ECLI:NL:RBNHO:2021:922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
C/15/310137 / HA RK 20/210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schending van de rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 januari 2021 een verzoek tot wraking toegewezen. Verzoekers, wonende te Assendelft en vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Doornbos, hebben de wraking aangevraagd tegen mr. A.H. Schotman, de rechter in de hoofdzaak. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van een zitting op 20 november 2020, waar de verzoekers zich onheus bejegend voelden door de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak, die betrekking had op een vordering over accountants- en adviesdiensten, hebben verzoekers ervaren dat de rechter partijdig was en hen niet serieus nam. De rechter zou opmerkingen hebben gemaakt die de indruk wekten van vooringenomenheid, zoals het niet geloven van de verklaringen van verzoekers en het denigrerend aanspreken van hen. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers en de verdediging van de rechter zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er feiten en omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid opriepen, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot wraking toegewezen en bepaald dat de hoofdzaak door een andere rechter zal worden behandeld.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/310137 / HA RK 20-210
Beslissing van 20 januari 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:

1.[Verzoeker 1]

2.
[…] ,
beiden wonende te Assendelft,
verzoekers,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.H. Schotman,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekers hebben tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2020 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/299185/ HA ZA 20/81, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.1.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.1.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 13 januari 2021. Verzoekers, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. [Verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen de rechter in de hoofdzaak. De wederpartij in de hoofdzaak heeft schriftelijk laten weten van de geboden gelegenheid geen gebruik te maken.
1.4
In de hoofdzaak zijn verzoekers de gedaagde partij (in conventie) en is de wederpartij in de hoofdzaak de eisende partij (in conventie). De conventie gaat over een vordering van de wederpartij in de hoofdzaak over jarenlang in opdracht verleende accountants- en adviesdiensten. Verzoekers hebben een reconventionele vordering ingediend. Hierna zullen de partijen in de hoofdzaak steeds aangeduid worden als verzoekers en wederpartij.

