ECLI:NL:RBNHO:2021:906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
15/261660-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijke invoer van cocaïne met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 oktober 2020 op Schiphol opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte, geboren in 1957 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A. Dronkers. De officier van justitie, mr. M.E. Grijsen, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, tot een bewezenverklaring van de opzettelijke invoer van cocaïne besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan reclasseringstoezicht en behandeling door een zorgverlener. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor een soortgelijk feit is veroordeeld en heeft de opgelegde straf gemotiveerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/261660-20 (P)
Uitspraakdatum: 2 februari 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteland] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. F.A. Dronkers, advocaat te Roermond, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
- De
bekennende verklaringvan de verdachte, ter terechtzitting afgelegd op 19 januari 2021;
- Een
proces-verbaalvan onderzoek verdovende middelen (pagina 35 e.v.);
- Een
schriftelijk bescheid(los opgenomen, laboratoriumnummer 11782 X 20), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, Sv. Dit geschrift houdt in het rapport van het Douane Laboratorium, opgemaakt op 21 oktober 2020.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest en onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een straf op te leggen conform het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht dat past bij een hoeveelheid van 1500 gram cocaïne.
Hij acht de berekeningsmethode van de Koninklijke Marechaussee, die er van uitgaat dat 80% van het brutogewicht het nettogewicht is, niet juist. Daarnaast mocht verdachte er op vertrouwen dat het 1500 gram was, omdat dit met hem was afgesproken.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf van maximaal 12 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest en onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 1900 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 17 december 2020, opgesteld door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Fivoor. In dit rapport wordt geadviseerd de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een straf op te leggen conform het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die past bij een hoeveelheid van 1500 gram cocaïne.
Hij stelt zich op het standpunt dat de berekeningsmethode van de Koninklijke Marechaussee, die bij de vaststelling van het nettogewicht van pastavormige cocaïne uitgaat van een percentage van 80% van de bruto pasta, onnauwkeurig en niet juist is.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de veelgebruikte berekeningsmethode van de Koninklijke Marechaussee die zeker niet geacht kan worden in het nadeel van de verdachte te zijn en zij gaat dan ook uit van een nettogewicht van 1891,8 gram.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 20 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat 6 maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf zullen daartoe bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij GGZ Reclassering op het adres Laurentiusplein 10, 6043 CS Roermond.
  • zich laat behandelen door het Forensisch Fact van FFP De Horst, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt.
Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan dan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek van maximaal zeven weken.
Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
- indien de reclassering dat noodzakelijk vindt, zal verblijven in een door de reclassering nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang,
zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalings-regelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2021.
mr. P.H.B. Littooy is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.