ECLI:NL:RBNHO:2021:9346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
8762403 \ WM VERZ 20-860
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens vermeende verkeersovertreding en identiteitsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De sanctie was het gevolg van een vermeende verkeersovertreding, waarbij betrokkene zou hebben gehandeld in strijd met een gesloten verklaring. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, omdat deze het beroep kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard. Tijdens de zitting is vastgesteld dat er veel onjuistheden waren in de door betrokkene overgelegde stukken, wat de kans vergrootte dat betrokkene niet de huurder van het voertuig was ten tijde van de overtreding. Betrokkene heeft bovendien aangevoerd dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude, waarbij een verhuurbedrijf misbruik had gemaakt van zijn persoonsgegevens en een vals huurcontract had opgemaakt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding bij de officier van justitie verschoonbaar was en dat niet was komen vast te staan dat de gedraging was verricht. Hierdoor is de boete ten onrechte opgelegd en is het beroep gegrond verklaard. De beslissing van de officier van justitie en de boete zijn vernietigd. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 290,30 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 8762403 \ WM VERZ 20-860
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 5 februari 2021
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 februari 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. Betrokkene ontkent dat de gedraging naar aanleiding waarvan de boete is opgelegd, is verricht.
De termijnoverschrijding bij de officier van justitie acht de kantonrechter, gelet op het verweer van betrokkene en de daarbij overgelegde stukken, verschoonbaar.
Betrokkene stelt dat het verhuurbedrijf misbruik heeft gemaakt van zijn persoonsgegevens en een vals huurcontract heeft opgemaakt. Daarbij heeft het verhuurbedrijf gebruik gemaakt van oude, al verlopen, documenten van betrokkene en zijn handtekening vervalst, aldus betrokkene. Betrokkene heeft op 4 oktober 2019 en op 13 februari 2020 aangifte van identiteitsfraude gedaan bij de politie, waarvan kopieën zijn gevoegd bij het beroepschrift van betrokkene. Betrokkene stelt dat hij ten tijde van de gedraging in Portugal woonde.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie stelt ter zitting vast dat de contracten inderdaad niet kloppen en dat er veel onjuistheden zijn vast te stellen in de door betrokkene overgelegde stukken, waardoor het aannemelijk is geworden dat betrokkene destijds niet de huurder van het betreffende voertuig is geweest.
De kantonrechter is concluderend van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Nu de gedraging niet vaststaat, is de boete ten onrechte opgelegd. Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
Betrokkene heeft ter zitting vergoeding verzocht van de door hem gemaakte kosten.
Op grond van artikel 13a van de WAHV bestaat er aanleiding de officier van justitie (Staat der Nederlanden) te veroordelen in de kosten die betrokkene heeft moeten maken.
Volgens vaste jurisprudentie van het hof (vgl. Hof Leeuwarden 1 mei 2002, WAHV 01/00612, LJN: AE3230) komen slechts de reis- en verletkosten die zijn gemaakt in verband met het bijwonen van een zitting voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter zal hetgeen onder deze posten meer of anders is verzocht derhalve afwijzen.
Voor wat betreft de reiskosten is het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing dat verwijst naar het Besluit tarieven in strafzaken. Volgens dat besluit heeft betrokkene recht op de kosten van het openbaar vervoer, laagste klasse, tenzij gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is. Dat betrokkene geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer is niet gebleken. Aan betrokkene komt aldus ten laste van de Staat der Nederlanden een bedrag toe van € 50,30 aan reiskosten (retour Emst-Alkmaar).
Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de door betrokkene opgevoerde verletkosten in verband met het bijwonen van de genoemde zitting van de kantonrechter. Ingevolge artikel 2 van het Besluit wordt het bedrag van de verletkosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 88,- bedraagt. De kantonrechter acht aannemelijk dat betrokkene voor het bijwonen van deze zitting vier uren aan tijd heeft gekost. De kantonrechter zal conform het ter zitting door betrokkene opgegeven bedrag een tarief van € 60,00 per uur toewijzen. Ter zake van verletkosten aan betrokkene wordt zodoende een bedrag toegekend van € 240,00.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 290,30 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van € 290,30 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: