ECLI:NL:RBNHO:2021:8890

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/310469 / HA ZA 20-743
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen drukker en uitgever over duurovereenkomst en schadevergoeding na onregelmatige opzegging

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Bal Media Print Management B.V. (eiseres) en HRLM B.V. (gedaagde) over de vraag of er sprake is van een duurovereenkomst tussen partijen. Bal Media heeft in de jaren 2018, 2019 en 2020 verschillende edities van de Haarlemse stadsglossy voor HRLM gedrukt. Na een betalingsdiscussie heeft HRLM besloten om de druk van een nieuwe editie aan een andere drukker uit te besteden en heeft zij de overeenkomst met Bal Media opgezegd. Bal Media stelt dat er een duurovereenkomst is gesloten en vordert betaling van openstaande facturen en een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. HRLM betwist de duurovereenkomst en stelt dat zij geen schadevergoeding verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een duurovereenkomst en wijst de openstaande facturen toe, maar wijst de schadevergoeding af omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat HRLM in verzuim is geraakt door het niet tijdig betalen van de facturen en dat Bal Media recht heeft op de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/310469 / HA ZA 20-743
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAL MEDIA PRINT MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. P.S. Jonker te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HRLM B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Godthelp te Alkmaar.
Partijen zullen hierna Bal Media en HRLM genoemd worden.
De zaak in het kortBal Media heeft in 2018, 2019 en 2020 (onder meer) de Haarlemse stadsglossy voor HRLM gedrukt. HRLM betaalt in april 2020 de helft van de rekening voor editie 67. Op de andere helft houdt HRLM een bedrag in met een beroep op verrekening. Omdat Bal Media van haar kredietverzekeraar editie 68 niet mag drukken zolang de rekening niet volledig is betaald, laat HRLM editie 68 door een andere drukker verzorgen. Op 27 juli 2020 zegt HRLM de overeenkomst op met onmiddellijke ingang.
Bal Media vordert nu betaling van het restant van de openstaande factuur voor editie 67, het bedrag dat zij voor editie 68 heeft gefactureerd, en een schadevergoeding omdat HRLM de (volgens haar) tussen hen geldende duurovereenkomst heeft opgezegd zonder de contractuele opzegtermijn in acht te nemen. Volgens HRLM is zij Bal Media geen geld (meer) verschuldigd voor editie 67 en 68. Ook betoogt HRLM dat zij geen schadevergoeding hoeft te betalen, omdat geen sprake is van een duurovereenkomst en een opzegtermijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat tussen partijen sprake is van een duurovereenkomst en wijst een deel van de vordering van Bal Media toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2021
  • het B8-formulier met productie 32 van de zijde van Bal Media
  • het B8-formulier met productie 33 van de zijde van Bal Media
  • de mondelinge behandeling op 1 september 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitnotities van mr. Jonker namens Bal Media
  • de notities van mr. Godthelp namens HRLM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bal Media vervaardigt en verkoopt drukwerk. HRLM is uitgever onder andere van de Haarlemse stadsglossy en HaaRLeMtje. Bal Media heeft op 21 september 2017 per e-mail een offerte aan HRLM uitgebracht voor het drukken van Haarlemse stadsglossy en HaaRLeMtje. Bij deze e-mail is ook het bestand
Levervw Ned 2011.pdfals bijlage meegestuurd.
2.2.
Hoofdredacteur [betrokkene] van HRLM (hierna: [betrokkene]) heeft Bal Media op 10 oktober 2017 de drukoplage voor editie 6 van HaaRLeMtje aan Bal Media ge-e-maild. Diezelfde dag heeft Bal Media per e-mail het volgende geantwoord. Bij deze antwoord-
e-mail is ook het bestand
Levervw_Ned 2011.pdfals bijlage meegestuurd.
“(…)
Hierbij de orderbevestiging van onze zijde.(…)Om def. e.e.a. in productie te kunnen nemen zou ik daarom je willen vragen om bijgaande bevestiging getekend (samen met getekend leveringsvoorwaarden) te willen retourneren. Dit zodat onze kredietverzekeraar def. akkoord kan geven en we def. e.e.a. in productie kunnen nemen.
(…)”
2.3.
Bal Media e-mailde op 1 november 2017 aan [betrokkene]:
“(…)
Hier de bevestiging van e.e.a. Inclusief de afgesproken vast prijs voor 2018 en dat we in nov/dec volgend jaar bepalen of we samen door gaan of niet. (…) Na je akkoord graag een getekende bevestiging retour.
(…)”
2.4.
[betrokkene] heeft op 2 november 2017 per e-mail geantwoord:
“Bij deze akkoord”.Bal Media heeft [betrokkene] in reactie daarop dezelfde dag gevraagd: “
zou je zo vriendelijk willen zijn om op de betreffende zaken een krabbel te zetten/ Dan is onze kredietverzekeraar ook weer blij”. [betrokkene] heeft Bal Media daarop op 2 november 2017 geantwoord:
“ Een ‘email’ akkoord is ook rechtsgeldig.
Hierbij is de orderbevestiging akkoord. “
2.5.
In de orderbevestiging van Bal Media van 2 november 2017 betrekking hebbend op de Haarlemse stadsglossy staat dat de bij de offerte bijgesloten Leveringsvoorwaarden KVGO van toepassing zijn.
2.6.
In de Leveringsvoorwaarden KVGO is in artikel 7 lid 1 bepaald dat - tenzij anders overeengekomen - de opdrachtgever binnen 30 dagen na de factuurdatum het verschuldigde bedrag dient te betalen, en dat bij niet tijdige betaling de opdrachtgever zonder ingebrekestelling in verzuim is. Verder staat in de algemene voorwaarden:
“ […]
Artikel 4 Annulering
1. De opdrachtgever is gerechtigd een overeenkomst te annuleren voordat de leverancier met de uitvoering van de overeenkomst is begonnen mits hij de hierdoor voor de leverancier ontstane schade vergoedt. Onder deze schade worden begrepen de door de leverancier geleden verliezen en gederfde winst en in elk geval de kosten die de leverancier reeds ter voorbereiding heeft gemaakt, waaronder die van gereserveerde productiecapaciteit, ingekochte materialen, ingeroepen diensten en opslag.
2. Annulering van overeenkomsten tot vervaardiging van periodieke uitgaven als bedoeld in lid 2 en 3 van artikel 14 is niet mogelijk. (…)
Artikel 14 Duurovereenkomsten; periodieke uitgaven
1. Een overeenkomst tot de vervaardiging van een periodieke uitgave geldt, indien terzake niet uitdrukkelijk en schriftelijk anders is overeengekomen, voor onbepaalde tijd en kan slechts door opzegging worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn. Deze opzegtermijn is een jaar indien het een periodieke uitgave betreft die viermaal per jaar of vaker of vaker verschijnt en 6 maanden indien het een periodieke uitgave betreft die minder vaak verschijnt.
2. Onder een periodieke uitgave als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verstaan een uitgave die regelmatig verschijnt.
[…] ”
2.7.
In 2018 heeft Bal Media twee uitgaven van HaaRLeMtje en zes uitgaven van Haarlemse stadsglossy aan HRLM geleverd volgens een door HRLM vooraf opgegeven schema. Ook voor 2019 heeft HRLM vooraf een opleverschema aan Bal Media verstrekt, waarna Bal Media met inachtneming van dit schema in 2019 verschillende uitgaven van HRLM heeft gedrukt en geleverd.
2.8.
[betrokkene] heeft op 22 januari 2020 het leverschema voor het jaar 2020 aan Bal Media ge-e-maild. Het betreft onder andere de edities 66 tot en met 71 van de Haarlemse stadsglossy. Het leverschema gaat uit van 17 maart 2020 als verschijningsdatum van editie 67 en 28 april 2020 als datum van verschijning van editie 68.
2.9.
Op 12 maart 2020 stuurt Bal media HRLM een overzicht van openstaande, verlopen, facturen en verzoekt om betaling. [betrokkene] reageert diezelfde dag als volgt:
“[…] Niet betaald??|Ga het opnemen met de administratie, ik had akkoord gegeven voor betaling.[…]”
2.10.
Bal Media heeft voor de druk van editie 67 van de Haarlemse stadsglossy op 17 maart 2020 factuurnummer 20200192 aan HRLM gestuurd ten bedrage van € 5.416,43. Nadat Bal Media op 21 april 2020 een betalingsherinnering stuurde, heeft HRLM op 22 april 2020 een bedrag van € 2.708,22 op deze factuur betaald.
2.11.
In reactie op de mededeling van HRLM van 22 april 2020 dat het restant medio mei 2020 zal worden betaald, heeft Bal Media HRLM op 23 april 2020 verzocht het restant van factuur 20200192 uiterlijk 8 mei 2020 te betalen.
2.12.
Bal Media heeft vervolgens op 23 april 2020 aan HRLM geschreven dat Bal Media in problemen raakt als HRLM niet tijdig betaalt. Bal Media geeft daarbij aan dat haar papierleveranciers slechts bereid zijn te leveren bij betaling vooraf, en dat haar kredietverzekeraar het Bal Media niet toestaat om bij een openstaande factuur een nieuwe editie aan HRLM te leveren.
