ECLI:NL:RBNHO:2021:8952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
15.188419.21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte wegens afpersing in vereniging met jeugddetentie en werkstraf

Op 11 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De verdachte is beschuldigd van afpersing in vereniging, gepleegd op 14 juli 2021 te Purmerend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft samen met anderen een gewapende overval gepleegd op een tankstation, waarbij hij onder bedreiging met een mes geld en sigaretten heeft geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, dat wil zeggen 15 dagen, en een deels voorwaardelijke werkstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en een gebiedsverbod voor [plaats] voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en de invloed van zijn omgeving. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de wederrechtelijkheid van het feit uitsluiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.188419.21 (P)
Uitspraakdatum: 11 oktober 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 27 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Colijn en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2021 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of meerdere sloffen sigaretten, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan tankstation [tankstation] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, door:
- ( met een bivakmuts op) eenmaal of meerdere malen tegen die [benadeelde partij] te zeggen 'Geef geld en sigaretten' en/of 'Dit is een overval', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( hierbij) een mes te tonen aan die [benadeelde partij] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die staan in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 27 september 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] namens tankstation [tankstation] van 14 juli 2021 (procesdossier pagina’s 35 tot en met 37);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met bijlagen d.d. 28 juli 2021 (aanvullend procesdossier pagina’s 228 tot en met 232);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met bijlagen d.d. 6 augustus 2021 (aanvullend procesdossier pagina’s 233 tot en met 243);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 10 augustus 2021 met bijlagen (aanvullend procesdossier pagina’s 244 tot en met 255);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met bijlagen (aanvullend procesdossier pagina’s 256 tot en met 296).
3.3.1.
Bewijsoverweging medeplegen
Vaststaat dat het de verdachte is geweest die daadwerkelijk de overval op het tankstation heeft gepleegd. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] kwam met het idee om het tankstation te overvallen, de jongens spraken er met z’n vieren over en aan de verdachte werd gevraagd het uit te voeren. De verdachte kreeg een jas van [medeverdachte 1] en een mes van [medeverdachte 2] . De andere jongens zouden in de bosjes wachten vlakbij het tankstation en de buit zou met elkaar worden gedeeld. De verdachte is daadwerkelijk naar het tankstation gelopen, maar stond vlakbij de toegangsdeur nog enige tijd te twijfelen. [medeverdachte 2] is toen langs hem gefietst en maakte hem duidelijk dat het te lang duurde en dat hij moest opschieten. De verdachte is vervolgens naar binnen gegaan en heeft onder bedreiging met een mes geld en sigaretten buit gemaakt. Deze buit is op de afgesproken plek verdeeld onder de hiervoor genoemde jongens. De verdachte kreeg wat minder geld dan de andere jongens, maar kreeg wel een extra slof sigaretten.
Op grond van deze verklaring, ondersteund door de WhatsAppberichten en de afgeluisterde telefoongesprekken in het dossier tussen [medeverdachte 1] en de verdachte en tussen [medeverdachte 2] en onbekend gebleven personen, alsmede de camerabeelden in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is geweest van een gezamenlijk plan om de verdachte de overval te laten plegen, hem kleding en een mes te verschaffen en daarna de buit te verdelen. Gelet op de rol van de anderen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een wezenlijke bijdrage van anderen aan het misdrijf, waardoor er sprake is van medeplegen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 juli 2021 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en meerdere sloffen sigaretten, die toebehoorden aan tankstation [tankstation] , door:
- met een bivakmuts op meerdere malen tegen die [benadeelde partij] te zeggen 'geef geld en sigaretten', en
- hierbij een mes te tonen aan die [benadeelde partij] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf naast de algemene voorwaarde, bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden, te weten:
- een meldplicht bij de jeugdreclassering en zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- meewerken aan een psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende behandeling bij de Koppeling of een soortgelijke door de jeugdreclassering te bepalen instelling;
- meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van het volgen van onderwijs of het hebben van een baan;
- meewerken aan een plaatsing op een begeleid wonen project wanneer de plaatsing bij de Koppeling wordt beëindigd;
- een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- een gebiedsverbod voor [plaats] voor de duur van zes maanden, tenzij de jeugdreclassering toestemming geeft en onder de door de jeugdreclassering te bepalen voorwaarden.
De officier van justitie heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 100 uren.
De officier van justitie heeft in deze strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit, de proceshouding van de verdachte en de persoon van de verdachte. De officier van justitie heeft ook aangegeven dat zij ervan uit gaat dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn (mogelijk) verminderde toerekeningsvatbaarheid, de wijze waarop de verdachte bij het strafbare feit verzeild is geraakt, de vrijheidsbeneming die hij momenteel al ondervindt als gevolg van zijn gesloten plaatsing bij de Koppeling, de (meewerkende) proceshouding van de verdachte en zijn blanco strafblad. Daarbij vindt de raadsman dat het feit dat er een wapen is gebruikt bij de overval op het tankstation niet als strafverzwarende omstandigheid kan worden aangemerkt, zoals wel in de LOVS-richtlijn het geval is, nu een overval zonder wapen niet voorstelbaar is. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een deels voorwaardelijke werkstraf, voor een kortere duur dan door officier van justitie is gevorderd en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De raadsman heeft daarbij nog opgemerkt dat het uitvoeren van een werkstraf in combinatie met een gesloten plaatsing bij de Koppeling in de praktijk lastig is, omdat de verdachte voor het kunnen uitvoeren van deze werkstraf afhankelijk is van verlofmomenten. De verdediging kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie geëist. De raadsman heeft daarbij wel opgemerkt dat hij -hoewel hij de veiligheid van de verdachte niet ter discussie wil stellen- het gebiedsverbod voor [plaats] te omvangrijk vindt en de bewegingsvrijheid van de verdachte gelet op de ligging van dat gebied daardoor te veel beperkt wordt. Als de rechtbank van oordeel is dat het gebiedsverbod opgelegd dient te worden, dan verzoekt de raadsman om daar een maximale termijn van zes maanden aan te verbinden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst en aard van het feit
De verdachte heeft samen met anderen een gewapende overval gepleegd op een tankstation in [plaats] . De verdachte is met een bivakmuts op en met een mes in zijn hand het tankstation binnengegaan, waarna hij de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van geld en sigaretten. De aangever verklaart daar onder andere over dat hij erg geschrokken was. Dit soort delicten veroorzaken in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. De verdachte heeft onder andere gehandeld uit eigen financieel gewin, zonder op dat moment stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 20 september 2021.
Uit dit rapport van de Raad blijkt onder meer dat de verdachte een jongen is van zeventien jaar oud, met een licht verstandelijke beperking, ASS en ADHD. Hij heeft daardoor moeite met het uiten van emoties (op een adequate manier) en het inschatten van sociale situaties. Doordat hij erg beïnvloedbaar is en oorzaak en gevolg niet kan overzien, komt hij makkelijk in de problemen. Verder blijkt uit het rapport dat de kans op herhaling vanwege deze zorgen als hoog wordt ingeschat. De Raad is van mening dat een onvoorwaardelijke werkstraf, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan zijn voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie een passende straf is voor de verdachte, zodat hij hierdoor beseft dat het zeer ernstig is wat hij heeft gedaan.
- het e-mailbericht van [naam] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), waaruit onder meer het volgende blijkt:
De jeugdreclassering vindt het belangrijk dat de verdachte naast de bijzondere voorwaarden genoemd in het raadsrapport, ook een gebiedsverbod voor [plaats] opgelegd krijgt, behalve tijdens (afgesproken) verlofmomenten, waarbij [verdachte] in de directe aanwezigheid van zijn ouders moet zijn. De GI vindt dit gebiedsverbod nodig, omdat [verdachte] verkeerde vrienden heeft gemaakt in [plaats] die een negatieve invloed op hem hebben.
Ter zitting hebben de ouders aan het voorgaande toegevoegd dat zij ter bescherming van [verdachte] achter het gebiedsverbod staan. Verder hebben de ouders aangegeven dat [verdachte] , zeker de laatste drie vier weken, rustiger overkomt en serieuzer denkt en praat over zijn toekomst.
Ter zitting heeft de Raad de aanvullende bijzondere voorwaarde van een gebiedsverbod zoals door de GI geformuleerd, overgenomen in zijn advies. De Raad heeft over de geadviseerde werkstraf aangegeven dat het ook mogelijk is om deze binnen de Koppeling uit te voeren. De Raad vindt het wenselijk om het contactverbod met de medeverdachten en het gebiedsverbod te laten voortduren tot aan de meerderjarigheid van de verdachte, te weten tot 22 augustus 2022. De Raad heeft tot slot nog aangegeven dat positief is dat het goed gaat met de verdachte binnen de Koppeling en dat de samenwerking tussen hem, zijn ouders en de hulpverlening goed verloopt.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafoplegging heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Daar wordt bij een overval op een winkel (zonder strafverzwarende omstandigheden) een jeugddetentie van vier maanden als uitgangspunt genomen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel ook jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank komt echter tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank weegt daarbij in het voordeel van de verdachte mee dat de verdachte belast is met een licht verstandelijke beperking, ASS en ADHD. Dat maakt de verdachte beïnvloedbaar en kwetsbaar. Hoewel er geen persoonlijkheidsonderzoek beschikbaar is, houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte bij een dergelijk onderzoek zeer wel mogelijk verminderd toerekeningsvatbaar geacht zou worden. Verder weegt de rechtbank -anders dan de officier van justitie- in het voordeel van de verdachte mee dat de verdachte naar aanleiding van onderhavig feit in de gesloten jeugdzorg is geplaatst, waardoor hij tot op heden geheel in zijn vrijheid wordt beperkt. Ook weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij het feit van begin af aan heeft bekend en daar verantwoordelijkheid voor neemt. Al deze omstandigheden brengen de rechtbank ertoe -voor wat betreft de aan de verdachte op te leggen jeugddetentie- te volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, volgens de berekening van de rechtbank in totaal 15 dagen. De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een werkstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk, passend en geboden is. Het voorwaardelijk deel van de straf dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de proeftijd opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft geconstateerd dat, hoewel de verdachte op dit moment een voorzichtige positieve ontwikkeling doormaakt binnen de Koppeling, er op diverse gebieden nog zorgen zijn over hem. Om de verdachte te ondersteunen zich verder in positieve zin te ontwikkelen zal de rechtbank aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank acht een gebiedsverbod in het belang van de veiligheid van de verdachte noodzakelijk en zal aan dit gebiedsverbod en het contactverbod met de medeverdachten een maximale termijn van zes maanden verbinden. De rechtbank acht een gebiedsverbod voor de gehele regio [plaats] aangewezen nu in meerdere daarbinnen gelegen plaatsen zich zaken hebben voorgedaan in relatie tot het delict dan wel personen verblijven welke een negatieve invloed op de verdachte hebben.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [benadeelde partij] . Gelet op de zorgen die er om de verdachte bestaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77we, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (15 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
90 (negentig) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling Jeugdreclassering, en zich daarna op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
  • meewerkt aan een psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende behandeling bij de Koppeling of een soortgelijke door de jeugdreclassering te bepalen instelling;
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van het volgen van onderwijs of het hebben van een baan;
  • meewerkt aan een plaatsing op een begeleid wonen project wanneer de plaatsing bij de Koppeling wordt beëindigd;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , gedurende een periode van maximaal zes maanden. De politie ziet toe op handhaving van deze contactverboden.
  • zich gedurende een periode van maximaal zes maanden niet zal bevinden in [plaats] , behalve tijdens afgesproken verlofmomenten waarbij de verdachte in directe aanwezigheid van zijn ouders moet zijn. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. C. Maat, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2021.
Mr. C. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.