ECLI:NL:RBNHO:2021:9247

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/305781 / HA ZA 20-484
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor boedeltekort in faillissement en de gevolgen van onbehoorlijke taakvervulling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van de bestuurder van een gefailleerde vennootschap, [gefailleerde]. De curator, mr. Adrianus Gerardus Moeijes, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de bestuurder, [gedaagde 1], onrechtmatig had gehandeld door niet te voldoen aan de wettelijke administratieplicht, wat leidde tot bestuurdersaansprakelijkheid voor het boedeltekort. De rechtbank oordeelde dat [gefailleerde] niet voldeed aan de administratieplicht zoals vastgelegd in artikel 2:10 BW, wat resulteerde in onbehoorlijke taakvervulling. Dit werd als een belangrijke oorzaak van het faillissement beschouwd. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 1] aansprakelijk was voor het boedeltekort, dat op het moment van faillissement € 2.589.257,93 bedroeg. De curator had ook vorderingen ingesteld tegen de vennootschappen SMB en Plants International, maar deze werden afgewezen omdat niet was aangetoond dat schuldeisers door de transacties met deze vennootschappen waren benadeeld. De rechtbank wees de vorderingen van de curator grotendeels toe, met uitzondering van de vorderingen tegen SMB en Plants International, en verklaarde dat [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk was voor het tekort in de boedel van [gefailleerde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/305781 / HA ZA 20-484
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
MR. ADRIANUS GERARDUS MOEIJES
ten deze handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gefailleerde] ,
kantoorhoudende te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
eiser,
advocaat mr. A.G. Moeijes te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SINT MAARTEN BEHEER B.V.,
kantoorhoudende te Sint Maarten, gemeente Schagen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLANTS INTERNATIONAL B.V.,
kantoorhoudende te ‘t Zand, gemeente Schagen,
gedaagden,
advocaat mr. E.C.N. Sweep te Haarlem.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk [gedaagde 1] , SMB en Plants International genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juni 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het vonnis van 2 december 2020,
  • de akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging eis,
  • de mondelinge behandeling van 25 juni 2021 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Moeijes en mr. Sweep/mr. I.N.A. Denninger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde 1] als bestuurder van de gefailleerde vennootschap [gefailleerde] onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast is de vraag of SMB en/of Plants International onrechtmatig en/of paulianeus hebben gehandeld en een bedrag ter hoogte van het boedeltekort moeten betalen aan de curator. De rechtbank is van oordeel dat [gefailleerde] niet voldaan heeft aan de wettelijke administratieplicht en dat daardoor sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid op grond waarvan [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het boedeltekort. De andere vorderingen worden afgewezen.

3.Feiten

3.1.
[gedaagde 1] is bestuurder van [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ). [gefailleerde] hield zich bezig met de groothandel in en het kweken en veredelen van bloembollen en bloemen.
3.2.
[gedaagde 1] is ook (in)direct bestuurder van SMB en Plants International.
3.3.
Op 7 februari 2011 heeft [gefailleerde] een koopovereenkomst gesloten met een zekere [xxx] (hierna: [xxx] ). Op grond van deze overeenkomst verkocht [gefailleerde] een voorraad bollen voor een bedrag van 1,8 miljoen euro. [xxx] heeft uiteindelijk niet afgenomen en betaald en is in 2012 failliet verklaard.
3.4.
[gedaagde 1] heeft op enig moment besloten over te gaan tot liquidatie van [gefailleerde] . Voorafgaand aan het teeltseizoen 2012-2013 heeft [gedaagde 1] besloten de bollen van [gefailleerde] niet meer op te planten.
3.5.
Volgens grootboekkaarten van [gefailleerde] zijn per 1 januari 2013 alle transportmiddelen, machines, installaties en overige zaken van [gefailleerde] verkocht aan SMB. De koopsom van € 51.966 (€ 32.500,- voor de transportmiddelen en € 19.466,- voor de machines/installaties en overige zaken), is in mindering gebracht op de rekening-courantschuld van [gefailleerde] bij SMB.
3.6.
Volgens de grootboekkaarten van [gefailleerde] is per boekingsdatum 1 juli 2013 voor een bedrag van € 487.968,- aan licenties verkocht door [gefailleerde] aan Plants International. De koopsom is niet door Plants International betaald aan [gefailleerde] maar verrekend met (afgeboekt op) de rekening-courantschuld van [gefailleerde] bij SMB.
3.7.
Bij vonnis van 17 april 2013 van de rechtbank Noord-Holland is [gefailleerde] veroordeeld om een bedrag van € 21.500,-, te vermeerderen met rente en kosten, te betalen aan [yyy] (hierna: [yyy] ) in verband met de levering aan [gefailleerde] van een tractor. [gefailleerde] heeft niet aan dit vonnis voldaan. Daarop heeft [yyy] in december 2014 het faillissement van [gefailleerde] aangevraagd.
3.8.
Op 20 januari 2015 is [gefailleerde] failliet verklaard en is mr. Claus benoemd als curator. Op een later moment is mr. Moeijes als opvolgend curator benoemd. Waar in dit vonnis wordt gesproken over de curator, wordt daarmee tevens mr. Claus in die hoedanigheid bedoeld.
3.9.
Bij brief van 4 december 2015 aan de advocaat van [gedaagden] , mr. Sweep, heeft de curator – onder andere – meegedeeld dat uit onderzoek blijkt dat in 2013 activa van [gefailleerde] (machines, transportmiddelen en rekening-courant vorderingen op Plants International) zijn overgeheveld naar SMB. De curator heeft daarbij meegedeeld van plan te zijn [gedaagde 1] en de aan hem gelieerde vennootschappen in rechte te betrekken
3.10.
Bij brief van 1 september 2016 aan mr. Sweep heeft de curator - onder andere - de rechtshandelingen vernietigd op grond waarvan [gefailleerde] een tractor en machines met een waarde van totaal € 33.805,- op naam heeft gesteld van SMB zonder dat hiervoor daadwerkelijk een bedrag is betaald aan [gefailleerde] .
3.11.
Op 3 oktober 2016 heeft [gedaagde 1] twee dozen met administratie van [gefailleerde] overhandigd aan de curator.
3.12.
Op 31 januari 2020 heeft de curator per e-mail aan mr. Sweep de transacties rond de verkoop van activa in 2013 aan SMB en Plants International vernietigd, meer in het bijzonder de verrekening van de koopsom in rekening-courant. Ook heeft de curator hierbij aangegeven dat de overgelegde administratie niet in de buurt komt van een voorraadadministratie en dat de curator graag verneemt of [gedaagde 1] dan wel de genoemde vennootschappen de voorraadadministratie willen reconstrueren.
3.13.
Gedurende het faillissement hebben de crediteuren van [gefailleerde] (w.o. ING Bank, Rabobank, [yyy] en de fiscus) die in eerste instantie een vordering ter verificatie hadden ingediend, deze vorderingen ingetrokken. Op dit moment resteert alleen de curator als schuldeiser in het faillissement vanwege zijn vordering uit hoofde van het salaris curator en verschotten.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert – samengevat en na wijzing van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: [gedaagde 1] (bestuurdersaansprakelijkheid):
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW) althans artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor het faillissementstekort inzake [gefailleerde] ;
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van het faillissementstekort;
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van een voorschot op het faillissementstekort met een maximum van € 125.000,-;
subsidiair: [gedaagde 1] en SMB (onbehoorlijke taakvervulling en onrechtmatige daad):
4. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en SMB onrechtmatig gehandeld hebben tegenover de schuldeisers van [gefailleerde] en aansprakelijk zijn voor hun schade;
5. [gedaagde 1] en SMB hoofdelijk veroordeelt tot betaling van het faillissementstekort;
6. [gedaagde 1] en SMB hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot op het faillissementstekort met een maximum van € 125.000,-;
SMB en Plants International (na inroepen pauliana en op grond van onrechtmatig handelen):
7. SMB veroordeelt tot betaling van € 33.805,-;
8. de rechtshandelingen vernietigt die ertoe strekten dat de overeengekomen koopsom door Plants International aan [gefailleerde] van € 487.968,- kon worden verrekend met de schuld van [gefailleerde] aan SMB;
9. Plants International veroordeelt tot betaling van een voorschot op het faillissementstekort met een maximum van € 125.000,-;
alle gedaagden (proceskosten):
10. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en nakosten.
4.2.
De curator legt – kort gezegd – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
[gefailleerde] voerde geen deugdelijke administratie. Omdat [gedaagde 1] als bestuurder van [gefailleerde] niet aan de in artikel 2:10 lid 1 BW neergelegde administratieplicht heeft voldaan, staat vast dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur, en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is.