2.13.
HRLM heeft Bal Media op 28 april 2020 geschreven dat zij zal trachten het restant van factuur 20200192 uiterlijk op 8 mei 2020 te voldoen. HRLM geeft daarbij aan dat zij zich niet kan veroorloven dat de uitgave van editie 68 van de Haarlemse stadsglossy vertraging oploopt, en dat zij daarom voor editie 68 een andere drukker zal inschakelen.
Bal Media heeft HRLM daarop diezelfde dag bericht dat zij zou willen adviseren om niet elders te gaan drukken. Zij wijst er daarbij op dat op de samenwerking die partijen zijn aangegaan de Leveringsvoorwaarden KVGO van toepassing zijn en dat bij annulering de geplande kosten en het geleverde papier in rekening zullen worden gebracht.
Bal Media heeft op 30 april 2020 vanwege de annulering van editie 68 bij factuur 20200289 een bedrag van € 3.950,01 bij HRLM in rekening gebracht.
2.14.
Op 7 mei 2020 heeft HRLM alsnog € 1.756,72 op factuur 20200192 betaald. HRLM heeft Bal Media op 18 mei 2020 geschreven dat zij die bedragen in mindering op de factuur heeft gebracht die Bal Media haar in het verleden ten onrechte had gefactureerd. Bal Media heeft vervolgens erkend dat zij voor editie 61 ten onrechte € 173,15 bij HRLM in rekening heeft gebracht. Verder heeft Bal Media puntsgewijs uitgelegd waardoor de overige verhogingen zijn ontstaan.
2.15.
Bal Media heeft HRLM op 2 juni 2020 verzocht € 4.901,50 aan haar te voldoen. Dit bedrag bestaat uit het restant van factuur 20200192 en de volledige factuur 20200289. Bal Media heeft HRLM op 11 juni 2021 verzocht het nog openstaande bedrag alsnog te betalen, waarbij zij nogmaals een puntsgewijze toelichting op de nog openstaande posten van factuur 20200192 heeft gegeven.
2.16.
Bal Media heeft HRLM vervolgens op 22 juni 2020 een factuur voor het hele jaar 2020 gestuurd van € 22.086,44. Bal Media heeft daarbij het volgende aan HRLM geschreven:
“[…]
Aangezien u niet reageert op onze onderstaande vraag, wanneer bestanden komen voor de door u ingeplande edities en aangezien u niet met ons in overleg wilt gaan kunnen we, na overleg te hebben gehad met de productie, niet anders dan uw organisatie belasten met de kosten voor geleverde papier, ingeplande perstijd en ingeplande bindtijd. (dit conform opgave van [betrokkene] d.d. 22 januari 2020).
[…]”
2.17.
De advocaat van Bal Media heeft HRLM op 8 juli 2020 geschreven dat HRLM op grond van de tussen partijen gesloten duurovereenkomst de gefactureerde bedragen aan Bal Media verschuldigd is, met de uitnodiging om met elkaar in gesprek te gaan om buiten rechte een oplossing te bereiken.
2.18.
Op 27 juli 2020 heeft de advocaat van HRLM geantwoord dat er tussen partijen geen duurovereenkomst is gesloten, maar dat HRLM per editie telkens een losse opdracht aan Bal Media heeft verstrekt. Voor zover sprake is van een duurovereenkomst zegt HRLM in die brief de overeenkomst per direct op, omdat HRLM geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare verdere samenwerking met Bal Media.

3.Het geschil

3.1.
Bal Media vordert samengevat - veroordeling van HRLM tot betaling van € 778,34 (restant factuur 20200192), € 3.950,01 (factuur 20200289), en een schadevergoeding van € 22.086,44. Bal Media vordert ook de wettelijke handelsrente over deze bedragen primair vanaf de verzuimdatum, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding. Verder vordert Bal Media een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten, primair een bedrag van € 4.022,20 op grond van de Leveringsvoorwaarden KVGO, subsidiair een bedrag van € 1.043,05.
3.2.
Bal Media legt aan de vordering ten grondslag dat partijen eind 2017 een duurovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan Bal Media voor HRLM in 2018, 2019 en 2020 onder andere meerdere edities van de Haarlemse stadsglossy voor HRLM heeft gedrukt en geleverd. Ondanks herhaalde aanmaning heeft HRLM de facturen van Bal Media tot in totaal € 4.728,35 onbetaald gelaten. Verder heeft HRLM de duurovereenkomst op 27 juli 2020 opgezegd zonder acht te slaan op de in de toepasselijke Leveringsvoorwaarden KVGO genoemde opzegtermijn van een jaar. De opzegging is daardoor onregelmatig dan wel onrechtmatig. Bal Media is echter bereid HRLM niet aan een opzegtermijn van een jaar te houden. Bal Media accepteert 31 december 2020 als datum waartegen is opgezegd. Hieruit volgt dat HRLM naar analogie van artikel 4 van de Leveringsvoorwaarden KVGO verplicht is de schade te vergoeden die Bal Media vanaf de datum van opzegging tot 31 december 2020 lijdt. Op grond van de leveringsvoorwaarden, en ook ingevolge artikel 6:119a BW, is HRLM over de gevorderde bedragen ook de wettelijke handelsrente verschuldigd. Daarnaast is HRLM verplicht tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van Bal Media.
3.3.
HRLM voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bal Media heeft in elk geval in 2018, 2019 en een deel van 2020 de Haarlemse
stadsglossy en het HaaRLeMtje voor HRLM gedrukt. Niet in geschil is dat die werkzaamheden zijn verricht op grond van (een) tussen hen gesloten overeenkomst(en). Wel in geschil is wat voor overeenkomst(en) het betreft. Volgens Bal Media hebben partijen een duurovereenkomst gesloten. Zij verwijst daarbij naar de gewisselde
e-mailberichten met bijlagen - waaronder de orderbevestigingen, de inleverschema’s en de prijsstaffels - en de Leveringsvoorwaarden KVGO. Volgens HRLM is geen sprake van een duurovereenkomst. HRLM stelt zich op het standpunt dat per uitgave van de Haarlemse stadsglossy en het HaaRLeMtje steeds een aparte overeenkomst is gesloten. HRLM betwist verder dat op de overeenkomst(en) de Leveringsvoorwaarden KVGO van toepassing zijn. HRLM beroept zich daarnaast op de vernietigingsgrond van artikel 6:234 lid 1 BW, omdat Bal Media haar de voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst niet ter hand heeft gesteld. Verder beroept HRLM zich op vernietiging van de leveringsvoorwaarden, omdat deze onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 6:233 sub a BW.
Hebben partijen een duurovereenkomst gesloten?
4.2.
Bal Media heeft HRLM op 21 september 2017 offertes gestuurd (zie de feiten onder 2.1.) voor de Haarlemse stadsglossy en het HaaRLeMtje. Op 10 oktober 2017 heeft Bal Media HRLM een orderbevestiging voor het HaaRLeMtje gezonden (zie de feiten onder 2.2.). Op 2 november 2017 heeft Bal Media een orderbevestiging voor de Haarlemse stadsglossy opgemaakt (zie de feiten onder 2.5.). Op die orderbevestigingen is het aantal edities per jaar opgenomen. Op 2 november 2017 is HRLM - bij monde van [betrokkene] - akkoord gegaan met ‘de bevestiging van e.e.a.’ en met ‘de orderbevestiging’, zo blijkt uit de e-mailberichten van 1 en 2 november 2017 (zie de feiten onder 2.3. en 2.4.). Dat de orderbevestiging van 2 november 2017 niet ontvangen is, zoals HRLM stelt, volgt de rechtbank gelet daarop niet.
Met de inhoud van overgelegde orderbevestigingen zelf, de inhoud van de genoemde
e-mailberichten van onder meer 1 en 2 november 2017, de inleverschema’s voor de verschillende jaren ten aanzien van beide tijdschriften en de prijsstaffels voor de verschillende jaren heeft Bal Media voldoende onderbouwd gesteld dat beide partijen op 2 november 2017 de intentie hadden om een voortdurende overeenkomst te sluiten ten aanzien van beide tijdschriften. Zo is voor een bepaalde periode vastgelegd welke periodieke uitgaven Bal Media voor HRLM zou verzorgen. Dat dat niet het geval is en sprake is van losse overeenkomsten per editie, heeft HRLM verder niet geconcretiseerd. Dat enkele van de e-mailberichten een specifieke uitgave van de Haarlemse stadsglossy of het HaaRLeMtje als onderwerp hebben, is daarvoor namelijk niet voldoende. HRLM heeft daarmee onvoldoende betwist dat van een duurovereenkomst sprake is, waardoor de rechtbank uitgaat van een duurovereenkomst tussen partijen.
Zijn de Leveringsvoorwaarden KVGO 2011 van toepassing?
4.3.
Daarnaast blijkt ook uit artikel 14 van de Leveringsvoorwaarden KVGO dat sprake is van een duurovereenkomst. Of die leveringsvoorwaarden van toepassing zijn, zal de rechtbank nu gaan beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat deze leveringsvoorwaarden van toepassing zijn op de gesloten overeenkomst. Daarvoor is het volgende van belang.
In de genoemde orderbevestigingen van 10 oktober 2017 en 2 november 2017 is vermeld dat de Leveringsvoorwaarden KVGO van toepassing zijn en ook de offertes van 21 september 2017 maken daarvan melding. Zoals in rechtsoverweging 4.2. al is overwogen, is HRLM in de e-mailberichten van 2 november 2017 akkoord gegaan met deze orderbevestigingen. Hiermee heeft HRLM de Leveringsvoorwaarden KVGO 2011 aanvaard en deze zijn daarom van toepassing op de tussen Bal Media en HRLM gesloten overeenkomst. Of artikel 14 deel kan uitmaken van de Leveringsvoorwaarden, zal de rechtbank in rechtsoverweging 4.7. beoordelen.
Vernietiging van de Leveringsvoorwaarden?
4.4.
HRLM beroept zich op vernietiging van de Leveringsvoorwaarden KVGO, omdat deze voorafgaand aan de overeenkomst niet aan haar ter hand zijn gesteld. De rechtbank verwerpt dit beroep. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Ingevolge artikel 6:233 lid 2 BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar als de gebruiker van de voorwaarden zijn wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen. In artikel 6:234 lid 1 BW is bepaald dat een redelijke mogelijkheid tot kennisname is geboden als de algemene voorwaarden voor of tijdens het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld. Daarnaast is in artikel 6:234 lid 2 BW bepaald dat een gebruiker van algemene voorwaarden zijn wederpartij ook een redelijke mogelijkheid heeft geboden van de voorwaarden kennis te nemen indien hij de voorwaarden voor het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op een zodanige wijze dat de voorwaarden kunnen worden opgeslagen ten behoeve van latere kennisneming.
4.6.
Bal Media heeft HRLM op 21 september 2017 en op 10 oktober 2017 HRLM een e-mailbericht gestuurd met bijgesloten het bestand ‘levervw_Ned 2011.pdf’. HRLM betwist dat dit bestand de Leveringsvoorwaarden KVGO bevatte. HRLM heeft echter geen geprinte versie van het meegestuurde bestand, met de volgens HRLM andersluidende leveringsvoorwaarden, in het geding gebracht. Beide partijen zijn werkzaam in de grafische industrie, binnen welke branche de Leveringsvoorwaarden KVGO gebruikelijk zijn. De titel van de bij de e-mailberichten gevoegde bestanden sluit daarbij ook aan. De rechtbank is daarom van oordeel dat Bal Media voldoende onderbouwd gesteld heeft dat zij in de correspondentie voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de Leveringsvoorwaarden KVGO aan HRLM heeft gestuurd. Omdat Bal Media de Leveringsvoorwaarden KVGO aan HRLM per e-mailbericht had toegestuurd, en HRLM de mogelijkheid had de als bestand meegestuurde leveringsvoorwaarden op te slaan, heeft Bal Media HRLM een redelijke mogelijkheid geboden om van de leveringsvoorwaarden kennis te nemen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op vernietiging wegens het niet ter hand stellen van de leveringsvoorwaarden.
Maakt artikel 14 onderdeel uit van de Leveringsvoorwaarden KVGO?
4.7.
Ingevolge artikel 14 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden KVGO is een opdracht tot het drukken en leveren van een periodieke uitgave die minstens vier maal per jaar verschijnt een duurovereenkomst, die met inachtneming van een opzegtermijn van een jaar kan worden opgezegd. HRLM voert aan dat artikel 14 een kernbeding betreft en daarom geen deel kan uitmaken van de algemene voorwaarden. De duur van de overeenkomst bevat de kern van de prestaties en een dusdanig essentieel onderdeel kan niet via de algemene voorwaarden kan worden geregeld, aldus HRLM. Omdat over de duur van de overeenkomst niet separaat is onderhandeld, kan volgens HRLM de samenwerking tussen partijen niet als de uitvoering van een duurovereenkomst worden aangemerkt.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat zij al in rechtsoverweging 4.2. heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen is aan te merken als een duurovereenkomst, omdat partijen dat zijn overeengekomen. Het betoog van HRLM kan daarnaast ook geen stand houden, omdat de contractduur niet de kern van de door Bal Media te leveren prestatie weergeeft. Dat is immers het drukken van edities van de tijdschriften van HRLM tegen een bepaalde prijs. Artikel 14 is derhalve geen beding dat de essentialia bevat zonder welke de overeenkomst niet geacht kan worden tot stand te zijn gekomen, omdat die overeenkomst zonder dat beding onvoldoende bepaalbaar zou zijn [1] . HRLM heeft nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat artikel 14 deel uitmaakt van de overeenkomst. HRLM heeft dat echter niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij. De conclusie is dat artikel 14 onderdeel uitmaakt van de Leveringsvoorwaarden KVGO en partijen ook op grond van dat artikel een duurovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan Bal Media verplicht was jaarlijks een aantal edities van de tijdschriften van HRLM te drukken en te leveren.
Factuur 20200192 / editie 67 van de Haarlemse Stadsglossy
4.9.
Bal Media heeft bij factuur 20200192 van 17 maart 2020 een bedrag van € 5.416,43 bij HRLM in rekening gebracht voor het verzorgen van editie 67 van de Haarlemse Stadsglossy. Ingevolge artikel 7 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden KVGO geldt voor de facturen van Bal Media een betalingstermijn van 30 dagen. In artikel 7 lid 1 is tevens bepaald dat een opdrachtgever bij te late betaling in verzuim is zonder voorafgaande ingebrekestelling. HRLM is in verzuim geraakt omdat zij factuur 20200192 niet binnen 30 dagen heeft betaald. HRLM heeft namelijk op 22 april 2020 een deelbetaling van € 2.708,22 gedaan en op 7 mei 2020 heeft HRLM een bedrag van € 1.756,72 op deze factuur betaald. Dat Bal Media aanvankelijk heeft ingestemd met een betaling in termijnen heeft HRLM tegenover de gemotiveerde betwisting van Bal Media niet onderbouwd, zodat de rechtbank aan dat verweer voorbijgaat.
4.10.
HRLM heeft aangevoerd dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat contractspartijen rekening moeten houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. In dit kader stelt HRLM dat haar een beroep op onvoorziene omstandigheden toekomt, omdat de uitbraak van het COVID-19 virus, met als gevolg verstrekkende overheidsmaatregelen, niet is verdisconteerd in de overeenkomst tussen partijen. Volgens HRLM heeft Bal Media zich dit onvoldoende gerealiseerd, en heeft Bal Media in strijd met de in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid gehandeld door vóór het drukken en leveren van editie 68 eerst integrale betaling te verlangen van factuur 20200192.
4.11.
Met HRLM is de rechtbank van oordeel dat de uitbraak van het COVID-19 virus in beginsel een onvoorziene omstandigheid is. De wereldwijde uitbraak van het virus kan aanleiding geven dat het ongewijzigd in stand laten van de overeenkomst strijdig is met de eisen van redelijkheid en billijkheid die partijen verplicht zijn tegenover elkaar in acht te nemen. Maar dan moet er wel sprake zijn van een onaanvaardbare situatie als de overeenkomst ongewijzigd in stand zou blijven. Dat is een zware toets, waarbij terughoudendheid op zijn plaats is. In dit geval is aan die maatstaf niet voldaan. HRLM heeft geen financiële gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat de sponsorgelden en advertentie-inkomsten, waarvan zij afhankelijk is, na de uitbraak van het COVID-19 virus sterk zijn teruggelopen. Daar komt bij dat HRLM blijkbaar wel voldoende financiële middelen had om editie 68 van de Haarlemse stadsglossy bij een andere drukker onder te brengen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van HRLM op onvoorziene omstandigheden.
4.12.
HRLM heeft van factuur 20200192 een bedrag van € 951,49 onbetaald gelaten. Bij e-mailbericht van 18 mei 2020 heeft HRLM aan Bal Media laten weten dat zij dit bedrag verrekent met de bedragen die Bal Media haar voordien teveel heeft gefactureerd. Bal Media heeft bij e-mailbericht van 18 mei 2020 erkend dat zij voor editie 61 van de Haarlemse Stadsglossy ten onrechte een bedrag van € 173,15 bij HRLM in rekening heeft gebracht. Bal Media heeft daarbij - evenals bij e-mail van 11 juni 2020 - verder per editie een uitgebreide toelichting gegeven over de opbouw van het restantbedrag van € 778,34, als het gevolg van de wijzigingen die Bal Media op verzoek van HRLM heeft doorgevoerd in de aanvankelijk gegeven orders. HRLM heeft daarop in eerste instantie niet gereageerd. In deze procedure heeft HRLM aangevoerd dat Bal Media nalaat aan te tonen dat HRLM opdracht heeft gegeven voor het extra werk dat tot de hogere factuurbedragen voor de edities 62, 63 en 64 heeft geleid. Uit het inleverschema 2019 blijken deze edities van de Haarlemse stadsglossy te zijn verschenen op 30 april 2019, 25 juni 2019 en 27 augustus 2019.
4.13.
Het beroep op verrekening kan geen stand houden. In artikel 7 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden KVGO is een beroep op verrekening uitgesloten. Maar ook los van deze voorwaarden, kan dit beroep niet slagen. Zo heeft HRLM niet betwist dat haar bestuurder de betaling van deze facturen telkens heeft geaccordeerd, zoals uit het email-bericht van [betrokkene] van 12 maart 2020 blijkt (zie de feiten onder 2.9.). Omdat de bestuurder van HRLM de verschuldigdheid van de factuurbedragen met haar accordering heeft erkend, kan HRLM de verschuldigdheid van de kosten voor edities uit 2019 niet alsnog met een beroep op verrekening aan de orde stellen. Dat Bal Media heeft toegegeven dat voor editie 61 een bedrag van € 173,15 teveel was gerekend, maakt dat niet anders. Ook voor dat bedrag was verrekening niet toegestaan. Het feit dat Bal Media dat bedrag desondanks heeft gecrediteerd, kan HRLM Bal Media nu niet tegenwerpen. Het op factuur 20200192 nog openstaande bedrag van € 778,34 zal daarom worden toegewezen.
Factuur 20200289 / editie 68 van de Haarlemse Stadsglossy
4.14.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft HRLM factuur 20200192 niet tijdig betaald en is zij daardoor in verzuim geraakt. Tijdens het verzuim van HRLM is tussen partijen discussie ontstaan over editie 68. Bal Media heeft HRLM op 23 april 2020 geschreven dat haar kredietverzekeraar het Bal Media niet toestaat editie 68 te verzorgen zolang factuur 20200192 niet volledig is betaald. In reactie daarop heeft HRLM op 30 april 2020 Bal Media geschreven dat zij editie 68 dan bij een andere drukker zal onderbrengen. Bal Media heeft vervolgens - na aankondiging daarvan - bij factuur 20200289 van 30 april 2020, vanwege het annuleren van editie 68, een bedrag van € 3.950,01 bij HRLM in rekening gebracht.
4.15.
HRLM betwist dat Bal Media recht heeft op betaling van factuur 20200289. HRLM voert daartoe aan dat het haar vrij stond een andere drukker in te schakelen omdat Bal Media weigerde om editie 68 te drukken. Volgens HRLM heeft de weigering om editie 68 te verzorgen Bal Media in schuldeisersverzuim gebracht. Met dit betoog gaat HRLM er echter aan voorbij dat zij op het moment dat zij aankondigde een andere drukker in te schakelen voor editie 68 zelf in verzuim was omdat HRLM slechts de helft van factuur 20200192 had betaald. Uit artikel 6:86 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een schuldenaar die met de nakoming van zijn verbintenis in verzuim is, zijn verzuim kan zuiveren door alsnog behoorlijke nakoming alsmede betaling van de inmiddels verschuldigd geworden schadevergoeding en van de kosten aan te bieden. De schuldeiser die een aanbod weigert dat aan de eisen van artikel 6:86 BW voldoet, komt in beginsel in schuldeisersverzuim (artikel 6:58 BW). HRLM heeft echter nagelaten Bal Media een dergelijk aanbod te doen. Het feit dat Bal Media, na de eenzijdige verlenging van de betaaltermijn door HRLM tot 15 mei 2020, heeft aangedrongen factuur 20200192 uiterlijk op 8 mei 2020 te betalen, en HRLM op 7 mei 2020 het volgens haar verschuldigde bedrag heeft betaald, heeft het verzuim van HRLM niet beëindigd. Van schuldeisersverzuim van de kant van Bal Media is dan ook geen sprake.
4.16.
Vast staat dat HRLM in het kader van de duurovereenkomst Bal Media opdracht heeft gegeven om editie 68 van de Haarlemse Stadsglossy te drukken en te leveren. Het inleverschema 2020 bevat voor editie 68 het volgende tijdpad:
DEADLINE
DEADLINE
DEADLINE
PDF
PDF alle
NR
MAAND
TEKST BEELD
ADVERTORIOL
ADVERTENTIE
COVER
DRUKKERIJ
VERSCHIJNING
68
mei-juni
9 maart
6 april
13 april
17 april
20 april
28 april 2020
Ingevolge artikel 4 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden KVGO was het HRLM slechts toegestaan de opdracht voor het drukken en leveren van editie 68 te annuleren vóórdat Bal Media met de uitvoering van de overeenkomst was begonnen, en ingevolge lid 2 van de Leveringsvoorwaarden KVGO is het annuleren van een overeenkomst tot vervaardiging van periodieke uitgaven zelfs helemaal uitgesloten. Weliswaar was editie 68 op de geplande verschijningsdatum nog niet gedrukt, maar uit het inleverschema 2020 en het e-mailbericht van Bal Media van 28 april 2020 (zie de feiten onder 2.13.) leidt de rechtbank af dat Bal Media vóór 28 april 2020 aan editie 68 heeft gewerkt. Zo was er in elk geval benodigd papier besteld en geleverd. Ook als uitgegaan wordt van artikel 4 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden stond het HRLM daarom op 30 april 2020 niet meer vrij om de opdracht voor het drukken van editie 68 te annuleren. Omdat de overeenkomst op dat moment niet beëindigd was, is HRLM naar oordeel van de rechtbank de bedragen aan Bal Media verschuldigd die Bal Media op grond van de overeenkomst aan HRLM mocht factureren. Voor editie 67 heeft Bal Media een bedrag van € 5.416,43 gefactureerd. Voor editie 68 heeft Bal Media een lager bedrag van € 3.950,01 gerekend. De vordering tot betaling van dit bedrag zal worden toegewezen.
Schadevergoeding na onregelmatige opzegging
4.17.
HRLM heeft op 27 juli 2020 de overeenkomst met Bal Media met onmiddellijke ingang opgezegd. In artikel 14 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden KVGO is echter bepaald dat een duurovereenkomst kan worden opgezegd met in achtneming van een opzegtermijn van een jaar als het gaat om een periodieke uitgave die viermaal of meer per jaar verschijnt. Het inleverschema 2020 voorziet in zes edities van de Haarlemse stadsglossy, zodat HRLM een opzegtermijn van een jaar in acht had moeten nemen. Omdat HRLM de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, heeft Bal Media in beginsel recht op vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van de onregelmatige opzegging. Bal Media accepteert 31 december 2020 als datum waartegen is opgezegd, zodat het gaat om een schadevergoeding over de periode 27 juli 2020 tot en met 31 december 2020. Bal Media stelt dat haar schade € 22.086,44 bedraagt. Dit bedrag bestaat volgens Bal Media uit de kosten voor het geleverde papier, ingeplande perstijd, ingeplande bindtijd en kosten voor geregelde opslag en transport voor alle bladen die Bal Media in 2020 nog voor HRLM zou drukken en leveren, verhoogd met de beperkte marge van Bal Media. Na de gemotiveerde betwisting van HRLM, inhoudende de tijdschriften die de schadevordering betreft en dat niet onderbouwd is dat die kosten allemaal daadwerkelijk al gemaakt zijn voor alle komende edities, heeft Bal Media toegelicht dat het gaat om reserveerde tijd en opslag en specifiek papier dat op basis van het inleverschema 2020 in bulkpartijen is ingekocht, en dat onbruikbaar is voor andere opdrachtgevers. Het bedrag is gebaseerd op de bedragen die eerder in rekening zijn gebracht bij HRLM voor wel uitgegeven edities, aldus Bal Media. Bal Media heeft de gestelde schade echter niet met stukken onderbouwd, ook niet na de gemotiveerde betwistingen van HRLM. Dat Bal Media op grond van artikel 4 van Leveringsvoorwaarden KVGO aanspraak kan maken op ontstane schade, betekent niet dat die schade niet onderbouwd hoeft te worden. Dit klemt te meer nu het gaat om een periode van ruim vijf maanden, waardoor ook van bespaarde kosten sprake zou moeten zijn. Bal Media heeft ter zitting nog aangeboden de schade te onderbouwen, maar daarvoor bestaat in deze fase van de procedure geen ruimte meer. De gevorderde schadevergoeding zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.18
Gelet op het voorgaande, is de door Bal Media gevorderde hoofdsom toewijsbaar tot een bedrag van € 4.728,35,-.
Wettelijke handelsrente
4.19.
Bal Media vordert HRLM te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over de gevorderde bedragen. HRLM heeft niet betwist dat Bal Media recht heeft op de wettelijke handelsrente over de bedragen die HRLM onbetaald heeft gelaten. De vordering tot veroordeling van HRLM tot betaling van de wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen over het in hoofdsom toewijsbare bedrag van € 4.728,35. Bal Media vordert primair de wettelijke handelsrente vanaf de datum van verzuim, zonder concrete ingangsdatum te noemen. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, zoals subsidiair gevorderd, omdat daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd.
Buitengerechtelijke kosten
4.20.
HRLM heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten op grond van de Leveringsvoorwaarden KVGO niet betwist. Een dubbele redelijkheidstoets is dan niet aan de orde. Bal Media heeft derhalve recht op de overeengekomen vergoeding van 15% van de toegewezen hoofdsom. Dat komt neer op een bedrag van € 709,25.
Proceskosten
4.21.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt HRLM om aan Bal Media te betalen een bedrag van € 5.437,60 (vijfduizendvierhonderdzevenendertig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 4.728,35 met ingang van de datum van dagvaarden tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.