1.Het standpunt van verzoekers

1.1.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd.
De dienstdoende rechter is partijdig, onbeschoft en bejegent [Verzoeker 1] op denigrerende wijze. Na een uitgebreid relaas van de wederpartij wordt bij aanvang van de eerste termijn van verzoekers eigenlijk al direct aangegeven dat 80 tot 90 procent van hun verhaal niet relevant is, omdat toch al vast ligt dat er minimaal € 50.000,- betaald zou moeten worden. Dit geeft overduidelijk blijk van het feit dat er niet serieus geluisterd wordt naar de inhoudelijke argumenten. Als uit de houding en woordkeuze van de dienstdoende rechter helder wordt dat er geen ontvankelijkheid meer is voor nieuwe inzichten, dan is daarmee de schijn van vooringenomenheid/partijdigheid een feit. Dit komt ter illustratie ook weer naar voren naar aanleiding van een opmerking van de advocaat van de wederpartij omtrent een gevoerd telefoongesprek voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Nadat de advocaat zijn visie van het telefoongesprek weergegeven heeft, waarbij met name de eigen insteek is weergegeven en de nuancering door de advocaat van verzoekers – die ook tijdens het telefoongesprek is weergegeven – niet naar voren komt, spreekt de rechter zijn oprechte verbijstering uit over de onderhandelingstactiek van verzoekers. Dit dus zonder eerst te checken wat de beleving en woordkeuze is geweest tijdens deze onderhandeling van de advocaat van de andere kant. Ook dit is een illustratie van het feit dat de rechter eigenlijk al voorafgaand aan deze mondelinge behandeling de uitkomst in het hoofd had. Terwijl een mondelinge behandeling juist bedoeld is om inlichtingen te verschaffen en met een open blik de standpunten van partijen te wegen. Ten aanzien van de opmerking ‘denigrerend’ nog het volgende: het is juist dat gedaagde partij bij tijd en wijle emotioneel uit de hoek komt, maar het is in een situatie als deze ook zaak dat de dienstdoende rechter juist in het kader van de onpartijdigheid professioneel op blijft treden. Zinsneden als: ‘ik geloof u niet!’ en/of ‘u moet nu uw mond houden!’ dragen in ieder geval niet bij aan (opnieuw) de onpartijdigheid van de rechter.
Nu echt tot slot. Uiteindelijk is de reden van dit wrakingsverzoek een optelsom geweest van de bovenstaande zaken waarbij aan het eind van de zitting in de visie van, zowel verzoekers als hujn raadsman, de toonzetting van de rechter dusdanig partijdig was dat het niet langer te tolereren viel.
1.1.
Ter zitting van 13 januari 2021 heeft mr. Doornbos – samengevat – nog het volgende verklaard:
Het proces-verbaal bevat een juiste feitelijke weergave, maar uit het proces-verbaal blijkt niet de sfeer, zoals het allemaal is overgekomen en waardoor mijn cliënt zich steeds meer ging opwinden. Er zijn in de conclusie van antwoord in de hoofdzaak ongeveer vijf verweren gevoerd en daar werd niet op ingegaan. Nadat de advocaat van de wederpartij had verklaard over het telefoongesprek tussen ons, heeft de rechter mij als (advocaat van de) andere partij bij dat gesprek niet om een toelichting of een reactie gevraagd, terwijl ik in het telefoongesprek inderdaad op € 35.000,- de onderhandelingen ben gestart, maar er daarna verder onderhandeld is en er ook hogere voorstellen zijn gedaan. De rechter zei echter meteen dat hij het hier niet zou durven voorstellen en de mimiek van de rechter daarbij versterkte dat hij de schijn wekte vooringenomen te zijn. Dit was het laatste punt in een optelsom van een situatie waarin het tussen de wederpartij en [Verzoeker 1] al een tijd niet helemaal boterde, er over en weer onwaarheden werden verteld en het mijn cliënt behoorlijk stoorde dat de rechter zei ‘U liegt’. U houdt mij voor dat in het proces-verbaal niet vermeld staat ‘U liegt’ maar dat de rechter de juistheid van verklaringen wel in twijfel trekt en dus mijn cliënt niet gelooft. Het is hoe het bij cliënt is overgekomen. Van begin af aan is de spanning opgelopen en hierdoor vloog mijn cliënt uit de bocht. Maar het past niet voor de rechter om dan met stemverheffing te zeggen ‘ophouden of ik laat u er uit zetten’. Mijn cliënt is bijna 80 jaar. De rechter had mij ook kunnen voorstellen even te schorsen zodat ik mijn cliënt zou kunnen toespreken. Ik had in de hoofdzaak graag willen schikken en ik denk ook dat we er uitgekomen zouden zijn, maar in de bestaande situatie kon dat niet meer. Er is gewraakt in verband met de schijn van partijdigheid van de rechter. Cliënt kon er niet langer van uit gaan dat de rechter niet vooringenomen was.
Uit mijn opmerking in de hoofdzaak dat het lijkt alsof ik tegen een loden wand aan het spreken ben, blijkt al dat wij vanaf het begin het gevoel kregen aan de verkeerde kant te staan. De mimiek van de rechter daarbij nodigde ook niet om uitleg te vragen. Misschien had ik een time-out moeten vragen of misschien had de rechter dat moeten doen, maar het gaat hier om een rechter en om een partij die er van uit moet kunnen gaan dat er geen sprake is van vooringenomenheid.
Ik hoor de rechter verklaren dat hij ervan uit gaat dat de emotie van mijn cliënt voortkwam uit de fout rond het afkopen van de pensioenaanspraak, maar die emotie is het gevolg van het onbegrip van mijn cliënt dat hij in privé zou moeten betalen voor zijn bedrijven.
Misschien hebben zowel de rechter als ikzelf fouten gemaakt, maar de rechter is de grens van vooringenomenheid overgegaan.
1.1.
Ramautar heeft zelf – samengevat – het volgende verklaard.
Ik ben een grote ondernemer geweest, maar zo ga je niet met mensen om. De rechter had al bepaald wat er ging gebeuren. Dat bleek al bij het plaatsen van de ‘piketpaaltjes’ voor de onderhandelingsruimte aan het begin van de zitting. Hoe haalt hij het in zijn hoofd om tegen mij te zeggen ‘mond houden of ik zet je buiten!’

1.Het standpunt van de rechter

1.1.
De rechter heeft als verweer tegen de wrakingsgronden – samengevat – het volgende aangevoerd.
Nadat mr. Doornbos desgevraagd had meegedeeld op dat moment geen behoefte te hebben aan een reactie op de ingediende conclusie van antwoord in reconventie, heb ik een aantal belangrijke stukken uit het dossier voorgehouden, waaronder brieven van [Verzoeker 1] waarin hij akkoord ging met de concept jaarrekening en met een uurloon van € 150,- ex btw.
Verder ben ik zeer uitvoerig ingegaan op een groot aantal aspecten van de zaak en ik heb op de antwoorden van beide partijen doorgevraagd.
Mijn opmerking, zoals vermeld op pagina 10 van het proces-verbaal ‘Ik zou het niet durven voorstellen’, heeft verzoekers blijkbaar getriggerd over te gaan tot wraking, maar hier is sprake van een misverstand. Mijn opmerking is niet bedoeld geweest als een diskwalificatie van de onderhandelingstactiek van de advocaat van de gedaagde partij, ook omdat ik het mandaat van de advocaat bij de onderhandelingen niet kende. Mijn opmerking moet worden gezien in het verlengde van mijn aansporing aan partijen om terug te gaan naar de onderhandelingssituatie zoals die eerder tijdens de mondelinge behandeling door de wederpartij was besproken en waarover was verklaard dat € 3.000,- steeds het verschil was geweest en zoals daarvan ook bleek uit de overgelegde stukken.
In reactie op het verwijt dat ik me denigrerend zou hebben gedragen ten opzichte van [Verzoeker 1] zie ik niet in, in welk opzicht mijn optreden ter zitting onprofessioneel zou zijn geweest. Er was sprake van een partij die zich ter zitting voortdurend zat op te winden en dit leidde bij herhaling tot stemverheffing en uitroepen en toevoegingen van leugenaar aan de wederpartij, zoals daarvan ook uit het proces-verbaal blijkt. In een dergelijk geval behoort het tot mijn taak om deze partij de wacht aan te zeggen.
1.1.
Ter zitting van 13 januari 2021 heeft de rechter – samengevat – nog het volgende verklaard.
Het is mijn taxatie dat het niet tot wraking zou zijn gekomen als ik mij niet had uitgelaten over het door mr. Doornbos in de telefonische onderhandelingen genoemde bedrag. Ik vind het jammer dat mr. Doornbos mij niet heeft gevraagd wat ik met mijn uitlatingen bedoelde. Deze uitlating is gedaan op het scharnierpunt van fact-finding en schikkingspoging, dus na afloop van het deel waarin de rechter de informatie tot zich neemt. Deze uitlating heeft als schot voor de boeg het karakter van een voorlopig oordeel. Het was zeker niet mijn bedoeling om mr. Doornbos te diskwalificeren, maar de opmerking moet worden gezien in de bandbreedte van de eerdere onderhandelingen tussen partijen.
Terugkijkend kan ik me afvragen wat ik anders had kunnen doen en dan denk ik dat ik me van tevoren beter had moeten instellen op een emotionele partij die het gevoel heeft dat hem onrecht is aangedaan. Dit onrecht berustte niet op feiten in het dossier maar kwam vooral voort uit de schuld van de gedaagde partij aan de belastingdienst in verband met de pensioenaanspraak. Mr. Doornbos heeft ter zitting in de hoofdzaak erkend dat hierover geen verwijt aan de eisende partij gemaakt kan worden, maar dat gevoel zit er wel bij zijn cliënt. Dat heb ik onderschat en ter zitting heb ik dat onvoldoende bijgestuurd.
Op uw vraag of dat het niet juist moeilijk maakt in een verdere verstandhouding tussen deze partij en de rechter, verklaar ik dat ik me hierover heb beraden maar dat ik van mening ben dat ik de zitting goed geleid heb, zowel inhoudelijk als ook op het punt van de bejegening. Echter, de cliënt van mr. Doornbos was erg emotioneel en mr. Doornbos had hem ook niet meer in de hand.
Op uw vraag of ik begrijp dat mijn woorden ‘ik zou het niet durven voorstellen’ bij verzoekers de schijn van partijdigheid opriepen, zeg ik u dat ik dat niet begrijp. Het is anders overgekomen dan het is bedoeld, maar de sfeer op de zitting was er niet meer naar om dit uit te leggen.

1.De beoordeling

1.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekers is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
1.1.
Onvoldoende gesteld en niet gebleken is dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
1.1.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd kan worden. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
1.1.
In de eerste plaats verwijten verzoekers de rechter partijdigheid omdat hij in de hoofdzaak, bij aanvang van hun eerste termijn, al direct heeft aangegeven dat 80 tot 90 procent van het verhaal van verzoekers niet relevant is, omdat toch al vast ligt dat er minimaal € 50.000,- betaald zou moeten worden. Uit het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak blijkt niet dat deze mededeling als zodanig is gedaan. Verzoekers zijn kennelijk tot hun conclusie gekomen doordat de rechter, nadat beide advocaten in eerste termijn het woord gevoerd hadden, de discussie heeft gestuurd in de richting van bedragen waarvan uit de overgelegde stukken blijkt dat [Verzoeker 1] deze zelf heeft genoemd in correspondentie met de wederpartij. Dat deze bedragen door [Verzoeker 1] zijn voorgesteld in die correspondentie is ook niet weersproken. Er is alleen gesteld dat dit niet als erkenning van de verschuldigdheid van het bedrag mag worden gezien. Op deze stelling heeft de rechter doorgevraagd in het kader van het onderzoek ter zitting. Dit behoort tot zijn taak als rechter en levert op zichzelf geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid op.
1.1.
Vervolgens verwijten verzoekers de rechter dat hij [Verzoeker 1] onheus bejegend heeft door tegen hem te zeggen dat hij hem niet gelooft, dat [Verzoeker 1] zijn mond moet houden en dat hij zich gedeisd moet houden en dat de rechter hem anders uit de zaal zou laten zetten. Een opmerking ‘Ik geloof u niet’ ziet de wrakingskamer niet terug in het proces-verbaal. Wel valt uit het proces-verbaal op te maken dat de rechter stevig doorvraagt omtrent bepaalde mededelingen van gedaagde partij. Zo verklaart de rechter richting verzoekers: “Er is slechter bewijs te bedenken” (p. 3), “ [Verzoeker 1] , u betwist toch niet …” (p. 5) en “Maar dat is dan een niet op feiten gebaseerde beleving”(p. 6). Hierdoor kan bij verzoekers het gevoel ontstaan zijn dat de rechter hen toch niet geloofde, maar dat maakt nog niet dat de (objectieve) vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd is. De overige hiervoor vermelde opmerkingen moeten worden gezien in de context zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak. Uit het proces-verbaal blijkt dat [Verzoeker 1] zich steeds meer ging opwinden over wat er werd gezegd en dat hij ook van zich liet horen op momenten dat hem niet het woord was gegeven. In een dergelijke situatie behoort het tot de taak van de rechter om de orde ter zitting te handhaven. Niet is gebleken dat deze opmerkingen denigrerend bedoeld waren aan het adres van [Verzoeker 1] , maar dat ze moeten worden gezien in het licht van de ordebewaking. Weliswaar kan worden geconstateerd, dat die interventies niet hebben geleid tot een betere sfeer op de zitting, maar zij leveren op zichzelf nog geen objectieve schijn van partijdigheid op.
De omstandigheid dat [Verzoeker 1] , zoals ook blijkt uit zijn verklaring tijdens de zitting van de wrakingskamer, dit als denigrerend heeft ervaren, maakt dit oordeel niet anders. Dit is immers een subjectieve beleving die niet van doorslaggevende betekenis is.
1.1.
Verder verwijten verzoekers, tegen de achtergrond van het eerdere verloop van de mondelinge behandeling de rechter partijdigheid, omdat hij in reactie op de mededeling van de advocaat van de wederpartij over de telefonische onderhandelingen, waarbij verzoekers op een lager bedrag hadden ingezet, zonder verzoekers eerst de gelegenheid te geven op die verklaringen te reageren, heeft gezegd: “Ik zou het hier niet durven voorstellen”. De rechter heeft hierover tijdens de zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij het jammer vindt dat mr. Doornbos niet heeft nagevraagd wat hij met de opmerking bedoelde. Hieruit maakt de wrakingskamer op dat (kennelijk) ook de rechter in de gaten had dat deze opmerking nadere uitleg behoefde. De wrakingskamer is van oordeel dat het in een dergelijk geval aan de rechter is om een mogelijke onduidelijkheid direct weg te nemen en een nadere uitleg te geven, ook als daar niet expliciet om wordt gevraagd. Dit is zeker van belang in een situatie dat de sfeer op de zitting al gespannen is.
1.1.
De rechter heeft hier verder nog over verklaard dat deze opmerking moet worden gezien als een schot voor de boeg, om richting te geven aan schikkingsonderhandelingen. Uit het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak blijkt echter niet dat de rechter partijen duidelijk heeft voorgehouden dat het inlichtingengedeelte was afgesloten en dat hij over zou gaan tot het schikkingsgedeelte en daarbij eventueel zijn voorlopig oordeel over de zaak zou kunnen geven. Doordat de rechter, tegen de achtergrond van het eerdere verloop van de mondelinge behandeling niet vooraf duidelijk het kader heeft geschetst waarbinnen hij deze opmerking maakte, heeft de rechter onder de geschetste omstandigheden, objectief gezien, de vrees voor de schijn van partijdigheid bij verzoekers doen ontstaan.
1.1.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden, zodat de door verzoekers aangevoerde wrakingsgrond slaagt en het verzoek van verzoekers dus moet worden toegewezen.
1.1.
De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.

1.Beslissing

De rechtbank
1.1.
wijst het verzoek om wraking toe,
1.1.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
1.1.
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. E.C.M. van Mierlo en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: