ECLI:NL:RBNHO:2021:8805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/301387 / HA ZA 20-203
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de verdeling in een nalatenschap met betrekking tot erfgenamen en hun onderlinge geschillen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster], die op 6 augustus 2017 is overleden. De betrokken partijen zijn de gezamenlijke erfgenamen, waaronder [eiser] en de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard, maar door onderlinge communicatieproblemen en wantrouwen is de verdeling van de nalatenschap nog niet gerealiseerd. De rechtbank heeft op 13 oktober 2021 vonnis gewezen, waarin de verdeling van de nalatenschap is vastgesteld. De vorderingen van [eiser] omvatten onder andere de verdeling van banksaldi, de beëindiging van huurcontracten, en de betaling van nalatenschapsschulden. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning en de verdeling van de opbrengst. Tevens is er een boedelbeschrijving gelast en zijn de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats 1]
zaaknummer / rolnummer: C/15/301387 / HA ZA 20-203
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Roggeveen te [plaats 2],
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 3],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. Y. Benjamins te [plaats 2].
Eiser in conventie zal hierna genoemd worden [eiser] en gedaagden gezamenlijk [Gedaagde 1&2] en ieder voor zich [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
De zaak in het kort:
Deze zaak gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster], de moeder van [eiser] en de oma van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], overleden op 6 augustus 2017. Partijen zijn de gezamenlijke erfgenamen en hebben allen de nalatenschap zuiver aanvaard. Door slechte onderlinge communicatie en onderling wantrouwen is het nog niet tot verdeling van de nalatenschap gekomen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 januari 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging c.q. vermeerdering van eis
  • de brief, ingekomen ter griffie op 31 mei 2021, met aanvullende producties van de zijde van [Gedaagde 1&2]
  • de mondelinge behandeling van 3 juni 2021 tijdens welke zitting mr. Benjamins het woord gevoerd heeft aan de hand van spreekaantekeningen en van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de akte indienen nadere producties tevens akte vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser]
  • de akte overlegging producties aan de zijde van [Gedaagde 1&2]
  • de nadere conclusie en vermindering van eis van de zijde van [eiser]
  • de antwoordakte alsmede overlegging productie van de zijde van [Gedaagde 1&2]
  • de antwoordakte van de zijde van [eiser]
  • de akte uitlating producties van de zijde van [Gedaagde 1&2]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 augustus 2017 is te [plaats 1] overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster).
Erflaatster was gehuwd geweest met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) die op 15 juni 1984 is overleden.
Erflaatster was de moeder van [eiser] en [betrokkene 2], overleden op 29 december 1992 en moeder van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.2.
Erflaatster heeft bij testament van 8 mei 1981 over haar nalatenschap beschikt.
2.3.
Op 16 februari 2018 is de verklaring van erfrecht opgesteld door (waarnemend) notaris mr. E.J. Kosters te [plaats 1]. In die verklaring is vastgesteld dat op grond van voornoemd testament van erflaatster [eiser] voor 1/2e deel gerechtigd is tot de nalatenschap en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], door plaatsvervulling voor hun vooroverleden moeder, ieder voor 1/4e deel gerechtigd zijn tot de nalatenschap.
2.4.
[eiser] en [Gedaagde 1&2] hebben allen de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.5.
[eiser] heeft op 12 november 2018 een boedelvolmacht afgegeven aan [Gedaagde 1&2] Deze boedelvolmacht houdt het volgende in:
om namens hem alle daden van beheer en beschikking te verrichten met betrekking tot de nalatenschap van (erflaatster) mede te dien einde vorderingen, alsmede uitkeringen, zoals van levensverzekering of pensioen, door het overlijden van erflaatster opeisbaar geworden en aan de nalatenschap of één of meer van de erfgenamen toekomende te innen, informatie in te winnen bij banken, rekeningen bij banken, spaarbanken en girodiensten op te heffen en te doen overboeken, goederen, waaronder begrepen registergoederen te verkopen en te leveren op de wijze, onder de voorwaarden en tegen de prijzen welke de gevolmachtigde raadzaam zal achten, safes te openen, belastingaangiften te doen (waaronder die voor het recht van successie, overgang en schenking), en voorts al datgene verder of meer te doen wat de gevolmachtigden ter zake van een juiste afwikkeling raadzaam acht, alles met de macht van substitutie.
De opsomming van deze speciale handelingen heeft niet tot strekking een andere handeling, welke dan ook, waarvoor een boedelvolmacht in onderhandse vorm kan worden afgegeven, uit te sluiten.
Ondergetekende verklaart alle voor de afwikkeling van de nalatenschap benodigde informatie en documentatie aan de gevolmachtigden te zullen verstrekken voor zo ver hij deze in bezit heeft. verder zal ondergetekende zich onthouden van inhoudelijke bemoeienis met de afwikkeling, waaronder ook jegens derden, anders dan na overleg met- en na goedkeuring van dan wel op uitdrukkelijk verzoek van gemachtigden.
Deze volmacht houdt niet de bevoegdheid van de gevolmachtigden in om een verdeling tot stand te brengen.
2.6.
[eiser] heeft de boedelvolmacht op 23 april 2019 weer ingetrokken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering en vermindering van eis dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de nalatenschap als volgt zal vaststellen:
1. de banksaldi gelijk tussen partijen zal verdelen, hetgeen inhoudt dat aan [eiser] € 405,74 toekomt en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] ieder € 202,87 althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,
2. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] zal veroordelen de huur die vermoedelijk via Villex verloopt met onmiddellijke ingang te beëindigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij dit nalaten met een maximum van € 50.000,- of althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen bedrag,
3. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] zal veroordelen om de helft van de huuropbrengsten aan [eiser] te betalen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 7.500,- vanaf 1 december 2018 tot en met februari 2020, plus € 500,- voor iedere maand dat de huurpenningen na februari 2020 nog worden geïnd,
4. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] ieder zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 498,27 dat ziet op door [eiser] uit privémiddelen voldane nalatenschapsschulden,
5. [gedaagde 2] [Gedaagde 1&2] zal veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis een bedrag van € 7.000,- aan de ING bank ervenrekening ([rekeningnummer 1] ten name van Erven mw [erflaatster], Hr [eiser]) te betalen,
6. de woning aan de [adres] [plaats 1] verdeelt in die zin dat deze zal worden verkocht aan een derde waarbij de netto-opbrengst na betaling van de aan de verkoop verbonden kosten, tussen partijen wordt verdeeld in die zin dat [eiser] 50% ontvangt en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] ieder 25%;
7. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] veroordeelt tot het verlenen van hun medewerking aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning en de verdeling van de netto-opbrengst door:
- binnen twee weken na het gereedkomen vande bouwkundige werkzaamheden gezamenlijk akkoord te geven op het verkoop-klaar maken van de woning door de heer [betrokkene 3] conform de offerte van € 1.000,-;
- binnen twee weken gezamenlijk een opdracht te geven aan makelaar de heer [betrokkene 4] van Oolders Omaco om de verkoop van de woning ter hand te nemen en daarbij gezamenlijk de opdracht te geven een vraagprijs te hanteren van € 240.000,- en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar,
- al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar nodig is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen,
- mee te werken aan de ondertekening van de (ver)koopakte van de woning,
- mee te werken aan de notariële eigendomsoverdracht;
- mee te werken aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daaraan verbonden kosten waaronder makelaarscourtage,
- gezamenlijk de notaris opdracht te geven de netto-opbrengst te verdelen zodat [eiser] 50% ontvangt en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] ieder 25%;
8. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] veroordeelt tot het verbeuren van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet aan hetgeen onder III. gevorderde voldoen met een maximum van € 200.000,-;
9. bepaalt dat dit vonnis, in geval van weigering van [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2], in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] aan verstrekking van de opdracht aan een makelaar en aan de ondertekening van een verkoopovereenkomst;
10 bepaalt dat dit vonnis, in geval van weigering van [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2], in de plaats treedt van het deel van de in wettige vorm opgemaakte notariële akte van volmacht met behulp waarvan de woning kan worden verkocht en geleverd;
11. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt tot afgifte van de sleutels van de woning zodat de woning kan worden betreden ten behoeve van de verkoop van de woning;
12. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [Gedaagde 1&2] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
II. [Gedaagde 1&2] zal veroordelen hun medewerking te verlenen zoals in sub I gevorderd, althans aan de verdeling zoals die door de rechtbank in goede justitie zal worden vastgesteld,
III. zal bepalen dat, voor het geval een gedaagde binnen zeven dagen na betekening
van het vonnis onwillig blijft aan de onder punt 1genoemde verdeling mee te werken, althans de verdeling niet effectueert, althans de verdeling zoals die door uw rechtbank in goede justitie zal worden vastgesteld niet effectueert, in deze zaak het vonnis in de plaats zal treden van die medewerking,
IV. [Gedaagde 1&2] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van de advocaat van [eiser] daarbij inbegrepen.
3.2.
[Gedaagde 1&2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[Gedaagde 1&2] vorderen dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een boedelbeschrijving zal gelasten van de tussen partijen bestaande gemeenschappen in die zin dat daarvan één beschrijving wordt gemaakt;
II. [eiser] zal veroordelen tot medewerking aan het opmaken van de onder I. genoemde boedelbeschrijving, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij daartoe in gebreke blijft, zulks binnen twee weken na betekening van dit vonnis;
III. na voltooiing van de onder I. genoemde boedelbeschrijving, een in goede justitie wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschappen zal vaststellen, door ieders erfdeel vast te stellen op de voet van de onder I. genoemde boedelbeschrijving, althans op de voet van het actief en passief zoals dat in rechte wordt vastgesteld, waarbij onder meer in acht moet worden genomen:
 de waarde van de woning van erflaatster inclusief het deel van de tussenverdieping dat in gebruik van erflaatster is geweest;
 de vorderingen van erflaatster uit hoofde van de betalingen vanaf de ABN AMRO en ING rekeningen van erflaatster.
IV. [eiser] zal veroordelen tot betaling aan [Gedaagde 1&2] van de proceskosten, onder bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd;
V. [eiser] zal veroordelen bij niet nakoming van dit vonnis binnen veertien dagen tot betaling aan [Gedaagde 1&2] van de kosten welke gemoeid (zullen) zijn met de executie van het gewezen vonnis, begroot op een half punt van het liquidatietarief.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Partijen vorderen over en weer dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflaatster zal vaststellen. Gelet op de onderlinge samenhang tussen die vorderingen zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
Partijen zijn gezamenlijk de erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster. Vanaf het moment dat [eiser] zijn boedelvolmacht aan [Gedaagde 1&2] weer heeft ingetrokken, 23 april 2019, zijn partijen uitsluitend gezamenlijk bevoegd tot de afwikkeling van de nalatenschap.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat tot de nalatenschap de volgende vermogensbestanddelen behoren:
  • de woning aan de [adres] te [plaats 1]
  • een aantal sieraden
  • een aantal schilderijen
  • banksaldi
a.
De woning
4.4.
Ten aanzien van
de woninggeldt dat partijen naar aanleiding van afspraken die zijn gemaakt tijdens de comparitie op 3 juni 2021, in juli 2021 gezamenlijk aan Overspaern Makelaardij b.v. te [plaats 1] een opdracht hebben verleend tot dienstverlening bij verkoop van de woning.
4.5.
Na verkoop en levering van de woning aan een eventuele koper dient de netto verkoopopbrengst door partijen verdeeld te worden naar rato van ieders aandeel in de nalatenschap. Voor zover sprake zal zijn van een restschuld dienen partijen deze te dragen, eveneens naar rato van hun aandeel in de nalatenschap. Voor zover het saldo op de ervenrekening niet toereikend zal zijn voor betaling van een restschuld, dienen partijen hun aandeel in de restschuld te voldoen uit privévermogen, omdat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
b)
De sieraden en schilderijen
4.6.
Ten aanzien van
de sieradengeldt dat [eiser] deze, zoals tussen partijen was besproken tijdens de zitting, heeft laten taxeren door een juwelier. Vervolgens zijn de sieraden door de juwelier ingekocht als oud goud (€ 209,-) en oud zilver (€ 34,50). Het totaalbedrag van € 243,50 is op 9 juni 2021 overgemaakt op de ING-ervenrekening. Van dit bedrag komt een bedrag van € 121,75 toe aan [eiser] en aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder een bedrag van € 60,87.
4.7.
Het schilderij ‘Vrouwenkopje’ van G.J. Oskam heeft [eiser] – eveneens zoals tussen partijen was besproken - op 18 juni 2021 laten taxeren door de heer W. Winter. Deze heeft de waarde van het schilderij vastgesteld op € 250,- dan wel een successiewaarde van
€ 200,- (de taxatiewaarde minus € 50,- taxatiekosten). Het schilderij is ingebracht op een veiling die heeft plaatsgevonden in de periode van 21 t/m 26 september 2021. De netto verkoopopbrengst dient door partijen gedeeld te worden naar rato van hun aandeel in de nalatenschap.
c)
De banksaldi
4.8.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoorden een drietal
bankrekeningen. In de aangifte erfbelasting zijn voor die rekeningen de volgende saldi vermeld:
  • een betaalrekening met nummer [rekeningnummer 2], saldo per 6 augustus 2017 € 1,00
  • een internet spaarrekening met nummer [rekeningnummer 3], saldo per 6 augustus 2017 € 12.013,00
  • een betaalrekening met nummer [rekeningnummer 4], saldo per 6 augustus 2017 € 3.404,00.
4.9.
In mei 2021 vertoonden voornoemde rekeningen de volgende saldi:
  • de betaalrekening met nummer [rekeningnummer 2], saldo € 390,84
  • de internet spaarrekening met nummer [rekeningnummer 3], saldo € 2,34
  • de betaalrekening met nummer [rekeningnummer 4], saldo € 178,70
4.10.
[Gedaagde 1&2] hebben aangevoerd dat zij het niet eens zijn met de in de verdeling mee te nemen banksaldi. Zij hebben er op gewezen dat [eiser] als gevolmachtigde van erflaatster de volledige beschikking had over al haar financiële middelen, dat hij ook na haar overlijden het beheer had over haar bankrekeningen en dat hij voor de ABN en de ING had verzwegen dat erflaatster was overleden. [Gedaagde 1&2] hebben aangevoerd dat zij ermee bekend zijn dat [eiser] in het verleden een forse financiële tegenvaller heeft gehad als gevolg van het Dexia debacle en forse schulden heeft. Zij hebben gesteld dat zij om die reden inzage wilden hebben in de transacties op de bankrekeningen voorafgaande aan het overlijden van erflaatster maar dat [eiser] dit heeft tegengewerkt zodat het voor hen niet mogelijk was inzage te krijgen in het beheer en het vermogen van de nalatenschap. [Gedaagde 1&2] hebben verklaard dat hen inmiddels uit de bankafschriften is gebleken dat op 16 januari 2012 door erflaatster een bedrag van € 8.800,- is geleend aan [eiser] en dat [eiser] tweemaal een rentebedrag heeft betaald, maar dat uit de bankafschriften niet is gebleken dat de lening is terugbetaald, zodat [eiser] daarvan nader bewijs moet overleggen.
4.11.
Verder wijzen zij er op dat [eiser] op 1 augustus 2013 een rentebedrag heeft betaald waarbij is vermeld dat dit ziet op rente voor een lening uit 2013 maar dat ook van deze tweede lening geen verdere terugbetalingen zijn aangetroffen zodat [eiser] ook daarvan bewijs moet overleggen.
4.12.
Daarnaast hebben [Gedaagde 1&2] benadrukt dat gebleken is dat aan [eiser] en/of zijn gezinsleden een bedrag van € 32.570,- ten goede is gekomen door overboekingen, leningen en schenkingen vanaf de bankrekeningen van erflaatster in de periode 2011 t/m 2015 en dat dit bedrag moet worden meegenomen in de verdeling.
Zij hebben ter zitting van 3 juni 2021 verklaard dat ook schenkingen moeten worden meegenomen in de verdeling voorzover niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een schenking. Ook hebben zij er op gewezen dat er in de periode 2012 t/m juni 2017 veel betalingen zijn gedaan van de rekening van erflaatster in verband met zaken die niet bestemd waren voor erflaatster zelf (kosten benzine, huisdieren, doe-het-zelf winkels, meubelzaken, reizen).
4.13.
[eiser] heeft betwist dat hij zichzelf of zijn gezinsleden heeft bevoordeeld ten laste van erflaatster. Hij heeft benadrukt dat erflaatster goed in staat was over haar financiën te beschikken, dat hij haar daarbij wel hielp omdat zij slecht zag maar dat iedere week de bankafschriften op haar huisadres werden bezorgd zodat zij een goed inzicht had. Verder heeft hij verklaard dat erflaatster zoveel mogelijk alles eerlijk wilde verdelen, maar dat zij zelf bepaalde of en voor welk bedrag iemand een schenking ontving of cadeautjes kreeg. Over de lening van € 8.800,- heeft hij verklaard dat er sprake was van één lening en dat van die lening in 2013 nog een bedrag resteerde van € 3.659,00. Hij heeft aangevoerd dat hij over de lening in het verleden wel rente heeft betaald, maar dat erflaatster niet wilde dat hij nog langer betaalde omdat hij al zo veel deed voor haar.
Afboekingen vóór de datum van overlijden van erflaatster
4.14.
Met betrekking tot overschrijvingen, leningen, expliciete schenkingen en impliciete schenkingen (bijvoorbeeld door betalingen voor derden te verrichten) die hebben plaatsgevonden vóór de datum van overlijden van erflaatster, heeft als uitgangspunt te gelden dat het erflaatster vrij stond haar vermogen te besteden op de wijze die haar goeddunkte. De rechtbank is van oordeel dat door [Gedaagde 1&2] onvoldoende is gesteld, noch anderszins is gebleken dat erflaatster zelf niet (meer) in staat was haar financiën naar behoren te beheren of daarover te beslissen. De omstandigheid dat erflaatster de laatste jaren slechtziend was is daarvoor onvoldoende.
Voor zover uit de bankafschriften zou kunnen worden afgeleid dat erflaatster niet altijd alles eerlijk heeft verdeeld (zoals zij volgens [eiser] wel probeerde te doen), levert dat geen vorderingsrecht op voor [Gedaagde 1&2] in hun hoedanigheid van erfgenamen. Zoals gezegd stond het erflaatster vrij zelf te beslissen wat zij met haar geld deed en er bestaat geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat (groot)ouders verplicht zijn hun kinderen en/of kleinkinderen gelijkelijk te behandelen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat hierbij een rol gespeeld heeft dat [eiser] en [Gedaagde 1&2] in een andere relatie stonden tot erflaatster. [eiser] was immers, na het overlijden van de moeder van [Gedaagde 1&2], nog het enige overgebleven directe gezinslid van erflaatster, met wie zij bovendien bijna dagelijks contact had, terwijl [Gedaagde 1&2] kleinkinderen zijn van erflaatster, die zij mogelijk op gelijke wijze behandelde als haar overige kleinkinderen.
4.15.
Voor zover [Gedaagde 1&2] met hun stellingen hebben willen suggereren dat uit die eventuele ongelijke verdeling blijkt dat [eiser] zich bedragen heeft toegeëigend buiten medeweten van erflaatster om, worden zij hierin niet gevolgd. De enkele vermelding dat [eiser] in het verleden een forse financiële tegenvaller heeft gehad en forse schulden zou hebben en dat hij als gemachtigde kon beschikken over de bankrekeningen van erflaatster is daarvoor onvoldoende.
4.16.
[Gedaagde 1&2] worden evenmin gevolgd in hun stelling dat een bedrag van € 32.570,-, dat ziet op overboekingen aan [eiser] en/of zijn kinderen in de periode van juni 2011 t/m 20 februari 2015, ten laste van [eiser] moet worden meegenomen in de verdeling van de nalatenschap. Voor zover bij deze overboekingen is vermeld dat deze bedoeld zijn als schenking of als cadeau of vergoeding voor cadeautjes, vallen deze onder het vrije beschikkingsrecht van erflaatster over haar vermogen. Bovendien blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat erflaatster dergelijke bedragen voor cadeautjes en als schenking ook aan [Gedaagde 1&2] overmaakte.
4.17.
Overboekingen aan kinderen van [eiser] onder de vermelding ‘lening’ dienen eveneens buiten beschouwing te blijven omdat door [Gedaagde 1&2] inmiddels is erkend dat is gebleken dat deze leningen zijn terugbetaald.
In de spreekaantekeningen van [Gedaagde 1&2] voor de zitting van 3 juni 2021 worden nog een aantal bedragen genoemd die volgens hen opmerkelijk zijn. Nu echter [Gedaagde 1&2] daaraan geen gevolg hebben verbonden, zal de rechtbank hier verder aan voorbij gaan.
4.18.
Met betrekking tot het bedrag van € 8.800,- dat op 16 januari 2012 door erflaatster aan [eiser] is overgemaakt onder de vermelding ‘lening’, heeft [eiser] verklaard dat erflaatster niet wilde dat hij verder rente zou betalen omdat hij zoveel voor haar deed. Hij heeft betwist dat sprake is geweest van een tweede lening in 2013 en heeft verklaard dat het bedrag van € 3.659,00 dat wordt genoemd bij de rentebetaling op 1 augustus 2013 ziet op het restantbedrag van de eerdere lening. Hij heeft er voorts op gewezen dat de laatste betaling is gedaan in augustus 2013, dat de lening nooit is opgeëist door erflaatster zodat moet worden aangenomen dat deze lening is afbetaald. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat een vordering tot terugbetaling inmiddels is verjaard, omdat sinds de laatste betaling in augustus 2013 meer dan vijf jaar is verstreken.
4.19.
[Gedaagde 1&2] hebben vastgehouden aan hun standpunt dat de lening niet is terugbetaald en hebben betwist dat de vorderingen om de leningen terug te betalen zouden zijn verjaard. De rechtbank overweegt als volgt.
4.20.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat op 16 januari 2012 een bedrag van € 8.800,- door erflaatster is overgeboekt aan [eiser] onder de vermelding ‘lening’. Niet is duidelijk welke afspraken daarbij tussen erflaatster en [eiser] zijn gemaakt over terugbetaling van de lening, omdat er geen schriftelijke overeenkomst van geldlening is overgelegd. Uit de rentebetalingen in oktober en december 2012 kan worden afgeleid dat een rentepercentage van 4% overeengekomen was, maar niet over welke periode dit percentage werd berekend. Volgens de eigen stellingen van [eiser] resteerde in augustus 2013 nog een bedrag van € 3.659,--. [Gedaagde 1&2] hebben dit bedrag niet als afzonderlijke lening opgenomen in hun berekening van het bedrag van € 32.750,- dat volgens hen in de verdeling moet worden meegenomen ten laste van [eiser]. Aangezien zij ook niet met stukken hebben aangetoond dat sprake zou zijn van een extra lening verstrekt in 2013, zal hieraan voorbij worden gegaan en zal de rechtbank ervan uitgaan dat sprake was van één lening, van € 8.800,- van welke lening in augustus 2013 nog een bedrag van € 3.659,- openstond.
4.21.
Omdat niet kan worden vastgesteld onder welke voorwaarden de lening in 2012 is verstrekt, kan ook niet worden vastgesteld wanneer de lening uiterlijk moest worden terugbetaald. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de lening was aangegaan voor onbepaalde tijd. In een dergelijk geval begint de verjaringstermijn (van 20 jaar) pas te lopen vanaf de dag volgend op de dag dat opeising op zijn vroegst mogelijk was.
Niet is gesteld of gebleken dat erflaatster de lening voor haar overlijden heeft opgeëist. Vanaf de datum van haar overlijden valt de vordering tot terugbetaling van de lening in de nalatenschap, zodat de lening vanaf 7 augustus 2017 opeisbaar is geworden. De vordering tot terugbetaling is dus nog niet verjaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] het restantbedrag, te weten een bedrag van €3.659,-, dient in te brengen in de nalatenschap.
Opnames en betalingen van de rekeningen van erflaatster na de datum van overlijden
4.22.
Na de datum van overlijden van erflaatster, 6 augustus 2017, is er op meerdere momenten nog geld opgenomen van haar bankrekening(en) en zijn er nog pinbetalingen verricht. [eiser] heeft erkend dat hij die opnames en de betalingen heeft gedaan en heeft verklaard dat dit (deels) in overleg en met instemming van [Gedaagde 1&2] is gebeurd. [Gedaagde 1&2] hebben betwist dat deze opnames en betalingen zijn gedaan in overleg en met hun instemming en hebben gesteld dat voor zover [eiser] over deze bedragen geen, althans niet naar behoren rekening en verantwoording aflegt, deze bedragen, in totaal een bedrag van € 9.827,05, dienen te worden meegenomen in de verdeling. Het gaat daarbij om de volgende posten:
4.23.
Op 7 augustus 2017, 10 augustus 2017 en 14 augustus 2018 heeft [eiser] telkens € 500,- opgenomen van de ING-rekening van erflaatster.
[eiser] heeft hierover verklaard dat hij deze bedragen heeft opgenomen om te zorgen dat de uitvaart perfect zou verlopen en dat hij van dit geld kleine bijdragen heeft gegeven aan de kleinkinderen die hebben meegeholpen met het verzorgen van de bloemstukken, de presentatie en dergelijke. Hij heeft aangevoerd dat van die betalingen uiteraard geen bonnen zijn, maar dat dit moet worden aangemerkt als kosten als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW.
4.24.
[Gedaagde 1&2] hebben verklaard dat een en ander niet in overleg is gebeurd zodat deze bedragen in de verdeling moeten worden meegenomen.
4.25.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [eiser] dat deze betalingen aan de kleinkinderen moeten worden aangemerkt als kosten als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder b BW. Deze bepaling ziet uitsluitend op de kosten die een uitvaartondernemer in rekening brengt voor de uitvaart van de overledene. Dat het opgenomen geld voor dat deel niet aan [eiser] in privé ten goede is gekomen, maar is uitgegeven in verband met de uitvaart van erflaatster, maakt dit niet anders. Nu deze uitgaven niet noodzakelijk waren en niet met instemming van [Gedaagde 1&2] zijn verricht, dienen deze voor rekening van [eiser] te komen. Het totaalbedrag van € 1.500,- dient derhalve door [eiser] te worden ingebracht en bij de verdeling betrokken te worden.
4.26.
[eiser] heeft verder verklaard dat hij een extra bedrag van € 150,- heeft betaald aan de koster en de uitvaartverzorger, als dank voor hun bovenmatige inspanning om de uitvaart alsnog goed te laten verlopen toen bleek dat de cd met de muziek en de te presenteren foto’s niet afgespeeld kon worden op de apparatuur in de kerk. Hij heeft benadrukt dat de koster van alles geprobeerd had om de apparatuur toch goed werkend te krijgen en dat de uitvaartverzorger vervolgens met de cd naar Westerveld is gereden om daar met een technicus te zorgen dat de presentatie toch nog goed werkte, waarna na een half uur toch alles perfect werkte. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat dit in overleg met [gedaagde 1] is gebeurd, maar dit laatste is door [Gedaagde 1&2] betwist en blijkt ook overigens nergens uit. Ook deze kosten komen derhalve voor rekening van [eiser].
4.27.
Op 10 augustus 2017 is van de ABN AMRO rekening van erflaatster een betaling gedaan van € 59,45 aan B&B Antoinette. Eveneens is op 10 augustus 2017 is bij de Haarlemse Bakker een betaling gedaan van € 200,- ten laste van de ABN AMRO rekening van erflaatster. [eiser] heeft hierover geen verantwoording afgelegd. Nu niet in geschil is dat deze uitgaven zonder instemming van [Gedaagde 1&2] zijn verricht, dienen deze voor rekening van [eiser] te komen.
4.28.
Over de betaling van een bedrag van € 281,94 bij de Mediamarkt die op 21 augustus 2017 is afgeschreven van de ING -rekening van erflaatster heeft [eiser] verklaard dat hij in overleg met [Gedaagde 1&2] een Canon printer mocht aanschaffen, omdat er allerlei stukken ingescand en verstuurd moesten worden, om er zo voor te zorgen dat de stukken op een kwalitatief goede wijze gescand konden worden. Door [Gedaagde 1&2] is betwist dat dit in overleg is gebeurd of dat zij hiervoor toestemming hebben gegeven. Nu deze instemming nergens uit blijkt en de noodzaak van deze aanschaf niet is gebleken, zal ook dit bedrag ten laste van [eiser] moeten worden meegenomen in de verdeling.
4.29.
Over de afschrijving van de ING -rekening € 30,73 op 21 augustus 2017 van een betaling bij CCV*Smij [plaats 1], heeft [eiser] verklaard dat hij met die betaling niet bekend is. Omdat [eiser] over dit bedrag geen uitsluitsel heeft kunnen geven, dient ook dit bedrag te worden meegenomen in de verdeling van de nalatenschap.
4.30.
Op 7 september 2017 is met de pinpas van [eiser] een bedrag van € 600,- opgenomen van de ING-rekening van erflaatster. [eiser] heeft van de besteding van dit bedrag geen verantwoording kunnen afleggen, zodat ook dit bedrag moet worden meegenomen in de verdeling.
4.31.
Op 6 september 2017 is van de ABN AMRO rekening van erflaatster een bedrag betaald van € 2.712,73 aan Yarden Uitvaartzorg. [Gedaagde 1&2] hebben gesteld dat deze betaling heeft plaatsgevonden zonder overleg met hen en zonder dat zij de facturen hebben gezien en dat deze betaling daarom moet worden meegenomen in de verdeling.
De rechtbank stelt voorop dat [Gedaagde 1&2] niet hebben betwist dat er een uitvaart voor erflaatster heeft plaatsgevonden en ook niet dat deze is verzorgd door Yarden. Deze kosten dienen dan ook ten laste van de nalatenschap te blijven.
4.32.
Op 21 november 2017 is van de ABN AMRO rekening van erflaatster een bedrag betaald van € 209,00 aan Yarden Uitvaartzorg. Ook hiervan geldt dat voldoende aannemelijk is dat deze kosten samenhangen met de uitvaart van erflaatster en derhalve ten laste van de nalatenschap moeten blijven.
4.33.
Op 27 oktober 2017 heeft [eiser] een bedrag van € 300,- opgenomen van de ING-rekening van erflaatster. Van de besteding van dit bedrag heeft [eiser] geen verantwoording kunnen afleggen, zodat dit bedrag dient te worden meegenomen in de verdeling.
4.34.
Op 30 oktober 2017 is van de ABN AMRO rekening van erflaatster een bedrag van € 145,20 betaald aan Krans Helmig Stuijt in verband met de factuur met nummer 14947. Bij zijn akte van 28 juli 2021 heeft [eiser] de bijbehorende factuur overgelegd van 30 oktober 2017. Uit deze factuur blijkt dat de notaris geconsulteerd is over de splitsing van de woning. Aangezien dit ziet op kosten gemaakt in verband met het beheer van de nalatenschap, dienen deze kosten ten laste van de nalatenschap te blijven.
