ECLI:NL:RBNHO:2021:8962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/306890 / HA ZA 20-568
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij onderzoek naar lekkage in bedrijfspand en de gevolgen van onzorgvuldig handelen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gedaagde voor schade die is ontstaan door een lekkage in een bedrijfspand. De eiser, Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, een vennootschap onder firma, omdat zij van mening is dat de gedaagde niet adequaat heeft gehandeld bij het onderzoeken van een eerdere lekkage in het keukenkastje van het pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op 8 mei 2018 een lekkage heeft geïnspecteerd, maar de oorzaak daarvan niet heeft vastgesteld. Ongeveer een maand later, op 2 juni 2018, is er een grote lekkage ontstaan door een gescheurde koudwaterslang, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade aan het pand en de inventaris.

De rechtbank oordeelt dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en onrechtmatig heeft gehandeld jegens de eiser. De rechtbank wijst de vordering van de eiser toe, omdat de gedaagde onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak van de lekkage en daardoor de schade niet heeft kunnen voorkomen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de eiser heeft geleden en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het schadebedrag, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten toe, omdat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt. De gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/306890 / HA ZA 20-568
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. S.C. van Dijke te Den Haag,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.A.A. van Dal te Arnhem.
Partijen zullen hierna NN en [gedaagde] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] adequaat heeft gehandeld bij onderzoek naar een lekkage in een keukenkastje in het bedrijfspand van [xxx] . Ongeveer een maand daarna is in het pand namelijk een grote lekkage geweest door een gescheurde koudwaterslang. Volgens [xxx] , althans haar verzekeraar NN, is dit het gevolg van het niet adequaat handelen door [gedaagde] . NN wil daarom het schadebedrag dat zij heeft betaald aan [xxx] , vergoed hebben van [gedaagde] . De rechtbank wijst de vordering toe, omdat [gedaagde] de oorzaak van de lekkage niet heeft vastgesteld en onvoldoende onderzoek heeft gedaan.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 6 januari 2021,
  • het rolbericht van 30 maart 2021 met productie 19 van NN en
  • de brief van 2 april 2021 met productie 4 van [gedaagde] .
2.2.
Op 14 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Daarbij zijn aan de zijde van NN verschenen de heer [rrr] , schadebehandelaar bij NN en de heer [sss] , senior expert bij EMN, vergezeld van mr. Van Dijke. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [yyy] , werkzaam bij [gedaagde] , en de heer [zzz] , werkzaam bij Clensch, vergezeld van mr. Van Dal. Aanwezig waren de rechter mr. J.S. Reid en de griffier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Van Dijke heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
[xxx] (hierna: [xxx] ) houdt kantoor in een pand in [plaats] (hierna: het pand). [xxx] heeft een opstalverzekering en goederen- en inventarisverzekering afgesloten bij NN.
3.2.
In het pand is een pantry met een keukentje. Op 7 mei 2018 ontdekte [xxx] dat de kraan in het keukentje lekte in het keukenkastje. De lekkage is gemeld bij [gedaagde] . Namens [gedaagde] heeft de heer [vvv] (hierna: [vvv] ) de lekkage geïnspecteerd (8 mei 2018). Vervolgens heeft [gedaagde] een offerte uitgebracht voor een nieuwe kraan (30 mei 2018).
3.3.
In de nacht van 2 op 3 juni 2018 is waterschade ontstaan in het pand, doordat de koudwaterslang van de kraan in het keukenkastje was gescheurd. Door de lekkage is schade ontstaan aan het pand en de inventaris en goederen in het pand. De schade is bij NN gemeld.
3.4.
NN heeft CED Nederland ingeschakeld om de schadetoedracht te onderzoeken. In juli 2018 heeft CED twee rapporten uitgebracht.
3.5.
Op 6 juli 2018 NN heeft [gedaagde] ingelicht dat zij haar waarschijnlijk zal aanspreken voor het ontstaan van de schade. ASR is de verzekeraar van [gedaagde] . Op 17 juli 2018 heeft ASR aan NN laten weten dat zij Lengkeek Expertises (hierna: Lengkeek) de kwestie in kaart laat brengen.
3.6.
NN heeft EMN benoemd als schade-expert. EMN en Lengkeek hebben de schade gezamenlijk vastgesteld op € 81.893,36. NN heeft dit bedrag aan [xxx] betaald. Vervolgens hebben EMN en Lengkeek overeenstemming bereikt over een schadebedrag van € 70.809,25 (de schade na aftrek van het voordeel voor [xxx] ).
3.7.
NN heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld en aanspraak gemaakt op het door haar aan [xxx] betaalde bedrag. ASR heeft de aansprakelijkheid afgewezen. NN heeft de heer [sss] van EMN (hierna: [sss] ) gevraagd om te reageren op de afwijzing van ASR. [sss] heeft op 20 november 2019 gerapporteerd. ASR heeft de aansprakelijkheid hierna nogmaals afgewezen.
3.8.
[gedaagde] heeft Bureau Clensch (hierna: Clensch) opdracht gegeven onderzoek te doen. Clensch heeft op 2 december 2020 een rapport uitgebracht.

4.Het geschil

4.1.
NN vordert samengevat en na vermindering van de eis ter zitting - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 70.809,25, vermeerderd met rente en kosten.
4.1.1.
NN legt – kort gezegd – aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten [1] is in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tussen [xxx] en [gedaagde] terzake de loodgieters- en installatiewerkzaamheden. Ook heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [xxx] [2] . [gedaagde] heeft de lekkage bij [xxx] namelijk niet adequaat onderzocht en verholpen op 8 mei 2018, waardoor [xxx] schade heeft geleden door de lekkage op 2 juni 2018. De schade van [xxx] als gevolg van dit handelen van [gedaagde] bedraagt € 70.809,25. De buitengerechtelijke kosten die [xxx] heeft gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid bedragen € 1.538,49. Door vergoeding van de schade aan [xxx] is NN gesubrogeerd [3] in de rechten die [xxx] jegens [gedaagde] had op het tijdstip van subrogatie.
4.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en voert hiertoe – kort gezegd – het volgende aan. De oorzaak van de lekkage op 8 mei 2018 moet een andere geweest zijn dan de lekkage op 2 juni 2018. [gedaagde] is dus niet verantwoordelijk voor de waterschade van 2 juni 2018. Subsidiair voert [gedaagde] dat dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen door [gedaagde] . [gedaagde] heeft namelijk in opdracht van [xxx] op 8 mei 2018 de boiler gecontroleerd. Toen bleek dat de boiler niet defect was, is adequaat onderzocht waar het vocht in het kastje wel vandaan kwam, zijn de oorzaak en het risico ingeschat en is advies gegeven voor herstel. Daarmee heeft [gedaagde] zich op behoorlijke wijze van haar taak gekweten. Meer subsidiair voert [gedaagde] aan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [xxx] (NN), omdat de koudwaterslang aangetast/verzwakt was.

5.De beoordeling

5.1.
De kern van het geschil is de vraag of [vvv] namens [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam loodgieter.
5.2.
Het staat vast dat de lekkage op 2 juni 2018 de oorzaak is van de schade van [xxx] . Ook staat vast dat de oorzaak van de lekkage op 8 mei 2018 niet is vastgesteld door [gedaagde] . [vvv] heeft in zijn verklaring (productie 12 bij dagvaarding) namelijk aangegeven:
“Ik heb nog mijn hand op de plek gehouden waar ik de druppel had gezien en heb een druppel op mijn hand gekregen. Ik heb echter geen oorzaak kunnen vaststellen.”[gedaagde] heeft bovendien gezegd dat [vvv] heeft
‘ingeschat’dat de druppels afkomstig waren een defecte kraan en heeft
‘ingeschat’wat de oorzaak en het hiermee gepaard gaande risico was. Kortom: [vvv] heeft een inschatting gemaakt, maar niet de oorzaak van de lekkage vastgesteld.
Ook is niet in geschil dat in juni 2018 een flinke scheur/gat in de mantel van de koudwaterslang aanwezig was, zie de foto hieronder.
5.3.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de lekkage op 2 juni 2018 niet is ontstaan door slijtage aan de mantel. Bij het deskundigenbericht van NN is namelijk bevestigd dat de schade alleen kan zijn ontstaan door een geknikte/getordeerde slang. Als de slang op die manier gepositioneerd is, zal deze op termijn slijten. Dat heeft [gedaagde] ook bevestigd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat slijtage van de koudwaterslang de oorzaak is geweest van de lekkage op 2 juni 2018.
5.4.
De volgende vraag is of [gedaagde] de slijtage van de koudwaterslang op 8 mei 2018 had kunnen en moeten vaststellen. De heer [sss] heeft namens NN gesteld dat de slijtage door [gedaagde] op 8 mei 2018 had kunnen worden geconstateerd gelet op de aard van de lekkage. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de aangetaste plek op de slang zich achter de spoelbak bevond en hierdoor slecht zichtbaar was. Dit komt echter voor rekening en risico van [gedaagde] . De rechtbank is namelijk van oordeel dat [vvv] niet kon volstaan met een veronderstelling van de oorzaak en hiervan uit mocht gaan omdat zijn werkwijze gebruikelijk was en een lekkende (koppeling van de) kraan volgens hem een veel voorkomende oorzaak van lekkage is. Ter zitting heeft de heer [zzz] , werkzaam bij Clensch, gezegd dat als [vvv] de slang geheel uit het kastje had gehaald en had gezien, hij had kunnen zien of de slang aangetast of versleten was.
[vvv] had de oorzaak van de lekkage dus kunnen en moeten vaststellen. Dit klemt temeer omdat [vvv] zijn telefoon bij de hand had (om in het keukenkastje licht te maken met zijn telefoonapp) en hij met de camera op die telefoon om het hoekje had kunnen fotograferen achter de spoelbak. Op die manier had hij de aantasting eenvoudig kunnen constateren. Dit heeft hij echter niet gedaan. Gelet op dat wat hier voor staat heeft [gedaagde] niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam loodgieter.
5.5.
De vraag of de lekkage op 8 mei 2021 een andere oorzaak heeft gehad dan de lekkage op 2 juni 2018 behoeft geen nadere behandeling. Als [gedaagde] op 8 mei 2018 namelijk haar werk goed had gedaan, dan had zij de oorzaak van de lekkage op 2 juni 2018 (gescheurde koudwaterslang) namelijk sowieso geconstateerd (ook al was dat mogelijk een andere oorzaak dan de lekkage op 8 mei 2018).
5.6.
Overigens is geen sprake van eigen schuld aan de zijde van [xxx] /NN. [gedaagde] heeft dit standpunt onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft hiertoe namelijk slechts aangevoerd dat [vvv] de aangetaste slang niet heeft kunnen of moeten waarnemen tijdens zijn bezoek op 8 mei 2018. Deze stelling heeft de rechtbank al verworpen, zie 5.4 hiervoor.
5.7.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade waarin NN is gesubrogeerd. Tegen de hoogte van de schade heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat [gedaagde] veroordeeld zal worden de volledige gevorderde schade te vergoeden aan NN (vordering sub I.). De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag (vordering sub II.) zal worden toegewezen vanaf datum dagvaarding, omdat niet gesteld is waarom de aanvangsdatum 20 december 2018 zou moeten zijn.
5.8.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten (vordering sub III.) zullen worden toegewezen, omdat NN voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kosten heeft gemaakt.
5.9.
Aangezien ter zitting vordering sub III. deels is ingetrokken met een bedrag van € 5.540,19 en bij vordering sub IV. alleen de wettelijke rente over dat bedrag is gevorderd (gelet op de bijbehorende aanvangsdata), zal rechtbank vordering sub IV. afwijzen.
5.10.
De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten en de nakosten. De proceskosten aan de zijde van NN worden begroot op:
Dagvaarding € 83,38
Griffierecht € 2.042,00
Salaris advocaat
€ 2.228,00(2 punten x tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.353,38

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NN te betalen een bedrag van € 70.809,25,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NN te betalen een bedrag aan wettelijke rente over het bedrag van € 70.809,25 vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NN te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.538,49,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 4.353,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021

Voetnoten

1.Artikel 6:74 BW.
2.Artikel 6:162 BW.
3.Artikel 7:962 lid 1 BW.