Ook los van de vraag of de overgelegde administratie voldoet aan de wettelijke eisen, is sprake van onbehoorlijk bestuur. [gedaagde 1] heeft zich namelijk onvoldoende ingespannen om de bollenkraam van [gefailleerde] te verkopen en heeft ervoor gezorgd dat de bollen ‘verdwenen’ zijn zonder enige opbrengst te genereren. De curator vindt het onaannemelijk dat de bollenkraam op de ‘porriehoop’ (composthoop) terecht is gekomen, omdat de bollenkraam een marktwaarde van ongeveer € 1.800.000,- had.
Bovendien zijn in 2013 alle activa van [gefailleerde] verkocht aan gelieerde vennootschappen zonder dat duidelijk is wat er precies verkocht is en wat voor waarde deze activa hadden en zonder dat de koopsommen daadwerkelijk betaald zijn. Deze transacties kwalificeren als paulianeus, onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen. Zowel de schuldenaar als schuldeiser wisten of behoorden te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn van deze onverplichte rechtshandelingen.
Op het moment van het uitspreken van het faillissement van [gefailleerde] , had [gefailleerde] een totaalschuld van € 2.589.257,93. Op dit moment bestaan de schulden van [gefailleerde] nog uit de faillissementskosten waaronder het salaris van de curator. De curator schat dit bedrag op het moment van dagvaarding op € 65.000,- en op het moment van de mondelinge behandeling op € 85.000,- exclusief btw en verschotten.
4.3.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Sterk samengevat heeft [gedaagden] daartoe het volgende aangevoerd.
  • De oorzaak van het faillissement ligt niet in het ontbreken van een deugdelijke administratie en/of het overhevelen van goederen van [gefailleerde] . [gefailleerde] heeft nooit goed gedraaid. Dit komt mede doordat een (voormalige) collega bollenkweker, [zzz] , een vete heeft met [gedaagde 1] en alles doet om [gedaagde 1] en zijn ondernemingen in een kwaad daglicht te stellen waardoor anderen geen zaken met [gedaagde 1] willen of durven te doen. [zzz] heeft talloze kansloze procedures tegen [gedaagde 1] gevoerd, waarbij [gedaagde 1] financieel leegliep op de juridische kosten.
  • Doordat [gefailleerde] niet goed van de grond kwam, streefde [gedaagde 1] vanaf 2012 naar geleidelijke liquidatie van [gefailleerde] . Dit betekende dat [gefailleerde] al haar activa zou verkopen om uiteindelijk als lege vennootschap te kunnen worden ontbonden. In de tussentijd was SMB bereid om de resterende activiteiten te bekostigen. De activa werden verkocht aan SMB en hiervoor werd afgerekend door verrekening op de rekening-courantverhouding tussen [gefailleerde] en SMB. Het geschil met [yyy] heeft gezorgd voor het faillissement van [gefailleerde] en heeft voornoemde, zelfgekozen liquidatie doorkruist.
  • Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagden] Het steekt [gedaagde 1] daarbij dat de curator heel lang over zijn onderzoek heeft gedaan en voor de onderbouwing van zijn standpunten is uitgegaan van de bevindingen uit onderzoek van eerdergenoemde [zzz] . Dit terwijl de curator weet van de hetze van [zzz] tegen [gedaagde 1] . Dat onderzoek van [zzz] is slechts bedoeld om [gedaagde 1] te beschadigen en zijn bevindingen zijn onjuist.
  • Het is niet aan [gedaagde 1] te wijten dat het hem – ondanks pogingen daartoe – niet lukte om de bollenkraam te verkopen. In 2012 heeft [gedaagde 1] besloten de bollen niet meer op te planten. Het opplanten zou namelijk weer teeltkosten met zich brengen. Deze kosten wilde SMB niet voldoen, omdat er geen zicht was op een oplossing/verkoop. De bollen zijn uiteindelijk gestort op de composthoop/porriehoop.
  • Door Plants International werden beproevingscontracten gesloten voor bollen van [gefailleerde] . Hiervoor werd niet betaald door Plant International of SMB aan [gefailleerde] , maar er werd wel een bedrag verrekend in de rekening-courantverhouding tussen SMB en [gefailleerde] . Plants International verkreeg dus de rechten en verplichtingen uit de beproevingscontracten en SMB was bereid haar vordering op [gefailleerde] te verminderen met een bedrag van € 487.968,- als tegenprestatie. Dat heeft per 1 juli 2013 plaatsgevonden. De beproeving had geen commerciële waarde, maar is alleen om fiscale en boekhoudkundige redenen op voornoemd bedrag gewaardeerd.
