ECLI:NL:RBNHO:2021:9155

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
9258837 \ VV EXPL 21-83
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en ontbinding van de arbeidsovereenkomst in kort geding

In deze zaak gaat het om de beëindigingsovereenkomst ex artikel 7:670b BW tussen een werkneemster en KLM Catering Services B.V. (KCS). De werkneemster, eiseres, heeft op 1 maart 2021 overeenstemming bereikt over de essentialia van de beëindigingsovereenkomst. Op 15 maart 2021 heeft zij deze overeenkomst schriftelijk ontbonden, binnen de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen. KCS betwist echter dat de ontbinding tijdig was, en stelt dat de bedenktermijn op 26 februari 2021 is ingegaan, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2021 zou zijn geëindigd.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres in kort geding beoordeeld. De rechter oordeelt dat de vordering alleen kan worden toegewezen als eiseres een spoedeisend belang heeft, wat het geval is gezien de vraag of zij nog in dienst is bij KCS en recht heeft op loon. De rechter concludeert dat eiseres de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2021 is blijven bestaan. KCS wordt veroordeeld tot nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waaronder betaling van het loon en emolumenten, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd.

De proceskosten worden aan KCS opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter D.P. Ruitinga en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9258837 \VV EXPL 21-83
Uitspraakdatum: 6 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. J.G. Wattilete
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLM Catering Services B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: KCS
gemachtigde: mr. R.A.C.G. Martens
Samenvatting van de zaak:Beëindigingsovereenkomst ex artikel 7:670b BW. Discussie over de vraag of werkneemster die overeenkomst (tijdig) heeft ontbonden. Partijen hebben op 1 maart 2021 over de essentialia van de beëindigingsovereenkomst overeenstemming bereikt. Werkneemster heeft op 15 maart 2021 de beëindigingsovereenkomst schriftelijk ontbonden, waarmee zij tijdig conform de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen heeft gehandeld.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft KCS op 15 juni 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft KCS bij brief van 22 juni 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
KCS verzorgt cateringmaaltijden voor vliegtuigmaatschappijen.
2.2.
[eiseres] , geboren [in 1968] , is op 1 april 1994 in dienst getreden bij KCS en vervult laatstelijk de functie van medewerker Operations tegen een bruto maandsalaris van
€ 2.747,91 exclusief 8% vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van 8,33% op basis van een 32-urige werkweek.
2.3.
Vanaf februari 2021 zijn KCS en [eiseres] in overleg getreden om een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst te sluiten.
2.4.
Bij e-mail van 1 maart 2021 heeft Onno [HR manager] (hierna: [HR manager] ), HR Manager bij KCS, aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende geschreven:
‘Vorige week belde ik u om te horen wat de beslissing van [eiseres] was op het door KCS gedane voorstel. U zegde mij toen toe hierop terug te zullen komen. Aangezien ik nog niets van u heb vernomen, hoor ik graag wat [eiseres] beslist of heeft besloten.Als zij er voor kiest om niet op het aanbod in te gaan, is dat vanzelfsprekend haar eigen vrije keuze.’
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft bij e-mail van 1 maart 2021 op het bovenstaande gereageerd, waarin hij schrijft:
