ECLI:NL:RBNHO:2021:9372

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
20/6478
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot urgentieverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard. Verzoekster had een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, welke door verweerder op 21 juli 2020 was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, dat door verweerder ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder alsnog een woning aan verzoekster toegewezen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder stelde dat het verzoek in de beroepsprocedure en het verzoekschrift in een eerder afgehandelde voorlopige voorziening identiek waren, en dat er al een proceskostenveroordeling was toegewezen in die voorlopige voorziening. Verweerder verzocht de rechtbank om de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding aan te passen naar 0,25.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen samenhang bestaat tussen een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster recht heeft op proceskostenvergoeding, omdat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. De proceskosten zijn vastgesteld op € 748,-, en verweerder is verplicht om deze kosten te vergoeden aan de rechtsbijstandverlener, aangezien verzoekster een toevoeging heeft ontvangen. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft, hangende de beroepsprocedure, alsnog met urgentie een woning aan verzoekster toegewezen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat het verzoek in de beroepsprocedure en het verzoekschrift in de reeds afgedane voorlopige voorziening (HAA 20/6505) identiek zijn aan elkaar. Een proceskostenveroordeling is reeds in de voorlopige voorziening toegewezen en dient in het beroep dan ook te worden afgewezen. Indien de rechtbank hier anders over oordeelt dan verzoekt verweerder de wegingsfactor bij te stellen naar 0,25.

Overwegingen

1. Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen. Daartoe wordt overwogen dat tussen een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening geen samenhang bestaat als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb. In dit artikel wordt slechts gerept over vergelijkbare bezwaren of beroepen. De voorzieningenrechter volgt in dit geval het standpunt van verweerder niet. Een beroep en een voorlopige voorziening zijn ongelijksoortige procedures die ieder met een eigen doel, te weten de vernietiging in beroep van het bestreden besluit enerzijds en de verkrijging van schorsende werking met het verzoek om een voorlopige voorziening anderzijds, zijn ingediend. Dat inhoudelijk gezien een verband bestaat tussen het beroep en de voorlopige voorziening maakt dat niet anders.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, met een wegingsfactor 1. De rechtbank ziet onvoldoende reden om een andere wegingsfactor te gebruiken omdat de rechtsvraag en handelingen van verzoekster zich niet onderscheiden van die van andere rechtzoekenden. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.