  • Wat betreft de boekhouding heeft [gedaagde 1] op verzoek van de curator specifieke stukken aangeleverd. [gedaagde 1] was steeds bereid verdere stukken aan te leveren en deze nader toe te lichten, maar daar had de curator kennelijk geen behoefte aan. Bovendien zijn twee verhuisdozen met administratie aangeleverd, waardoor niet gesproken kan worden over ‘beperkte bescheiden’ zoals de curator stelt. [gedaagde 1] beschikt zelf niet meer over de administratie die zich bevindt in de twee verhuisdozen. Er is ook een uitstekende voorraadadministratie bijgehouden tot eind 2013. Uit die administratie blijkt duidelijk welke soorten [gefailleerde] teelde en wat daaruit kon worden verkocht.
  • Momenteel zijn er geen crediteuren in het faillissement, anders dan de curator zelf. Gedurende het faillissement zijn namelijk alle crediteuren voldaan c.q. is een regeling met hen getroffen. Gelet hierop zijn er, als er al onrechtmatige transacties zouden zijn geweest, geen schuldeisers benadeeld.
  • Bovendien zijn de vorderingen uit de actio pauliana verjaard. Op 4 december 2015 zond de curator een brief waarin werd gesproken over het overhevelen van de activa naar SMB en de vorderingen op Plants International. Vervolgens zijn drie jaar verstreken, zonder dat de verjaring is gestuit.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de rol die [zzz] volgens [gedaagden] heeft gespeeld voorafgaand en tijdens de exploitatie van [gefailleerde] en ten tijde van het faillissement van [gefailleerde] . [gedaagde 1] is hier uitvoerig op ingegaan. Echter, niet van belang is in deze zaak in hoeverre het handelen van [zzz] een rol heeft gespeeld bij de beslissing van [gedaagde 1] om over te gaan tot liquidatie van [gefailleerde] . Ook de rol van [zzz] daaraan voorafgaand, is niet van belang in deze zaak.
Wel is opmerkelijk en ongelukkig dat de curator na het faillissement van [gefailleerde] ervoor heeft gekozen [zzz] in te schakelen om onderzoek te doen naar de locatie waar zich tulpenbollen van [gefailleerde] zouden bevinden, dan wel gebruik te maken van diens bevindingen zonder deze te verifiëren. De curator moet immers op de hoogte zijn geweest van de vete tussen [zzz] en [gedaagde 1] . Mr. Moeijes was namelijk WSNP-bewindvoerder van [zzz] en curator in de faillissementen van de broer, vader en van een vennootschap van [zzz] .
Wat daarvan ook zij, de rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan gevolgen te verbinden, omdat de bevindingen van [zzz] geen invloed hebben op de uitkomst van deze zaak.
5.2.
De rechtbank zal de diverse vorderingen en hun grondslagen hierna per gedaagde bespreken.
[gedaagde 1]
5.3.
De curator heeft gesteld dat (onweerlegbaar) vaststaat dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde 1] en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is, omdat [gedaagde 1] als bestuurder van [gefailleerde] niet aan de administratieplicht heeft voldaan. Een adequate voorraadadministratie ontbreekt, terwijl deze wel essentieel is om de kwaliteit van de administratie en de kwaliteit van het bestuur te kunnen beoordelen. Uit de jaarrekening 2010 blijkt dat er een voorraad bollen was met een boekwaarde van ruim 1,4 miljoen euro. De curator vindt het ongeloofwaardig dat deze voorraad geheel op de porriehoop is beland. Ook ontbreken alle gegevens met betrekking tot de licentierechten c.q. beproevingscontracten in de relatie met Plants International. Deze administratie is nodig om te kunnen verifiëren welke voorraadmutaties er bij [gefailleerde] zijn geweest en om vast te stellen welke rechten en plichten [gefailleerde] heeft.
5.4.
[gedaagde 1] heeft hiertegen aangevoerd dat wel degelijk een deugdelijke administratie is gevoerd. En zelfs als dat niet het geval was, dan zijn er andere feiten en omstandigheden dan onbehoorlijke taakvervulling die een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Het faillissement is niet ontstaan door de reguliere bedrijfsvoering van [gefailleerde] en ook niet door de liquidatie. Het geschil met [yyy] was de enige oorzaak van het faillissement.
5.5.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2:248 lid 1 BW het bestuur in geval van het faillissement van een vennootschap tegenover de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort is, als het zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat, als het bestuur niet heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 2:10 BW, vaststaat dat het zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Volgens het zesde lid van dat artikel kan deze vordering slechts worden ingesteld op grond van onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaar voorafgaand aan het faillissement. Uitgaande van de faillissementsdatum 20 januari 2015, moet de onbehoorlijke taakvervulling hebben plaatsgevonden op of na 20 januari 2012.