‘Ik heb [eiseres] afgelopen vrijdag gesproken. Zij gaat akkoord met de vaststellingsovereenkomst. Voorwaarde is echter wel, dat er een eindafrekening (m.u.v. de openstaande verlofdagen/uren) zal plaatsvinden. Verder dienen de kosten rechtsbijstand te worden bepaald op een bedrag van € 400,00 exclusief BTW. De datum van de beëindigingsovereenkomst kan worden vastgesteld op 26 februari 2021. In het geval de datum is gelegen op 1 maart of later dan zal de opzegtermijn van 4 maanden moeten ingaan op 1 augustus 2021 en zal tot deze datum salaris moeten worden doorbetaald.’
2.6.
Bij e-mail van 2 maart 2021 heeft KCS aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende geschreven:
‘Bijgaand stuur ik de getekende vaststellingsovereenkomst toe. Zou u [eiseres] de overeenkomst willen laten tekenen? U kunt de getekende versie via de email weer aan mij verzenden. De vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand staat opgenomen in de VSO onder artikel 4 laatste alinea. De eindafrekening vindt plaats in de maand juli 2021 zoals vermeld in de VSO.’
2.7.
Op 8 maart 2021 heeft [eiseres] de vaststellingsovereenkomst gedateerd op 26 februari 2021 ondertekend.
2.8.
Artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
7. Bedenktermijn [eiseres]KCS respecteert artikel 7:670b Burgerlijk Wetboek, zoals dit per 1 juli 2015 geldt, waardoor [eiseres] deze Beëindigingsovereenkomst kan ontbinden uitsluitend door middel van een ondertekende brief die door KCS uiterlijk binnen 14 dagen is ontvangen na de totstandkoming van de Beëindigingsovereenkomst, waarin bij voorkeur, maar – niet verplicht – de reden van de ontbinding wordt vermeld. Partijen zijn het erover eens dat de bedenktermijn op is gestart op de dag van ondertekening door partijen, zijnde de datum dat beide Partijen op deze dag telefonisch dan wel per e-mailbericht akkoord zijn gegaan met het doel van deze Overeenkomst.’
2.9.
Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [HR manager] medegedeeld dat [eiseres] de beëindigingsovereenkomst - met toepassing van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst - wenst te ontbinden. De ondertekende verklaring van [eiseres] is bij deze e-mail bijgesloten.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening KCS zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met [eiseres] na 1 juli 2021 na te komen, waaronder betaling van achterstallig salaris en emolumenten, te verhogen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging alsmede [eiseres] toe te staan werkzaamheden te blijven verrichten totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd op verbeurte van een dwangsom van
€ 150,- per dag. Voorts vordert zij de veroordeling van KCS tot betaling van het achterstallig salaris vanaf 14 juni tot 1 juli 2021 te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging, met veroordeling van KCS in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij de vaststellingsovereenkomst overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:670b lid 2 BW binnen de bedenktermijn van 14 dagen heeft ontbonden, waarmee het dienstverband ook na 1 juli 2021 is blijven bestaan. Immers, partijen hebben op 1 maart 2021 schriftelijk overeenstemming bereikt en [eiseres] heeft op 15 maart 2021 de vaststellingsovereenkomst ontbonden. Het hanteren van de datum van 26 februari 2021 als ondertekeningdatum van de vaststellingsovereenkomst is slechts bedoeld om in verband met de van toepassing zijnde opzegtermijn ervoor te zorgen dat KCS tot uiterlijk 1 juli 2021 salaris zou dienen te betalen.

