldoende basis voor het behoud van gezamenlijk gezag. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen met de strijd tussen de ouders worden belast en hierdoor klem en verloren raken, aldus de Raad.
2.8.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet, anders dan de vader, in de omstandigheden van de zaak geen aanleiding de Raad te verzoeken nader aanvullend onderzoek te doen naar het gezag. Vooropgesteld dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is, brengt het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk bereid en in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken.
2.9.
Uit de behandelplannen van Kenter Jeugdhulp van 9 september 2021 (productie 14 en 15 van de moeder) blijkt dat beide kinderen een stressvolle opvoedsituatie hebben gehad in de periode dat hun ouders nog samen waren. Er was sprake van een ongezonde partnerrelatie en er was sprake van fysieke en psychische mishandeling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting concludeert de rechtbank dat de communicatie en onderlinge verstandhouding tussen de ouders nog steeds ernstig verstoord is. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag van de ouders. Daarmee bestaat het risico dat de beslissingen over de minderjarigen, bijvoorbeeld over de schoolkeuze of medisch handelen, niet in het vereiste tempo genomen kunnen worden. De moeder loopt momenteel al tegen praktische problemen op, zoals bij de aanvraag van ID en toestemming voor vakanties. De conclusie dat een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren tussen de ouders raken zonder dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering valt te verwachten, is naar het oordeel van de rechtbank onontkoombaar. Nu er, gelet op de inhoud van het Raadsonderzoek, geen aanwijzingen zijn dat de ouders in de nabije toekomst wel weer op ouderniveau met elkaar over de minderjarigen zullen kunnen overleggen, moet het ervoor worden gehouden dat verbetering niet te verwachten valt. De slotsom luidt dat de rechtbank het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de moeder overeenkomstig haar verzoek met het eenhoofdig gezag zal worden belast.
Zorgregeling
2.10.
Ter zitting heeft de advocaat van de vader naar voren gebracht dat het verzoek van de vader met betrekking tot omgang niet moet worden opgevat als een wijzigingsverzoek van een bestaande regeling, maar moet worden gezien als een verzoek tot vaststelling van een nieuwe omgangsregeling. Nu de moeder zich daarin kan vinden, zal de rechtbank partijen daarin volgen. De moeder heeft niet zelf verzocht een omgangsregeling vast te stellen. De vader heeft voorts nog verzocht de door partijen overeengekomen overige afspraken, zoals die zijn neergelegd in het ouderschapsplan, in de beschikking op te nemen. De rechtbank overweegt dat, nu de moeder wordt belast met eenhoofdig gezag, dit niet meer aan de orde is. Daarbij geldt dat de vader dit verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
2.11.
De vraag die nog voorligt, is welke omgangsregeling in het belang van de kinderen moet worden geacht. De Raad heeft in oktober 2020 ook hierover advies gegeven. Desgevraagd heeft de Raad ter zitting aangegeven, dat - ondanks de verstreken periode tussen de datum van het rapport en de mondelinge behandeling op 21 september 2021 - de Raad bij zijn adviezen blijft. De Raad ziet geen aanleiding om aanvullend onderzoek te verrichten. De rechtbank overweegt dat ook voor wat betreft de omgang geldt dat sinds de datum van het door de Raad uitgebrachte rapport niet van feiten of omstandigheden is gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat het advies van de Raad thans niet meer actueel is. Uit het Raadsrapport blijkt dat beide ouders achter begeleide omgang staan. De moeder stelt een beperkte en gestructureerde zorgregeling voor van een uur , een keer in de twee weken op vrijdagmiddag en eens per twee weken een belcontact tussen de kinderen en de vader. Ook de eerder bij de kinderen betrokken kindercoach [kindercoach] ziet dit nog altijd als een passende regeling voor de kinderen en de vader kon hier in ieder geval destijds ook achter staan. De Raad vindt de door de moeder voorgestelde zorgregeling ook op dit moment nog het meest aan de belangen van de kinderen tegemoet komen. Het is een begeleide, duidelijke en gestructureerde regeling die voor de vader haalbaar zou moeten zijn. De emotionele en fysieke veiligheid voor de kinderen is op deze wijze het meest geborgd, aldus de Raad.
2.12.
De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek van de vader in zoverre toe te wijzen dat een begeleide omgangsregeling van een uur in de twee weken met daarnaast een belmoment wordt vastgesteld. Het verzoek van de vader wordt voor het overige afgewezen. Voor de vraag welke professionele instantie de begeleiding zal kunnen organiseren, dienen partijen zich te melden bij het CJG van de gemeente [gemeente] , waarbij - zoals hiervoor vermeld - de eerder ingeschakelde kindercoach [kindercoach] opnieuw kan worden ingeschakeld om de door de Raad geadviseerde omgang te begeleiden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen
[minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over voornoemde minderjarigen toekomt;
3.2.
stelt een omgangsregeling vast waarbij:
de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente]
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
een uur in de twee weken begeleide omgang met de vader hebben op een door de ouders en de begeleidende instantie nader te bepalen dag, tijdstip en locatie en waarbij de vader de minderjarigen in de andere week op zaterdagochtend opbelt, met inachtneming van het onder 2.12 bepaalde;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.