ECLI:NL:RBNHO:2021:896

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
15.190810.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking, aanranding en belediging door verdachte met vrijheidsbeperkende maatregelen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan stalking, aanranding en belediging. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan drie maanden zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], gestalkt door haar onophoudelijk te berichten via verschillende communicatiemiddelen, waarbij de inhoud van deze berichten vaak bedreigend was. De rechtbank oordeelt dat de verdachte hiermee een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, met als doel haar te dwingen contact met hem op te nemen en haar angst aan te jagen. Daarnaast heeft de verdachte op 7 april 2020 de aangeefster aangerand door haar zonder toestemming bij haar vagina te betasten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 7 maart 2020 een vriendin van de aangeefster, [slachtoffer 2], heeft bedreigd en twee auto’s heeft beschadigd. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan belediging van twee politieagenten tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en vrijheidsbeperkende maatregelen. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/190810-20 (zaak A), 15/173997-20 (ttzgev) (zaak B) en 15/238859-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 4 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats 1]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – kort en zakelijk weergegeven – in genoemde zaken ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1: belaging van [slachtoffer 1] in de periode van 7 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 te Zuid-Scharwoude en/of Oudkarspel en/of Alkmaar en/of elders in Nederland.
Feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] op 7 april 2020 te Zuid-Scharwoude, althans in Nederland.
Feit 3: bedreiging van [slachtoffer 2] op 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude.
Feit 4: vernieling van een auto (merk: Ford) op 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude.
Feit 5: vernieling van een auto (merk: Seat) op 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude.
Ten aanzien van zaak B
Feit 1: eenvoudige belediging van [slachtoffer 3] gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening op 5 juli 2020 te Alkmaar.
Feit 2: eenvoudige belediging van [slachtoffer 4] gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening op 5 juli 2020 te Alkmaar.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 tot en met 5 en in zaak B onder 1 en 2, ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
Feit 1:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangeefster de berichten van de verdachte weliswaar als hinderlijk en bedreigend heeft ervaren, maar dat de vereiste wederrechtelijkheid hier ontbreekt. Aangeefster is ambivalent ten aanzien van de relatie met de verdachte en – bij gebreke aan een evident wederrechtelijke stelselmatige opzettelijke inbreuk – kan niet tot een bewezenverklaring (voor de gehele pleegperiode) worden gekomen. In het geval van (instemming met) wederzijds contact kan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer onvoldoende worden vastgesteld. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, aldus de raadsman. De verdachte heeft wat betreft de e-mailberichten verklaard dat hij die niet heeft verstuurd, maar dat de aangeefster deze zelf heeft geschreven en dat zij de inloggegevens van de e-mailaccounts van hem had.
Feit 2:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte eveneens van het onder feit 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte de aangeefster met haar instemming heeft betast. Er bestaat voldoende aanleiding om terughoudend om te gaan met de verklaring van de aangeefster. Gezien de omstandigheid dat zij te kennen heeft gegeven dat er in de tussenliggende periode nog seksueel contact heeft plaatsgevonden met de verdachte en daarmee kennelijk toch ambivalent ten opzichte van hem staat, strekt het te ver om haar verklaring omtrent het voorval zonder meer te volgen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat andere motieven ten grondslag hebben gelegen aan het doen van de aangifte, nu de aangeefster in diezelfde periode aangifte van belaging heeft gedaan.
Feiten 3 tot en met 5:
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de feiten 3 tot en met 5.
Ten aanzien van zaak B
Feiten 1 en 2:
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de feiten 1 en 2.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 tot en met 5 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van zaak A, feit 1 (belaging)
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de stukken van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting op 21 januari 2021 blijkt daaromtrent het volgende. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij er na het verbreken van de relatie alles aan deed om de aangeefster te bereiken en haar terug te krijgen. De verdachte heeft de aangeefster veelvuldig gebeld en berichten gestuurd via WhatsApp, e-mail en Facebook Messenger. De toon in die berichten was regelmatig bedreigend en beledigend van aard. Zo is - onder meer - gebleken dat de verdachte de aangeefster via WhatsApp op 29 mei 2020 45 berichten heeft gestuurd, op 3 juni 2020 42 tekst- en spraakberichten en op 13 juni 2020 43 berichten. Ook heeft de verdachte vanaf verschillende e-mailadressen berichten naar de aangeefster verstuurd met dreigende teksten. De rechtbank volgt het verweer van de verdachte niet dat de aangeefster deze e-mailberichten zelf zou hebben geschreven. Nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang de aangeefster daarbij zou hebben, komen de opmaak, de schrijfstijl en inhoud van de e-mails sterk overeen met andere door de verdachte gestuurde berichten van het e-mailadres, waarvan hij ter terechtzitting heeft erkend dat hij daarvan gebruik maakte.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien met de inhoud van de bewijsmiddelen, concludeert de rechtbank dat de verdachte met zijn gedragingen stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de gedragingen van de verdachte niet wederrechtelijk zouden zijn. Uit de dossierstukken komt naar voren dat de aangeefster op verschillende momenten duidelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven dat zij wilde dat de verdachte zou stoppen en dat hij haar met rust moest laten. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting zelf verklaard dat hij wel 30 simkaarten moest kopen om contact met de aangeefster te kunnen krijgen, omdat zij steeds zijn nummers blokkeerde. Ook uit de inhoud van zijn berichten, die regelmatig bedreigend van aard waren omdat de aangeefster niet reageerde, blijkt op geen enkele manier dat de aangeefster de gedragingen van de verdachte niet als een inbreuk ervaarde.
Met zijn handelen heeft de verdachte gedurende de gehele bewezenverklaarde periode opzettelijk de aangeefster lastiggevallen. Uit de aangifte blijkt dat de onophoudelijke stroom berichten en de dreigende inhoud daarvan de aangeefster angst aanjaagden en haar beperkten in haar persoonlijke vrijheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster heeft gemaakt, met het oogmerk haar te dwingen contact met hem op te nemen en weer een relatie met hem te beginnen, zijn contact te dulden en haar vrees aan te jagen.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 (feitelijke aanranding van de eerbaarheid)
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Alleen de verklaring van de aangever is dan ook onvoldoende. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat bij zedenzaken, waar het niet zelden gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte, niet is vereist dat de ontuchtige handeling als zodanig bevestiging vindt in een ander bewijsmateriaal. Het gaat erom dat de verklaring van de aangever op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, staat vast dat de verdachte de aangeefster in de nacht van 7 april 2020 op haar verblijfplaats heeft bezocht. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op enig moment onverhoeds haar vagina heeft betast. De verdachte heeft verklaard dat het betasten van de vagina van de aangeefster met haar instemming was.
De rechtbank overweegt dat de aangeefster consistent heeft verklaard hoe, waar en onder welke omstandigheden de verdachte haar vagina heeft betast. Haar verklaring vindt ondersteuning in de getuigenverklaringen van haar zus [naam 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] . Uit de getuigenverklaring van de zus van de aangeefster volgt dat de aangeefster de volgende ochtend heeft verteld dat de verdachte haar vagina heeft betast, waar zij zo van schrok dat ze is gaan schreeuwen. Verder heeft de aangeefster kort na het voorval haar vriendin gebeld. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de aangeefster overstuur en van slag was door het gebeurde toen zij belde. Deze emoties passen bij iemand die kort daarvoor onvrijwillig is betast. Verder vindt de aangifte op wezenlijke onderdelen bevestiging in de verklaring van verdachte zelf. Beiden hebben immers verklaard dat de verdachte onaangekondigd bij de aangeefster langskwam, dat hij de telefoon van de aangeefster heeft gepakt, dat de aangeefster heeft geschreeuwd en haar vader heeft geroepen, dat de verdachte aangeefsters telefoon kapot heeft gegooid en dat hij vervolgens over de schutting is geklommen. Geen van deze omstandigheden passen bij het beeld dat door de verdachte wordt geschetst, waarin de aangeefster aan de verdachte toestemming zou hebben gegeven voor het betasten van haar vagina. De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat uit het dossier volgt dat de verdachte de aangeefster al langere tijd lastigvalt en zichzelf aan haar opdringt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dan ook.
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 tot en met 5 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van zaak AFeit 1:hij op tijdstippen in de periode van 7 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , door haar:
- meermalen al dan niet bedreigende (spraak)berichten te versturen via WhatsApp en e-mail en Facebook Messenger, te weten - onder meer - de (bedreigende) (spraak)berichten:
* "Ga je kapot make bel me nu u" en
* een foto van een wapen en een patroon versturen en vervolgens het bericht "Denk maak grapje hahaha hahaha let op je wilt me nietbbelle en niet Eerleuk zegen dan maar tien jaar" en "moest je maar normaal uit maken en niet na vier dgen Kom er achter hebt een ander heb je gezegd schiet jou en daarna me zelf let op" en
- meermalen te bellen en
- die [slachtoffer 1] op 7 maart 2020 de bedreigende woorden heeft toegevoegd: "Ik vermoord je kankerhoer",
met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Feit 2:hij op 7 april 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de vagina, en bestaande die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 04:00 uur naar de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] toe gaan en
- vervolgens de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] binnengaan en
- vervolgens onverhoeds betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Feit 3:hij op 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door een flesje bier naar die [slachtoffer 2] te gooien en die [slachtoffer 2] vervolgens dreigend de woorden toe te voegen: "Jij gaat nu weg hier, anders maak ik je af. Als ik jou nog een keer op deze parkeerplaats zie, vermoord ik je" en "Als je nu niet weggaat kankerhoer, dan vermoord ik je".
Feit 4:hij op 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto, merk Ford, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
Feit 5:hij op 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto, merk Seat, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft beschadigd;
Ten aanzien van zaak B
Feit 1:hij op 5 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: “Zeg niets tegen me kankerhoer, kankerslet, ik pis over je kankerkop!” en door te spugen naar die [slachtoffer 3] ;
Feit 2:hij op 5 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , brigadier van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Wacht maar, ik neuk je in je reet!", en door te spugen naar die [slachtoffer 4] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1: belaging.
Feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.
Feiten 4 en 5, telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van zaak B
Feiten 1 en 2, telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf vordert zij de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 8 januari 2021, met uitzondering van het contact- en het locatieverbod. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in 38v Sr zullen worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte zich gedurende een periode van drie jaren niet bevindt binnen een straal van 5 km van [adres 1] en [adres 2] , alsmede dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] en [naam 2] heeft of zoekt, op straffe van twee weken vervangende hechtenis bij elke overtreding hiervan. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van zowel de bijzondere voorwaarden als voornoemde maatregelen zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat sprake is van een zeer lage intelligentie, trauma’s uit het verleden en verslavingsproblematiek. De verdachte heeft enige vorm van zelfinzicht, onderhoudt een goede relatie met zijn reclasseringswerker en is gemotiveerd om mee te werken aan toezicht met bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 8 januari 2021. De raadsman heeft aangevoerd dat het locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel, zoals door de officier van justitie gevorderd, een behoorlijke inperking van de persoonlijke vrijheid van de verdachte oplevert. De raadsman heeft daarom verzocht in het geval de rechtbank een locatieverbod aangewezen acht, deze te bepalen op een straal van 500 meter van de genoemde adressen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de vervangende hechtenis voor elke keer dat de verdachte een van de op te leggen verboden overtreedt te bepalen op drie dagen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie maanden zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] gestalkt. Hij heeft gedurende die periode op verschillende manieren contact met haar gezocht en haar vele berichten gestuurd, onder meer met een bedreigende en beledigende inhoud. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] aangerand door haar onverhoeds bij haar vagina te betasten. Hij heeft hiermee op een uiterst nare manier inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Hoe ingrijpend de gevolgen van deze feiten zijn geweest, blijkt ook uit het ter terechtzitting nader gemotiveerde verzoek tot schadevergoeding. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 1] in sterke mate angstgevoelens heeft ondervonden en ondervindt en de gevolgen van de gedragingen van de verdachte nog dagelijks met zich draagt en hiervoor professionele hulp heeft moeten zoeken. Verder heeft de verdachte [slachtoffer 2] , een vriendin van [slachtoffer 1] , bedreigd. De verdachte heeft daarmee [slachtoffer 2] angst en gevoelens van onveiligheid bezorgd. Bij dat voorval heeft de verdachte ook de auto’s van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] beschadigd. Hierdoor heeft hij hen schade en overlast berokkend. Ten slotte heeft de verdachte twee agenten beledigd door hen niet alleen woordelijk uit te schelden, maar ook door op hen te bespugen in een tijd van strikte voorschriften ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus. De rechtbank neemt de verdachte dit uiterst kwalijk.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten enkel de oplegging van een (deels onvoorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 13 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, tevens voor soortgelijke feiten (vernieling en bedreiging). De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 8 januari 2021 (ten aanzien van zaak A), opgemaakt door [naam 3] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene heeft al lange tijd geen vaste woon- of verblijfplaats. Wij hebben betrokkene aangemeld voor begeleid wonen van Parnassia in Zaandam. Betrokkene is vanaf zijn veertiende bekend met alcohol- en drugsgebruik en staat open voor een klinische behandeling. Omdat betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een Pro Justitia rapportage heeft het IFZ aangegeven geen indicatiestelling af te geven voor een klinische opname.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Betrokkene heeft een beperkte agressie- en emotieregulatie, wat het risico op delictgedrag vergroot.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden. Tevens adviseren wij hier een proeftijd van 3 jaren bij op te leggen.
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
• Contactverbod
• Locatieverbod (met EC)
• Meewerken aan middelencontrole
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
In aanvulling op dit advies heeft de reclassering op 19 januari 2021 aan de officier van justitie bericht dat verdachte zoals de bedoeling was niet bij zijn tante kan verblijven ter overbrugging tot begeleid wonen, en dat elektronische monitoring daarom niet mogelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Bijzondere voorwaarden
De rechtbank zal, ter vermindering van de kans op herhaling, aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden houden in dat de verdachte verplicht is contact te hebben met de reclassering, moet meewerken aan diagnostiek en een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), moet verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en moet meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank acht het niet opportuun om een contactverbod met [slachtoffer 1] en [naam 2] en een locatieverbod als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden, nu de rechtbank vrijheidsbeperkende maatregelen in die vorm zal opleggen, zoals hieronder weergegeven.
De rechtbank houdt er verder ernstig rekening mee dat de behandeling van de verdachte, vanwege de ernst van zijn verslavingsprobleem, hoogstwaarschijnlijk meer zal inhouden dan de geadviseerde ambulante behandeling en een mogelijke kortdurende klinische opname. Als na het verrichten van diagnostiek een langer durende klinische opname en behandeling geïndiceerd blijken te zijn, acht de rechtbank het zeer wenselijk dat dat traject wordt ingezet. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat in de toekomst mogelijk een dergelijke wijziging van de bijzondere voorwaarden zal worden gevraagd.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Gelet op het reclasseringsrapport van 8 januari 2021, waaruit volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, in combinatie met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, indien de voorwaarden en het toezicht niet direct gaan lopen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Daarnaast acht de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten een contactverbod met [slachtoffer 1] en haar huidige partner [naam 2] , en een gebiedsverbod noodzakelijk. De rechtbank zal bepalen dat het gebiedsverbod inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden in de gemeente Langedijk. Een verder strekkend gebiedsverbod zoals geadviseerd door de reclassering acht de rechtbank niet gerechtvaardigd. De rechtbank zal voornoemde verboden opleggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr en dat voor de duur van drie jaren. Voor elke keer dat de verdachte een van de op te leggen verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen worden toegepast. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
De rechtbank houdt er, gelet op het door de reclassering als hoog aangemerkte gevaar voor recidive en de inhoud van de berichten die de verdachte vanuit het huis van bewaring aan [slachtoffer 1] en [naam 2] heeft gestuurd, ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] en/of [naam 2] . De rechtbank zal daarom bevelen dat de opgelegde maatregelen – met toepassing van artikel 38v, vierde lid, Sr – dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Algemene overweging
De raadsman heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, nu de verdachte onder (beschermings)bewind staat en hij niet bevoegd is zelfstandig te procederen met betrekking tot de tegen hem ingestelde vorderingen tot schadevergoedingen van de benadeelde partijen. Het (alsnog) oproepen van de bewindvoerder in deze fase van het geding levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat uit artikel 51f, vierde lid, Sv volgt dat ten aanzien van de verdachte in het strafproces de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing zijn.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 4 in zaak A ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 in zaak A bewezen verklaarde feiten [kort gezegd: belaging en aanranding], door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij vordert vergoeding van de geleden immateriële schade vanwege psychische gevolgen. Naar de rechtbank begrijpt vindt de vordering van de benadeelde partij zijn grondslag in het bepaalde van artikel 6:106, eerste lid, aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij – voor zover hier relevant – op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het bestaan van de aantasting in haar persoon, bestaande uit geestelijk letsel, kan worden vastgesteld. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de daarop ter terechtzitting van 21 januari 2021 gegeven toelichting in de vordering volgt dat zij door haar huisarts is doorverwezen naar de GGZ waar zij een intake heeft gehad bij de psycholoog. Inmiddels is duidelijk geworden dat zal worden gestart met EMDR therapie.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake lijkt te zijn geweest van een situatie waarbij aangeefster het contact met de verdachte heeft opgezocht en dat de schade daarom moet worden gematigd wegens eigen schuld.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat uitsluitend de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte – te weten het belagen en aanranden van aangeefster – rechtstreeks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de immateriële schade. Door de aangeefster zelf is geen enkele gedraging verricht die daaraan heeft bijgedragen.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging en aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.893,99 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit in zaak A zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 in zaak A bewezenverklaarde feit [kort gezegd: beschadiging], door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Tegenover het overgelegde schaderapport heeft de raadsman de hoogte van de schade onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele, niet met stukken onderbouwde stelling dat de reparatiekosten veel lager zouden zijn, is immers niet als een gemotiveerde betwisting aan te merken. De gevorderde schade zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.893,99, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: beschadiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.4
Benadeelde partij [naam 4]
De rechtbank merkt op dat zich in het dossier een vordering tot schadevergoeding bevindt van [naam 4] , die vergoeding vordert van schade die de verdachte aan haar auto zou hebben toegebracht. Er is echter geen verband tussen deze gevorderde schade en een aan de verdachte ten laste gelegd feit. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
7.5
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak B zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: eenvoudige belediging], door de handelingen van verdachte, in bijzonder het spugen ten tijde van de COVID-19 pandemie, rechtstreeks schade heeft geleden.
Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: eenvoudige belediging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.6
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak B zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: eenvoudige belediging], door de handelingen van verdachte, in het bijzonder het spugen ten tijde van de COVID-19 pandemie, rechtstreeks schade heeft geleden.
Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: eenvoudige belediging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 december 2019 in de zaak met parketnummer 15/238859-19 heeft de politierechter te Alkmaar de verdachte ter zake van vernieling en bedreiging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 6 januari 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 31 december 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet meer opportuun is, nu de verdachte reeds zes maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft in overweging gegeven de proeftijd te verlengen en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden uit het rapport van 8 januari 2021 aan de proeftijd te verbinden. Mocht de rechtbank de vordering toewijzen, wordt door de raadsman verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet in wat door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding anders te beslissen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 246, 266, 267, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze artikelen zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1: belaging.
Feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.
Feiten 4 en 5, telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van zaak B
Feiten 1 en 2, telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders bepaalt, en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren
.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • zich binnen drie werkdagen nadat hij in vrijheid zal zijn gesteld meldt bij GGZ reclassering Fivoor op het adres [adres 3] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan aanwijzingen die reclassering hem geeft;
  • meewerkt aan diagnostisch onderzoek en het daaruit voortvloeiende behandelplan, door een, door de reclassering, nader te bepalen zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering en/of zorgverlener nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van drie jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: de gemeente Langedijk.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1] , [geboortedatum/plaats 2] ;
- [naam 2] , [geboortedatum/plaats 3] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.893,99 (zegge: achttienhonderddrieënnegentig euro en negenennegentig cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.893,99 (zegge: achttienhonderddrieënnegentig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij Van Oosten
Verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
8 (acht) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
8 (acht) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/238859-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van drie (3) weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Alkmaar d.d. 13 december 2019.
Opheffing bevel voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. A. Buiskool, rechter,
mr. N.M.L. Rogmans, rechter,
in aanwezigheid van mr. L.A. Spoelstra, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
Bijlage I
De tenlastelegging
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de tenlastelegging.
Ten aanzien van zaak AFeit 1:hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of te Oudkarspel en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door voornoemde persoon:
- meermalen (al dan niet bedreigende) (spraak)berichten te versturen (via Whatsapp en/of email en/of Facebook Messenger en/of voicemail en/of Snapchat), te weten - onder meer - de (bedreigende) (spraak)berichten:
* "Op me moeders dood ik maak je af kankerhoer" en/of
* "Hhahaha jij" en/of "bent dood" en/of
* "Ga je kapot make bel me nu u" en/of
* een foto van (een) wapen(s) en/of een patroon versturen en/of (vervolgens) het bericht "Denk maak grapje hahaha hahaha let op je wilt me nietbbelle en niet Eerleuk zegen dan maar tien jaar" en/of "moest je maar normaal uit maken en niet na vier dgen Kom er achter hebt een ander heb je gezegd schiet jou en daarna me zelf let op" en/of
* "Ga je kapot maken vlugte helpt niet" en/of
* "Bent dood morgen. Morgen vader zs dood",
althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- meermalen te bellen en/of
- die [slachtoffer 1] op 07 maart 2020 de (bedreigende) woorden heeft toegevoegd: "Ik vermoord je kankerhoer", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, (telkens) met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 2:hij op of omstreeks 7 april 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten: het betasten van de vagina, en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 04:00 uur, althans in de voor de nachtrust bestemde tijd naar de woning/verblijfplaats van die [slachtoffer 1] toe gaan en/of
- (vervolgens) de woning/verblijfplaats van die [slachtoffer 1] binnengaan (al dan niet nadat die [slachtoffer 1] hem had binnengelaten) en/of
- (vervolgens) onverhoeds betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] , en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een zodanig (bedreigende) situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
Feit 3:hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een flesje bier, althans een voorwerp, naar die [slachtoffer 2] te gooien en/of die [slachtoffer 2] (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen: "Jij gaat nu weg hier, anders maak ik je af. Als ik jou nog een keer op deze parkeerplaats zie, vermoord ik je" en/of "Als je nu niet weggaat kankerhoer, dan vermoord ik je", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 4:hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Ford), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 5:hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Seat), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Ten aanzien van zaak B
Feit 1:hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "Zeg niets tegen me kankerhoer, kankerslet, ik pis over je kankerkop!, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door te spugen naar die [slachtoffer 3] ;
Feit 2:hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , brigadier van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Wacht maar, ik neuk je in je reet! ", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door te spugen naar die [slachtoffer 4] .