4.Het verweer

4.1.
KCS betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiseres] niet tijdig de beëindigingsovereenkomst heeft ontbonden. De bedenktermijn is volgens KCS niet op 1 maart 2021 maar op 26 februari 2021 ingegaan, waarmee de arbeidsovereenkomst van [eiseres] per 1 juli 2021 zou zijn geëindigd. Het aanhouden van de datum 26 februari 2021 is door de gemachtigde van [eiseres] voorgesteld (zie rechtsoverweging 2.5.). Gelet op de aldus overeengekomen datum van de bereikte overeenstemming van 26 februari 2021 dient vanaf die datum dan ook de bedenktermijn te lopen. Ook volgt uit de e-mail van 1 maart 2021 (zie rechtsoverweging 2.5.) dat [eiseres] haar gemachtigde reeds de vrijdag voorafgaand, en dat was op 26 februari 2021, heeft geïnformeerd akkoord te zijn met de vaststellingsovereenkomst.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om de vraag of [eiseres] vanaf 1 juli 2021 nog bij KCS in dienst is en zij daarmee vanaf die datum recht heeft op loon.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
In de voorliggende zaak dient beoordeeld te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog in stand is of reeds is geëindigd, gelet op de discussie tussen partijen over het al dan niet binnen de in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedenktermijn inroepen van het recht om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden, zoals bedoeld in artikel 7:670b lid 2 BW.
5.4.
In artikel 7:670b lid 2 BW is bepaald dat, indien de arbeidsovereenkomst door middel van een schriftelijke overeenkomst wordt beëindigd, de werknemer het recht heeft om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, te ontbinden door een schriftelijke aan de werkgever gerichte verklaring. De verklaring heeft het gewenste rechtsgevolg alleen als deze door de werkgever binnen de bedenktermijn is ontvangen. Volgens de wetsgeschiedenis is gekozen voor een bedenktermijn om de werknemer een extra bescherming te bieden in verband met het grote belang voor de werknemer bij een arbeidsovereenkomst en gelet op het aan het arbeidsrecht ten grondslag liggende beginsel van de ongelijkheidscompensatie (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 103). Door de bedenktermijn moet voorkomen worden dat een werknemer (al dan niet onder psychische druk van de werkgever, in een emotionele toestand) instemt met een opzegging of beëindigingsovereenkomst, terwijl hij onvoldoende heeft kunnen overzien welke gevolgen de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst voor hem heeft (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 7, p. 56).
5.5.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] ligt als eerste de vraag voor wanneer partijen
schriftelijkde vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. De vraag met betrekking tot wanneer de vaststellingsovereenkomst
schriftelijkis aangegaan is van belang omdat ook op dit moment de bedenktermijn ex artikel 7:670b lid 2 BW gaat lopen. De kantonrechter volgt hierbij de stroming in de rechtspraak waarbij de bedenktermijn begint te lopen indien er overeenstemming is bereikt over de
essentialiavan de overeenkomst (ECLI:NL:RBDHA:2016:8371). Uit de gang van zaken en de e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen, zoals onder de vaststaande feiten weergegeven, volgt dat partijen op 1 maart 2021 over alle van belang zijnde punten overeenstemming hadden bereikt en [eiseres] akkoord is gegaan met de vaststellingsovereenkomst. Dat partijen hiernaast met elkaar zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst op 26 februari 2021 is geëindigd – met als doel om de opzegtermijn zo kort mogelijk te houden – staat los van de vraag wanneer partijen
feitelijk schriftelijkovereenstemming hebben bereikt. Bovendien kan het gezien de bedoeling van de wetgever niet zo zijn dat [eiseres] met het tegemoet komen van KCS in het verkorten van de opzegtermijn tevens heeft ingestemd met het verkorten van haar bedenktermijn.
5.6.
Vaststaat dat [eiseres] middels haar gemachtigde op 15 maart 2021 een beroep heeft gedaan op het recht om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. Gelet op het bovenstaande luidt de conclusie dan ook dat zij dit recht binnen veertien dagen na de totstandkoming van die overeenkomst heeft ingeroepen. De vaststellingsovereenkomst is dan ook tijdig ontbonden.
5.7.
Nu is vast komen te staan dat [eiseres] rechtsgeldig de vaststellingsovereenkomst heeft ontbonden, is de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2021 blijven bestaan. De kantonrechter zal KCS dan ook veroordelen tot het nakomen van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waaronder betaling van het loon en emolumenten, totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd. De wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het loon zullen niet worden toegewezen, nu deze vorderingen op datum van dagvaarden en behandeling van de zaak (nog) niet opeisbaar zijn. De kantonrechter zal in kort geding voor alsnog ervan uitgaan dat door KCS de loonbetalingen op tijd zullen worden verricht en dat de loonbetaling over de periode vanaf 14 juni tot 1 juli 2021 sowieso heeft plaatsgevonden.
5.8.
Ten aanzien van de wedertewerkstelling van [eiseres] heeft te gelden dat KCS hiertoe wordt veroordeeld totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd, met dien verstande dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om aan deze vordering een dwangsom te verbinden, nu [eiseres] onvoldoende heeft gesteld dat KCS niet vrijwillig aan de veroordeling zal (blijven) voldoen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van KCS, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt KCS tot nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met [eiseres] na 1 juli 2021, waaronder betaling van het loon alsmede [eiseres] toe te staan werkzaamheden te blijven verrichten, totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd;
6.2.
veroordeelt KCS tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 109,71;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 480,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter