Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Het verloop van de procedure
Overwegingen
De uitspraak
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen een proceskostenvergoeding die was toegekend door de officier van justitie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd, waarna deze in beroep ging bij de officier van justitie. De officier verklaarde het beroep gegrond en kende proceskosten toe. De betrokkene ging echter in beroep tegen de hoogte van de toegewezen proceskosten.
De zitting vond plaats op 12 februari 2021, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie de bestreden beslissing en de initiële beschikking had vernietigd, maar dat het beroep van de gemachtigde van de betrokkene zich enkel richtte op de toekenning van de proceskostenvergoeding. De kantonrechter behandelde het beroepschrift als een verzoek op basis van artikel 13a WAHV.
De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie een bedrag van € 393,75 had toegekend, maar dat dit bedrag onjuist was vastgesteld. De kantonrechter besloot dat er 2 punten moesten worden toegekend voor de proceshandelingen in de fase van het administratief beroep, met een waarde per punt van € 525,00, en paste een wegingsfactor van 0,5 toe. Dit leidde tot een nieuwe proceskostenvergoeding van € 525,00, waaruit de reeds betaalde € 393,75 werd afgetrokken, resulterend in een te vergoeden bedrag van € 131,25.
Daarnaast werd verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de fase van het beroep bij de kantonrechter. De kantonrechter kende ook hiervoor een vergoeding toe, met een berekening die leidde tot een bedrag van € 262,50. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en wees de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die de kosten moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter.