ECLI:NL:RBNHO:2021:8877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/292334 / FA RK 19-4619
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een adoptieverzoek naar Turks recht met betrekking tot de erkenning in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van een adoptie door verzoekster van een minderjarige, geboren in Turkije. Verzoekster, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, had in Turkije een adoptieprocedure doorlopen, maar de rechtbank oordeelde dat de adoptie niet kon worden erkend in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de adoptie niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een erkenning in het belang van het kind rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van de adoptie in Turkije was, terwijl verzoekster ten tijde van het verzoek tot adoptie in Nederland woonde. Hierdoor was artikel 10:109 BW van toepassing, maar niet voldaan aan de voorwaarden van de Wobka. De rechtbank wees het verzoek tot erkenning van de Turkse adoptie af en verklaarde dat ook een adoptie naar Nederlands recht niet kon worden uitgesproken, omdat niet aan de vereisten was voldaan. De verzoeken tot inschrijving van de geboorteakte en het vaststellen van de geslachtsnaam werden eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/292334 / FA RK 19-4619
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 11 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Alkmaar,
strekkende tot (de erkenning van) de adoptie van
-
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Turkije,
wonende te Turkije,
hierna mede te noemen: [de minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te Turkije,
hierna mede te noemen: de moeder,
[de vader],
wonende te Turkije,
hierna mede te noemen: de vader,
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
hierna te noemen de ambtenaar.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekster van 25 juli 2019, ingekomen op
26 juli 2019;
- de brief, met bijlagen, tevens houdende aanvullend verzoek, van de advocaat van verzoekster van 10 oktober 2019;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van verzoekster van 6 januari 2021;
- de schriftelijke reactie van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag van 12 januari 2021, ingekomen op 21 januari 2021;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van verzoekster van 30 april 2021;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van verzoekster van 9 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 september 2021 in aanwezigheid van verzoekster bijgestaan door mr. E.P.J. Appelman. Via een Skype verbinding was [de minderjarige] aanwezig. Hij is gehoord. Voorts is verschenen [tolk] , die als tolk in de Turkse taal is opgetreden voor verzoekster en [de minderjarige] .

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd op [datum] . Dit huwelijk is door echtscheiding geëindigd op [datum] . Uit het huwelijk is op [geboortedatum] in [plaats] , Turkije, geboren [de minderjarige] .
2.2.
Op 14 december 2015 is door het Family Court of [plaats] , Turkije, de adoptie door verzoekster van [de minderjarige] uitgesproken. Uit de uitspraak blijkt dat verzoekster reeds lange tijd de ouders heeft ondersteund in de verzorging en opvoeding en het onderwijs van [de minderjarige] . De vader en de moeder hebben ingestemd met het verzoek tot adoptie. [de minderjarige] heeft eveneens verklaard dat hij instemt met de adoptie door verzoekster(zijn tante vaderszijde) en dat hij bij haar en zijn grootmoeder wil wonen.
2.3.
Op de geboorteakte van [de minderjarige] staan als ouders vermeld de vader en verzoekster.
2.4.
Verzoekster heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. [de minderjarige] heeft de Turkse nationaliteit.
2.5.
Uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen blijkt dat verzoekster op 14 november 2015 is uitgeschreven naar Turkije. Zij staat vanaf 23 juli 2018 weer ingeschreven op een adres in Nederland. [de minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte in Turkije.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft (primair) verzocht voor recht te verklaren dat de in Turkije tot stand gekomen adoptie van 14 december 2015 in Nederland voor erkenning vatbaar is. Bij wijze van aanvullend verzoek heeft verzoekster subsidiair verzocht de adoptie van [de minderjarige] naar Nederlands recht uit te spreken.
3.2.
Daarnaast heeft verzoekster zowel primair als subsidiair verzocht:
  • vast te stellen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam van verzoekster zal dragen, opdat de volledige namen van het kind na het uitspreken van de adoptie zullen luiden: [de minderjarige] , waarbij aan de ambtenaar dient te worden verzocht hiervan aantekening te maken c.q. dit als zodanig op te nemen in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
  • de geboortegegevens van [de minderjarige] vast te stellen, voor zover de overgelegde geboorteakte van [de minderjarige] niet vatbaar is voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag.

4.Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Door de omstandigheid dat verzoekster de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft en [de minderjarige] de Turkse nationaliteit heeft, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in bevestigende zin worden beantwoord, nu verzoekster haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.3.
Bij de beoordeling van het verzoek is afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Deze afdeling bevat voorschriften ter zake het toepasselijke recht op de in Nederland uit te spreken adoptie en haar rechtsgevolgen, alsmede adopties waarop het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 97) niet van toepassing is.
Erkenning van de in Turkije uitgesproken adoptie
4.4.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de adoptie van [de minderjarige] door verzoekster naar Turks recht heeft plaatsgevonden. Bij de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank op grond van artikel 10:104 BW te beoordelen of voormelde adoptie naar Turks recht is aan te merken als een beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en twee personen tezamen of een persoon alleen tot stand worden gebracht.
4.5.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de door verzoekster overgelegde beschikking van het Family Court of [plaats] , Turkije, van 14 december 2015 blijkt dat de adoptie van [de minderjarige] door verzoekster is uitgesproken. Op de in Turkije afgegeven geboorteakte van [de minderjarige] staat verzoekster thans als moeder vermeld en ook op het “extract of vital records” staat verzoekster als moeder van [de minderjarige] geregistreerd. Daarbij is melding gemaakt van de adoptie door verzoekster. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de adoptie door verzoekster naar Turks recht rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
4.6.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze adoptie op grond van het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (hierna ook: HAV) van rechtswege in Nederland wordt erkend.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat het HAV sinds 1 oktober 1998 in Nederland van toepassing is en sinds 1 september 2004 in Turkije, zodat het Verdrag ingevolge artikel 41 van het HAV temporeel van toepassing is.
4.8.
Voorts bepaalt artikel 2 van het HAV dat het Verdrag van toepassing is wanneer een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een Verdragsluitende Staat (staat van herkomst) heeft, naar een andere Verdragsluitende Staat (staat van opvang) is, wordt of zal worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in de Staat van herkomst door een persoon van wie de gewone verblijfplaats zich in de Staat van opvang bevindt, hetzij met het oog op een zodanige adoptie in de Staat van opvang of in de Staat van herkomst.
4.9.
Uit de gedingstukken en de daarop gegeven toelichting leidt de rechtbank af dat zowel verzoekster als [de minderjarige] in Turkije woonachtig waren ten tijde van de adoptiebeschikking van 14 december 2015. Verzoekster heeft verklaard dat zij voornemens was om na de adoptie met [de minderjarige] in Turkije te blijven wonen, omdat zij daar haar primaire belangen had. Pas nadat de leefomstandigheden in Turkije veranderden en verzoekster zich niet langer kon vinden in het beleid van de regering van Turkije, heeft zijzich in 2018 weer in Nederland gevestigd, met de bedoeling [de minderjarige] mee te nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een interlandelijke adoptie waarbij het geadopteerde kind ( [de minderjarige] ) door de adoptiefouder (verzoekster) naar een andere Verdragsluitende Staat zou worden overgebracht. Ook uit de beschikking van het Family Court of [plaats] , Turkije, van 14 december 2015 blijkt niet dat het adoptieverzoek als internationale adoptie is behandeld. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de adoptie een binnenlandse adoptie betreft, hetgeen niet valt onder het materiële en formele toepassingsgebied van het HAV. Dit betekent dat het Verdrag niet van toepassing is en de adoptie niet op grond van dit Verdrag kan worden erkend in Nederland.
4.10.
De rechtbank dient dan te beoordelen of de Turkse adoptie in Nederland kan worden erkend op grond van de commune internationaalrechtelijke wetgeving zoals geregeld in titel 6, afdeling 3 van Boek 10 BW. Of erkenning kan plaatsvinden op grond van artikel 10:108 BW dan wel artikel 10:109 BW, hangt af van de gewone verblijfplaats van verzoekster en [de minderjarige] ten tijde van het verzoek tot adoptie en ten tijde van de uitspraak.
4.11.
Vast staat dat [de minderjarige] zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie op 30 juni 2015 als ten tijde van de uitspraak op 14 december 2015 zijn gewone verblijfplaats in Turkije had. Verzoekster heeft gesteld dat zij op deze beide data eveneens haar gewone verblijfplaats in Turkije had. Zij heeft daartoe gesteld dat zij in 2015 voornamelijk in Turkije heeft verbleven, hetgeen zij heeft onderbouwd met bankafschriften, foto’s van haar verblijf in Turkije en een schriftelijke verklaring van haar moeder. De rechtbank stelt voorop dat de gewone verblijfplaats een feitelijk begrip is en betrekking heeft op de plaats waar een persoon zijn centrum heeft gevestigd, met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven. De rechtbank overweegt dat verzoekster heeft verklaard dat zij na het feitelijk uiteengaan van haar en haar echtgenoot begin 2015 en vanwege de wens om dichter bij haar familie te zijn, naar Turkije is gegaan. Zij is gedurende 2015 meermalen heen en weer gereisd tussen Nederland en Turkije, mede om praktische zaken rondom de scheiding af te handelen en om bij haar zoon in Nederland te zijn. Zij woonde nog in de voormalig echtelijke woning. Nadien heeft zij zich definitief in Turkije gevestigd en is zij in november 2015 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster met het bovenstaande onvoldoende onderbouwd dat haar gewone verblijfplaats al ten tijde van het verzoek tot adoptie in Turkije was gelegen. Hoewel uit de bankafschriften blijkt dat verzoekster in 2015 frequent in Turkije was, staat daarmee nog niet vast dat zij feitelijk haar centrum al in Turkije had gevestigd. Zij verbleef ook regelmatig periodes in Nederland en niet gebleken is dat zij op enig moment voorafgaande aan de uitschrijving uit de BRP reeds de bewuste keuze heeft gemaakt zich permanent te zullen vestigen in Turkije. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de gewone verblijfplaats van verzoekster ten tijde van indiening van het verzoek tot adoptie in Nederland was gelegen.