5.6.
Krachtens artikel 2:10 lid 1 BW is het bestuur verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Uitgangspunt is dat aan de eisen van artikel 2:10 BW is voldaan als de boekhouding van een zodanig niveau is dat men snel inzicht kan krijgen in de debiteuren- en de crediteurenpositie op enig moment en deze posities en de stand van de liquiditeiten gezien de aard en omvang van de onderneming een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie (Hoge Raad 11 juni 1993, ECLI:NL:HR:ZC0994). De wijze waarop de administratie moet worden ingericht hangt af van de aard, de omvang en de complexiteit van de onderneming.
5.7.
[gedaagden] lijkt te suggereren dat het in de bollenbranche gebruikelijk is dat de gevoerde administratie maar zeer beperkt is en dat [gedaagde 1] in dat licht bezien aan zijn administratieplicht heeft voldaan. Dat is onjuist. Wat ook zij van wat gebruikelijk is in de (tulpenbollen)branche, de bestuurder van een rechtspersoon dient in ieder geval te voldoen aan het bepaalde in artikel 2:10 lid 1 BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] als bestuurder van [gefailleerde] niet aan die administratieplicht voldaan omdat uit de administratie van [gefailleerde] niet snel inzicht kan worden verkregen in de debiteuren- en de crediteurenpositie op enig moment. Deze posities en de stand van de liquiditeiten geven – rekening houdend met de aard en omvang van de onderneming van [gefailleerde] , waarover later meer – ook geen redelijk inzicht in de vermogenspositie (de rechten en plichten) van [gefailleerde] . Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
  • [gefailleerde] had een bollenkraam die bestond uit zowel commerciële rassen als een veredelingskraam met zaailingen en mutanten. Op geen enkele wijze blijkt uit de administratie van [gefailleerde] (of overigens) welke tulpenrassen [gefailleerde] in de drie jaar voor het faillissement voerde en welke hoeveelheden bollen zij (globaal) per ras had, welke licentierechten/kwekersrechten zij bezat en welke beproevingscontracten zij met derden heeft afgesloten, althans hoe de rechten en/of werkzaamheden van [gefailleerde] zich verhouden tot de door Plants International afgesloten beproevingscontracten. De door [gedaagde 1] overgelegde bijlage bij de koopovereenkomst met [xxx] en de verkoopbrochure van de door [gefailleerde] gevoerde tulpenrassen kunnen niet worden beschouwd als administratie, laat staan als afdoende administratie.
  • Volgens grootboekkaarten van [gefailleerde] is er met boekingsdatum 1 juli 2013 voor een bedrag van € 487.968,- aan licenties verkocht aan Plants International. Welke licenties dat waren blijkt niet uit de administratie van [gefailleerde] . Op basis van de verklaring van [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling lijkt het te gaan om de overdracht van de rechten op zaailingen en de rechten uit de zogenaamde beproevingscontracten die werden gesloten met derden. [gedaagde 1] lijkt daarnaast te betogen dat deze transactie om fiscale en boekhoudkundige redenen heeft plaatsgevonden. Dat is echter niet te verifiëren. Des te groter was dan het belang van deugdelijke vastlegging van deze transactie.
  • Er zijn vanaf 2012 tulpenbollen verkocht aan derden. Uit de administratie van [gefailleerde] blijkt, behoudens een enkele factuur, niet welke tulpenrassen dat zijn, welke hoeveelheden en voor welke prijs.
  • Volgens [gedaagde 1] is de bollenvoorraad (of een groot deel daarvan) op de porriehoop terechtgekomen. Uit de administratie van [gefailleerde] kan niet worden afgeleid dat dat daadwerkelijk is gebeurd, om welke rassen dat ging en welke hoeveelheden.
