ECLI:NL:RBNHO:2021:907

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
15/298784-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, geboren in 1977, werd ervan beschuldigd op 8 juli 2018 in Haarlem een 14-jarig meisje te hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 heeft de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.Y. Ramdhan, pleitte voor vrijspraak, onder andere vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat het slachtoffer ten tijde van het delict slechts veertien jaar oud was en een traumatische ervaring had meegemaakt. De rechtbank achtte de verklaringen consistent en geloofwaardig, en concludeerde dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/298784-19 (P)
Uitspraakdatum: 2 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. V.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2018 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2004) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,- de (blote) buik van die [slachtoffer] betast en/of daarover gewreven, en/of- de billen en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast, en/of- de billen van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, (stijve) penis gedrukt en/of gehouden, en/of- die [slachtoffer] bij haar heupen en/of haar middel vastgepakt en/of vastgehouden en/of bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte- de deur van de box waarin die [slachtoffer] en hij, verdachte, zich bevonden, op slot heeft gedraaid en/of- voornoemde handelingen zeer onverhoeds heeft gepleegd, en/of- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of naar zich toe heeft getrokken en/of- overwicht had op die [slachtoffer] door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] waardoor voor die [slachtoffer] een beangstigende en/of bedreigende situatie is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2018 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,- de (blote) buik van die [slachtoffer] betast en/of daarover gewreven, en/of- de billen en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast, en/of- de billen van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, (stijve) penis gedrukt en/of gehouden, en/of- die [slachtoffer] bij haar heupen en/of haar middel vastgepakt en/of vastgehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte wordt vrijgesproken van het vijfde gedachtestreepje.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) tegenstrijdig en inconsistent zijn en daarom onbetrouwbaar. Er mag dan ook geen bewijswaarde gegeven worden aan deze verklaringen.
Indien de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar acht, kunnen de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] , omdat dit slechts de-auditu verklaringen zijn.
Daar tegenover staat dat de verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 3] .
[slachtoffer] is nooit in de box geweest, zij is buiten blijven wachten. De verdediging heeft tevergeefs verzocht sporenonderzoek in de box te doen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de DNA-deskundige een verkeerde databank heeft gebruikt om de mogelijke match te vergelijken met andere Y-chromosomale DNA-profielen, namelijk die van de West-Europese bevolking in plaats van de Nederlandse bevolking. Daarnaast heeft de deskundige ten onrechte de databank van 18 oktober 2019 geraadpleegd in plaats van de databank van 8 juli 2018. Hierdoor is de likelihood ratio ten onrechte hoger. Het deskundigenrapport is dan ook onnauwkeurig en geeft een vertekend beeld, waardoor hier geen bewijswaarde aan gegeven mag worden.
Ook kan het uitgevoerde DNA-onderzoek niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de kledingstukken van het slachtoffer, waaronder kleding waarop DNA van de verdachte is aangetroffen, verplaatsbare objecten zijn die niet op de juiste wijze zijn veiliggesteld, alle kleding werd in één tas gedaan. Hierdoor is de kans groot dat er sprake is geweest van kruisbesmetting c.q. contaminatie van DNA-sporen.
Voorts is er onvoldoende DNA-materiaal aangetoond om een vergelijkend onderzoek te doen met het DNA-profiel van de verdachte.
Daarnaast is volgens de raadsman het alternatieve scenario, inhoudende dat sprake is van indirecte overdracht waarschijnlijker dan dat er sprake is geweest van directe overdracht.
De verdachte was bezweet en zowel hij als [slachtoffer] hebben het handvat van de deur naar de galerij en de hal aangeraakt, aldus de raadsman. Hierdoor is mogelijk het biologische spoor van de verdachte op de hand van [slachtoffer] , en middels de hand van [slachtoffer] vervolgens op haar kleding terecht gekomen. Het aangetroffen DNA kan daarom niet worden geïnterpreteerd als een daderspoor.
Ook kan er een biologisch spoor van de verdachte terecht zijn gekomen op [slachtoffer] ’s kraag toen hij de kraag van haar jas, die niet is onderzocht op sporen, heeft vastgepakt om haar naar haar moeder te brengen. Middels kruisbesmetting kan het spoor dan op andere kleding van [slachtoffer] terecht zijn gekomen.
Daarbij komt nog dat de DNA-match is aangetroffen bij het kruis van de broek van [slachtoffer] , maar [slachtoffer] heeft niet verklaard dat zij daar aangeraakt zou zijn door de verdachte.
Indien de rechtbank van oordeel is dat voornoemde verklaringen en het deskundigenrapport gebruikt kunnen worden voor het bewijs, geldt dat er geen sprake was van geweld, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid. [slachtoffer] heeft niet verklaard over geweld of dreiging met geweld en heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet wist dat de deur op slot was voordat zij naar buiten ging.
Daarnaast was er geen sprake van overwicht vanwege leeftijdsverschil, dwang of een onverhoeds karakter. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] een mondig meisje is met een agressieprobleem en aan kickboksen doet. Voorts was er geen sprake van dwang of een onverhoeds karakter want [slachtoffer] heeft zich niet verzet en had de deur open kunnen doen en weg kunnen gaan.
Gelet op het voorgaande kan volgens de raadsman zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen en moet verdachte hiervan worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen primair
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer] en bewijs
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent. [slachtoffer] was ten tijde van het delict slechts veertien jaar oud en heeft een traumatische ervaring meegemaakt. Dat niet elke onderdeel van haar verklaringen exact overeenkomt, acht de rechtbank dan ook voorstelbaar.
Haar verklaringen komen voorts overeen met de lezing van de gebeurtenissen zoals zij die direct daarna aan haar moeder heeft verteld. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig. De verklaringen van [slachtoffer] zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs. Verdere steun voor de verklaring van [slachtoffer] ziet de rechtbank in de hierna genoemde DNA-rapportage. De rechtbank zal om die reden uitgaan van het door [slachtoffer] in haar verklaringen geschetste scenario.
De rechtbank acht de door de raadsman genoemde verklaring van getuige [getuige 3] dat hij heeft gezien dat de verdachte slechts korte tijd in de box is geweest, ongeloofwaardig.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op de desbetreffende dag het een en ander zou hebben gezien en ook gehoord op twintig meter afstand, terwijl er een weg gelegen was tussen hemzelf en de verdachte en [slachtoffer] . Daarnaast heeft getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd om een getuigenverklaring af te leggen en dat hij een verklaring wil afleggen om de verdachte te beschermen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de getuigenverklaring van getuige [getuige 3] onvoldoende betrouwbaar om deze te gebruiken als bewijsmiddel.
Deskundigenrapport
De raadsman heeft bepleit dat de DNA-deskundige had moeten kijken naar de databank van de Nederlandse bevolking, niet van de West-Europese bevolking. De raadsman heeft deze stelling niet onderbouwd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de gehanteerde werkwijze van de deskundige een onjuiste is.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de deskundige ten onrechte de databank van 18 oktober 2019 heeft geraadpleegd in plaats van de databank van 8 juli 2018. De rechtbank kan de verdediging volgen in het standpunt dat het mogelijk is dat het aantal profielen in de periode van 8 juli 2018 tot 18 oktober 2019 is toegenomen, maar er zijn geen aanknopingspunten om tot de slotsom te komen dat dit een significant verschil zou opleveren in de bewijskracht, waarvan de deskundige ten aanzien van de bemonstering van de broek nu heeft vastgesteld dat de resultaten van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn bij de hypothese dat het spoor DNA bevat van de verdachte of een andere man in de mannelijke lijn dan van een willekeurige niet verwante man.
De rechtbank acht het deskundigenrapport dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Contaminatie
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] hysterisch aantrof en dat hij haar bij de kraag van haar jas heeft vastgepakt om haar naar haar moeder te brengen. Middels contaminatie zou het DNA van de verdachte van de jas van [slachtoffer] op haar broek terecht kunnen zijn gekomen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, reeds aangezien de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [slachtoffer] vrij snel rustig en niet meer hysterisch was en gewoon met hem is meegelopen naar de box. Het onderzoek ter zitting biedt ook overigens geen steun voor het scenario dat de verdachte een - naar zijn zeggen - hysterisch meisje eerst aan de kraag naar een box heeft meegevoerd om haar pas daarna naar haar moeder te brengen. Om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake zijn van contaminatie als door de verdediging gesteld.
Alternatief scenario
Voor de stelling van de raadsman dat sprake is geweest van indirecte overdracht van DNA-sporen via een deurkruk is in het dossier ook geen enkel aanknopingspunt gevonden.
De rechtbank acht dit alternatief scenario, in de context van samen naar de moeder lopen, dan ook zonder meer onwaarschijnlijk en gaat ervan uit dat het DNA op de kleding van [slachtoffer] terecht is gekomen als gevolg van de door de verdachte gepleegde ontuchtige handelingen.
Gedwongen karakter
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van de in de bewezenverklaring genoemde ontuchtige handelingen in de box, waarvan [slachtoffer] verklaart dat de verdachte deze op slot heeft gedaan toen zij met hem in de box was.
Hoewel uit de verklaringen van [slachtoffer] niet exact blijkt op welk moment zij er achter kwam dat de verdachte de deur op slot had gedaan, had de verdachte, door de deur op slot te doen, kennelijk de intentie om [slachtoffer] te dwingen iets te dulden. Ten aanzien van het vijfde gedachtestreepje, het door de verdachte op slot draaien van de deur, acht de rechtbank dan ook – anders dan de officier van justitie en de raadsman – ook dit onderdeel bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] emotioneel en overstuur was wegens een ruzie met haar moeder. De verdachte heeft gevraagd of [slachtoffer] met hem mee wilde gaan naar de box. [slachtoffer] dacht in eerste instantie dat de verdachte haar wilde troosten, maar hij heeft de deur op slot gedaan en begon uit het niets haar lichaam te betasten. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij meerdere malen heeft gevraagd of ze weg kon, maar dat de verdachte daar geen gehoor aan heeft gegeven. Gelet op al het voorgaande, het leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] , namelijk 27 jaar, en de kwetsbare gemoedstoestand waarin [slachtoffer] zich bevond, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen ontuchtige handelingen te dulden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2018 in de gemeente Haarlem, door een feitelijkheid, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2004) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,- de (blote) buik van die [slachtoffer] betast en daarover gewreven, en- de billen en de schaamstreek van die [slachtoffer] betast, en- de billen van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, (stijve) penis gedrukt en gehouden, en- die [slachtoffer] bij haar heupen en/of haar middel vastgepakt en vastgehouden en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte- de deur van de box waarin die [slachtoffer] en hij, verdachte, zich bevonden, op slot heeft gedraaid en- voornoemde handelingen zeer onverhoeds heeft gepleegd, en- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en naar zich toe heeft getrokken en- overwicht had op die [slachtoffer] door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] waardoor voor die [slachtoffer] een beangstigende en/of bedreigende situatie is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij een taakstraf gevorderd van 120 uur,
te vervangen door 60 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen wegens overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen die deze strafzaak reeds voor de verdachte heeft gehad. Subsidiair heeft hij verzocht een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De verdachte heeft een 14-jarig meisje in een emotionele gemoedstoestand mee genomen naar zijn box, die hij vervolgens op slot heeft gedaan. Daarna heeft hij [slachtoffer] op meerdere plekken van haar lichaam betast. Dergelijke ongewenste ontuchtige handelingen zijn ernstige gedragingen die een grove inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de veertienjarige [slachtoffer] . Personen die dergelijke handelingen gedwongen hebben moeten ondergaan, kunnen daar in hun seksuele ontwikkeling nog geruime tijd veel hinder van ondervinden, en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 2 maart 2020, opgesteld door
[reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De op te leggen straffen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden.
Uit het dossier volgt dat de verdachte op 1 april 2019 is aangehouden. Dat is het beginpunt van de redelijke termijn. Het eindvonnis wordt gewezen op 2 februari 2021. Het tijdsverloop tussen de aanvang van de redelijke termijn en de uitspraak bedraagt nog geen twee jaar, zodat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 60 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat 59 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, gelet op de vrijspraak die hij heeft bepleit.
In het geval van een bewezenverklaring heeft hij verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 323,52, hetgeen is opgelegd in een soortgelijke zaak.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering ten aanzien van de psychische schade en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
60 dagen, met bevel dat van deze straf
59 dagen nietten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade toe tot een bedrag van
€ 1.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2021.
mr. P.H.B. Littooy is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.