4.12.
Nu [de minderjarige] zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats in Turkije had, terwijl verzoekster ten tijde van het verzoek tot adoptie haar gewone verblijfplaats in Nederland had, is artikel 10:109 BW van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen in Nederland wordt erkend indien:
de bepalingen van Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen,
de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
erkenning niet op een grond, bedoel in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW, zou worden onthouden.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan de bepalingen van de Wobka. Verzoekster heeft geen beginseltoestemming gekregen voor opneming van [de minderjarige] in Nederland, zoals is vereist volgens artikel 2 van de Wobka. Verzoekster heeft verklaard dat zij deze toestemming niet heeft gevraagd, omdat zij de bedoeling had om met [de minderjarige] in Turkije te blijven. De rechtbank volgt verzoekster niet in haar stelling dat beginseltoestemming in dit geval niet noodzakelijk is gezien het bepaalde in artikel 14 lid 1 van de Wobka. Verzoekster erkent dat haar samenleving met [de minderjarige] niet in Nederland is voortgezet, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in voornoemd artikel. De bepalingen van de Wobka zijn dus van toepassing.
4.14.
De bepalingen van de Wobka kunnen op basis van eerdere jurisprudentie evenwel opzij worden gezet indien het belang van het kind dat vereist. Ten aanzien van dit belang van het kind overweegt de rechtbank als volgt.
4.15.
Uit de gedingstukken en hetgeen verzoekster en [de minderjarige] tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard, begrijpt de rechtbank dat [de minderjarige] graag bij zijn tante, verzoekster, wil wonen en in Nederland wil studeren. [de minderjarige] is op dit moment bezig met zijn examen om te worden toegelaten tot de universiteit in Turkije, waaruit de rechtbank afleidt dat hij ook toekomstplannen maakt in Turkije voor het geval de adoptie niet in Nederland wordt erkend of uitgesproken. [de minderjarige] woont al lange tijd bij zijn oma in [plaats] , die al die tijd de dagelijkse zorg voor hem heeft gehad, ook in de jaren dat verzoekster bij hen woonde. Behoudens verzoekster woont ook zijn overige familie in Turkije, waaronder zijn (biologische) ouders. Hij is nog niet eerder in Nederland geweest. Verzoekster ondersteunt hem sinds 20218 op afstand, zowel op emotioneel vlak als financieel, zoals zij ook vóór 2015 al deed. Gelet op deze reeds lange tijd bestaande situatie gaat de rechtbank ervan uit dat de band tussen verzoekster en [de minderjarige] en de hulp en ondersteuning die zij aan [de minderjarige] biedt, niet zal wijzigen, ongeacht of de adoptie in Nederland wordt erkend. Bovendien wordt [de minderjarige] , nu hij inmiddels meerderjarig is, in staat geacht zelfstandig zijn leven te kunnen inrichten, zodat in zoverre ook geen belang bestaat bij de adoptie. Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de adoptie van [de minderjarige] door verzoekster in het kennelijk belang van [de minderjarige] is. De wens van [de minderjarige] om in Nederland te studeren en bij verzoekster te wonen is daarvoor onvoldoende.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een zodanig uitzonderlijke situatie dat in het belang van het kind aan het bepaalde in de Wobka voorbij moet worden gegaan. Nu evenmin is voldaan aan de in artikel 10:109 BW neergelegde eis dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, is de rechtbank van oordeel dat de Turkse adoptie niet in Nederland kan worden erkend op grond van artikel 10:109 BW. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
Adoptie naar Nederlands recht
4.17.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de adoptie van [de minderjarige] door verzoekster naar Nederlands recht kan worden uitgesproken.
4.18.
Ingevolge artikel 10:105 BW is op dit verzoek het Nederlandse recht van toepassing.
4.19.
De rechtbank overweegt dat ook in het geval van een in Nederland uit te spreken adoptie van een in het buitenland verblijvend kind moet zijn voldaan aan de voorwaarden van de Wobka, waaronder het verkrijgen van beginseltoestemming, alsmede aan de voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW. De rechtbank heeft hierboven in het kader van de erkenning van de Turkse adoptie op grond van artikel 10:109 BW reeds overwogen dat in het onderhavige geval geen sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie dat voorbij kan worden gegaan aan het ontbreken van de beginseltoestemming en dat evenmin is komen vast te staan dat de adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] is. Dit leidt tot het oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden om de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken, zodat ook dat verzoek zal worden afgewezen.
Geboortegegevens en geslachtsnaam
4.20.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de verzoeken tot het inschrijven van de geboorteakte dan wel vaststellen van de geboortegegevens van [de minderjarige] en het verzoek omtrent de geslachtsnaam van [de minderjarige] . De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen.

5.Beslissing

5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, voorzitter, en mr. J.L. Roubos en
mr. R.M. van Diepen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van T. Jelierse als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021.
de griffier is buiten
staat de uitspraak mede
te ondertekenen
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.