5.8.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat er geen complete voorraadadministratie is bijgehouden (zoals in de conclusie nog wel wordt gesteld), maar dat de voorraadadministratie van [gefailleerde] ‘in zijn hoofd’ zat en dat hij niet op papier heeft gezet welke soorten en hoeveelheden bollen [gefailleerde] had. Dat [gedaagde 1] die kennis ‘in zijn hoofd’ had, is een bevestiging dat [gefailleerde] geen deugdelijke administratie had. Uit de administratie van [gefailleerde] was of is op geen enkele wijze na te gaan wat de rechten en plichten van de vennootschap waren. Dit terwijl de bollen volgens de jaarrekening van [gefailleerde] begin 2012 nog voor een kleine € 1,5 miljoen op de balans stonden. Het een en ander is vooral ook van belang omdat [gefailleerde] een kweker en handelaar in tulpenbollen is en haar actief bij uitstek bestaat uit de waarde van die bollen en eventuele (toekomstige) kwekersrechten. De stelling van [gedaagde 1] dat de beproevingscontracten geen waarde hadden, volgt de rechtbank niet. Het tegendeel blijkt namelijk al uit het feit dat een bedrag van € 487.968,- is verrekend voor deze contracten.
5.9.
Aan het verweer van [gedaagde 1] dat hij wordt benadeeld in zijn verweermogelijkheden omdat de volledige administratie aan de curator is overhandigd en hij daardoor niet over alle stukken beschikt, gaat de rechtbank voorbij. [gedaagde 1] heeft onvoldoende concreet gemaakt welke bescheiden uit de administratie van [gefailleerde] aan de curator zijn overhandigd, waaruit zou kunnen blijken dat hij wel aan zijn administratieplicht heeft voldaan.
Dat een deel van de gevraagde informatie is te verkrijgen door de BKD-opgaven op te vragen, snijdt geen hout. Voor zover daaruit al voldoende zou blijken welke rechten en plichten [gefailleerde] vanaf 20 januari 2012 had, gaat dit verweer eraan voorbij dat deze opgaven (op een enkele uitzondering na) zich niet in de administratie van [gefailleerde] bevinden.
Tenslotte gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van [gedaagde 1] dat de curator heeft nagelaten te vragen welke specifieke bescheiden hij aanvullend uit de administratie van [gefailleerde] wilde hebben. Vast staat immers dat [gefailleerde] buiten de twee verhuisdozen die [gedaagde 1] aan de curator heeft overhandigd, geen administratie had of heeft.
5.10.
Bij de verdere beoordeling moet tot uitgangspunt worden genomen dat [gedaagde 1] de administratieplicht van artikel 2:10 lid 1 BW heeft geschonden en dus zijn bestuurstaak onbehoorlijk heeft vervuld. Volgens artikel 2:248 lid 2 BW moet worden vermoed dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde 1] een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Het is aan [gedaagde 1] om dat vermoeden te weerleggen.
5.11.
Ter weerlegging van dat vermoeden heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat het faillissement slechts is veroorzaakt door het conflict met [yyy] en niet door zijn onbehoorlijk bestuur. Uit hetgeen [gedaagde 1] heeft aangevoerd zijn echter geen feiten en omstandigheden te destilleren waaruit zou kunnen blijken (of aannemelijk worden) dat het faillissement van [gefailleerde] door een andere oorzaak dan zijn onbehoorlijk bestuur is ontstaan.
De verwijzing naar het geschil met [yyy] (het niet betalen van haar vordering na een veroordelend vonnis, waarna [yyy] het faillissement heeft aangevraagd) snijdt geen hout. Het betrof een vordering van [yyy] met een beperkte omvang over de betaling van een aan [gefailleerde] geleverde tractor in oktober 2010 en door [yyy] aan [gefailleerde] uitgeleende arbeidskrachten. [yyy] heeft [gefailleerde] in 2012 tot betaling gedagvaard en de rechtbank heeft [gefailleerde] bij vonnis van 17 april 2013, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling van € 21.500 te vermeerderen met rente en kosten. Mede gelet op (de hoogte van) de eerder omschreven transactie van 1 juli 2013 tussen [gefailleerde] , Plants International en SMB, heeft [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd waarom [gefailleerde] de vordering van [yyy] niet (al dan niet gedeeltelijk) kon betalen. Dat lag wel op zijn weg. Al was het maar omdat [gedaagde 1] , wetende dat hij [gefailleerde] aan het liquideren was, er kennelijk voor heeft gekozen om de uit de transactie met Plants International en SMB door [gefailleerde] verkregen opbrengst geheel aan te wenden voor de verlaging van de rekening-courantschuld bij SMB en, zoals [gedaagde 1] stelt, een aanzienlijke hoeveelheid bloembollen op de porriehoop te storten, waardoor [gefailleerde] geen verhaal meer bood voor de vordering van [yyy] . Wat er met de bloembollen van de commerciële rassen is gebeurd, blijkt niet. Dat de bloembollen, ondanks de inzet van [gedaagde 1] , onverkoopbaar waren, blijkt ook nergens uit. [gedaagde 1] heeft ook niet concreet gemaakt wat hij heeft gedaan om te proberen die bollen te verkopen. [gedaagde 1] heeft evenmin voldoende onderbouwd gesteld dat verkoop niet mogelijk was vanwege geruchten binnen de bollenwereld. De brief van Hobaho B.V. van 10 mei 2007 met betrekking tot uitlatingen van een commissionair van Hobaho B.V. is daarvoor onvoldoende.
