Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) tegenstrijdig en inconsistent zijn en daarom onbetrouwbaar. Er mag dan ook geen bewijswaarde gegeven worden aan deze verklaringen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de getuigenverklaring van getuige [getuige 3] onvoldoende betrouwbaar om deze te gebruiken als bewijsmiddel.
De rechtbank acht het deskundigenrapport dan ook bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, reeds aangezien de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [slachtoffer] vrij snel rustig en niet meer hysterisch was en gewoon met hem is meegelopen naar de box. Het onderzoek ter zitting biedt ook overigens geen steun voor het scenario dat de verdachte een - naar zijn zeggen - hysterisch meisje eerst aan de kraag naar een box heeft meegevoerd om haar pas daarna naar haar moeder te brengen. Om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake zijn van contaminatie als door de verdediging gesteld.
De rechtbank acht dit alternatief scenario, in de context van samen naar de moeder lopen, dan ook zonder meer onwaarschijnlijk en gaat ervan uit dat het DNA op de kleding van [slachtoffer] terecht is gekomen als gevolg van de door de verdachte gepleegde ontuchtige handelingen.
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
5.Strafbaarheid van de verdachte
6.Motivering van de sanctie
De verdachte heeft een 14-jarig meisje in een emotionele gemoedstoestand mee genomen naar zijn box, die hij vervolgens op slot heeft gedaan. Daarna heeft hij [slachtoffer] op meerdere plekken van haar lichaam betast. Dergelijke ongewenste ontuchtige handelingen zijn ernstige gedragingen die een grove inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de veertienjarige [slachtoffer] . Personen die dergelijke handelingen gedwongen hebben moeten ondergaan, kunnen daar in hun seksuele ontwikkeling nog geruime tijd veel hinder van ondervinden, en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
[reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit het dossier volgt dat de verdachte op 1 april 2019 is aangehouden. Dat is het beginpunt van de redelijke termijn. Het eindvonnis wordt gewezen op 2 februari 2021. Het tijdsverloop tussen de aanvang van de redelijke termijn en de uitspraak bedraagt nog geen twee jaar, zodat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Beslissing
60 dagen, met bevel dat van deze straf
59 dagen nietten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
120 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis;
[slachtoffer]geleden schade toe tot een bedrag van
€ 1.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;