5.12.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder van [gefailleerde] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit leidt ertoe dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het boedeltekort in het faillissement van [gefailleerde] . In zoverre ligt de vordering van de curator voor toewijzing gereed.
Het verweer van [gedaagde 1] dat het boedeltekort geheel wordt veroorzaakt door het salaris van de curator en dat dit in een te ver verwijderd verband staat tot de onrechtmatige daad van [gedaagde 1] , is ongegrond. Bij het faillissement van [gefailleerde] is de curator benoemd en aan het werk gegaan. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement waren er meerdere schuldeisers, waaronder [yyy] , Rabobank en ING. Dat die schuldeisers inmiddels door een ander/anderen dan [gefailleerde] zijn voldaan dan wel dat zij hun vordering op de boedel hebben ingetrokken, laat onverlet dat de curator jegens de boedel aanspraak heeft op zijn (bij het einde van het faillissement door de rechtbank vast te stellen) salaris. Het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade is een gegeven.
Voorschot curator
5.13.
De curator heeft aanspraak gemaakt op een voorschot op de vergoeding van de waarde van de activa die ‘verkocht’ zijn in 2013 (o.g.v. art. 3:53 BW), zijnde een bedrag gelijk aan het huidige tekort van het faillissement, althans een bedrag van € 125.000,- of zoveel minder als het tekort in het faillissement bedraagt. Ter zitting heeft de curator verklaard dat het bedrag van € 125.000,- ‘mogelijk wat veel is’, maar ‘in elk geval meer dan genoeg’. De curator heeft tot de mondelinge behandeling voor circa € 80.000,- aan werkzaamheden verricht in het faillissement.
5.14.
[gedaagde 1] heeft hiertegen aangevoerd dat onnodig veel tijd is besteed aan het sinds juli 2016 drie keer opstellen van verschillende (concept)dagvaardingen en aan het nodeloze onderzoek door [zzz] . De curator ging uit van bestuurdersaansprakelijkheid zonder eerst vragen te stellen aan [gedaagde 1] , waardoor veel onnodige werkzaamheden zijn verricht. Dit zijn omstandigheden die niet voor rekening van [gedaagde 1] komen.
5.15.
De rechtbank zal het gevorderde voorschot afwijzen omdat de curator niet heeft onderbouwd waarom reeds nu een voorschot op het boedeltekort betaald zou moeten worden. Dat de curator in elk geval voor € 80.000,- aan werkzaamheden heeft verricht, is op zich onvoldoende onderbouwing van de noodzaak om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een voorschot.
5.16.
De primaire vorderingen worden (grotendeels) toegewezen. Aan de subsidiaire vordering, komt de rechtbank niet toe.
De vorderingen tegen SMB en Plants International
5.17.
Voor het geval de primaire vordering gericht tegen [gedaagde 1] niet toegewezen zou worden, vordert de curator voor recht te verklaren dat SMB (en [gedaagde 1] ) onrechtmatig gehandeld hebben tegenover de schuldeisers van [gefailleerde] en aansprakelijk zijn voor hun schade. Omdat de primaire vordering tegen [gedaagde 1] toewijsbaar is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van deze vordering tegen SMB.
Transactie overdracht vervoermiddelen/machines/installaties/overige zaken aan SMB
5.18.
Wegens het inroepen van vernietiging van de transactie waarbij vervoermiddelen, machines, installaties en overige zaken aan SMB zijn verkocht en geleverd, vordert de curator, na het inroepen van de vernietiging van die rechtshandeling wegens paulianeus handelen en uit hoofde van onrechtmatige daad, betaling door SMB van een bedrag van
€ 33.805,-.
5.19.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat uit hetgeen de curator heeft aangevoerd niet blijkt dat schuldeisers van [gefailleerde] zijn benadeeld door de verkoop van deze zaken aan SMB. Zo heeft de curator onvoldoende aangevoerd waaruit blijkt dat deze zaken voor een te lage waarde aan SMB zijn verkocht. Dat SMB hierbij onrechtmatig heeft gehandeld, blijkt evenmin.
Transactie 1 juli 2013 ad € 487.968,-
5.20.
Dan de transactie met boekingsdatum 1 juli 2013,waarbij volgens het grootboek van [gefailleerde] licentierechten door [gefailleerde] zijn verkocht en geleverd aan Plants International en de koopprijs van € 487.968,- is verrekend met de rekening-courantschuld van [gefailleerde] bij SMB. De curator vordert Plants International te veroordelen tot vergoeding van de schade die is geleden als gevolg van paulianeus en onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat.
5.21.
In de dagvaarding grondde de curator zijn vordering op vernietiging van de overeenkomst waarbij Plants International de licentierechten van [gefailleerde] heeft gekocht. Na wijziging van zijn eis, stelt de curator dat niet zo zeer die verkoop paulianeus is maar de verrekenafspraak waardoor niet Plants International de koopprijs aan [gefailleerde] heeft hoeven betalen, maar de koopprijs is afgeboekt op de rekening-courantschuld van [gefailleerde] bij SMB.
5.22.
Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagden] aangevoerd dat deze vordering verjaard is. De rechtbank volgt [gedaagden] in dit standpunt. Uit de brief van 4 december 2015 blijkt namelijk dat de curator op die datum op de hoogte was van de transactie met Plants International waarvoor een bedrag van € 487.968,- is afgeboekt op de rekening-courantschuld bij SMB. De verjaringstermijn is dus op die datum gaan lopen.
Dat de curator de verjaring heeft gestuit door verschillende e-mails (producties 38 t/m 43 bij akte) en de betekening van een dagvaarding op 4 oktober 2016, is onjuist. Met het uitbrengen maar vervolgens niet aanbrengen van een dagvaarding heeft de curator geen eis ingesteld in de zin van artikel 3:316 BW. Bovendien is die dagvaarding niet uitgebracht aan Plants International. Ook met de door de curator genoemde e-mails en brieven (en de bijbehorende bijlagen) heeft de curator de verjaring niet gestuit, omdat in deze correspondentie de transactie met Plants International niet genoemd is. Dit betekent dat het beroep op verjaring slaagt en deze vordering zal worden afgewezen.
5.23.
Daar voegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende aan toe.
De toets om te bepalen of sprake is van benadeling volgt uit de arresten HR Boendermaker c.s./Schopman (HR 23 december 1949, NJ 1950, 262) en HR Diepstraten/Gilhuis q.q. (HR 19 oktober 2001, NJ 2001, 654; JOR 2001/269). In deze arresten heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat
de vraag of van benadeling sprake is, moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
Een succesvol beroep op de actio pauliana is daarom niet meer mogelijk, wanneer aan de individuele schuldeiser of de curator het bedrag van het nadeel wordt vergoed of wanneer het nadelige effect van de handeling op andere wijze wordt opgeheven. Vast staat dat de schuldeisers van [gefailleerde] na de gewraakte rechtshandeling allen hun vordering alsnog betaald hebben gekregen. Althans, dat er op dit moment nog sprake is van benadeling van die schuldeisers blijkt niet uit hetgeen de curator heeft aangevoerd. Er is daarom geen grond om de transactie waarbij licentierechten aan Plants International zijn verkocht en geleverd en waarbij de verrekenafspraak is gemaakt de koopsom af te boeken op de rekening-courantschuld bij SMB te vernietigen. Waarom onder de gegeven feiten en omstandigheden sprake is van onrechtmatig handelen van Plants International, heeft de curator niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Ook deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten
5.24.
De curator heeft gevorderd dat [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie volgt dat een op grond van artikel 2:248 BW veroordeelde bestuurder het gehele tekort, inclusief dat deel dat is ontstaan door de kosten van het verhaal van de curator op die bestuurder, moet voldoen (Hoge Raad 10 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1053). Een kostenveroordeling kan achterwege blijven, omdat de proceskosten al volledig worden meegeteld bij de berekening van het tekort. Dit brengt mee dat de vordering tot vergoeding van de proceskosten bij gebrek aan belang zal worden afgewezen. Gelet op de verbondenheid tussen [gedaagde 1] , SMB en Plants International ziet de rechtbank geen aanleiding om ten gunste van SMB en Plants International een afzonderlijke proceskostenveroordeling uit te spreken.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] uit hoofde van het bepaalde in artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van de gefailleerde vennootschap [gefailleerde] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de curator van het bedrag aan schulden van [gefailleerde] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, één en ander nader op te maken bij staat,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, mr. A.E. Merkus en mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JG