4.35.
Op 14 februari 2018 heeft [eiser] met zijn pinpas van de rekening van erflaatster een betaling verricht voor een bedrag van € 50,75 ten gunste van [betrokkene 5]. [eiser] heeft hierover verklaard dat dit zag op het vervangen van het slot van de woning van erflaatster en dat [betrokkene 5] het slot heeft geleverd en vervangen.
Deze kosten moeten daarom worden beschouwd als kosten gemaakt in verband met het beheer van de nalatenschap en dienen buiten de verdeling gelaten te worden.
4.36.
Op 20 februari 2018 is van de ABN AMRO-rekening van erflaatster een bedrag van € 598,05 betaald aan Krans Helmig Stuijt in verband met de factuur met nummer 14580. Bij zijn akte van 28 juli 2021 heeft [eiser] de bijbehorende factuur overgelegd van 30 oktober 2017. Uit deze factuur blijkt dat deze onder meer betrekking heeft op het opstellen en passeren van de verklaring van erfrecht. [Gedaagde 1&2] maken bezwaar tegen de hoogte van het bedrag, maar de rechtbank gaat daar aan voorbij aangezien uit de factuur blijkt dat dit het bedrag is dat in rekening is gebracht. Deze kosten dienen derhalve ten laste van de nalatenschap te blijven.
4.37.
Op 26 februari 2018 heeft [eiser] een betaling verricht tot een bedrag van
€ 43,50 bij Bloem vd Wal Den Burg ten laste van de rekening van erflaatster.
[eiser] heeft hierover verklaard dat dit ziet op de aanschaf van een bloemstuk namens erflaatster voor de begrafenis van haar zuster. Hij heeft benadrukt dat zijn moeder hem meerdere keren had gevraagd om daarvoor zorg te dragen namens haar en heeft verklaard dat hij namens haar naar de begrafenis is gegaan en het bloemstuk zelf heeft afgegeven.
Het bezwaar van [Gedaagde 1&2] is dat hierover met hen geen overleg is geweest. Het stond [eiser] uiteraard niet vrij over deze aanschaf te beslissen buiten de overige erfgenamen om. Dit betekent dat deze kosten niet ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht..
4.38.
Op 10 april 2018 is een bedrag afgeschreven van € 382,97 van de ABN AMRO rekening van erflaatster ter betaling van een factuur van Godthelp met nummer 6360.
[Gedaagde 1&2] hebben om een nadere verantwoording voor dit bedrag gevraagd, omdat dit, gelet op de datum, losstaat van de opdracht voor het opmaken van de aangifte IB 2017 en het verzorgen van de aangifte erfbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat deze declaratie niet zag op het opstellen van de aangiftes, maar op de daaraan voorafgaande bespreking en deze kosten derhalve in verband met de afwikkeling van de nalatenschap zijn gemaakt, zodat deze kosten ten laste van de nalatenschap dienen te blijven.
4.39.
[Gedaagde 1&2] hebben een bedrag van € 7.000,- opgenomen van de ervenrekening. Zij hebben verklaard dat zij dit hebben gedaan om dit geld veilig te stellen voor het doen van uitgaven ten behoeve van het beheer van de nalatenschap. In de akte overlegging producties hebben zij opgave gedaan van de inkomsten die zij hebben ontvangen en uitgaven die zij hebben gedaan in verband met het beheer van de nalatenschap. Zij hebben opgegeven dat zij nog een bedrag van € 6.630,35 onder zich hebben dat moet worden meegenomen bij de verdeling van de nalatenschap. In het opgestelde overzicht hebben zij ook de inkomsten meegenomen die zij hebben ontvangen uit de antikraakverhuur van de woning en de kosten die zij hebben gemaakt voor het beheer van de woning alsmede voor belastingen verbonden aan de woning. In totaal maken zij melding van ontvangsten tot een bedrag van € 9.285,48 (inclusief het bedrag van € 7.000,-) en van uitgaven tot een bedrag van € 2.655,13 zodat nog een bedrag resteert van € 6.630,35.
4.40.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten voor het vervangen van een cilinderslot en het laten maken van een extra sleutel. Hij heeft gesteld dat het niet nodig was om het slot te vervangen, zodat het bedrag van € 81,05 voor eigen rekening van [Gedaagde 1&2] dient te blijven.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat het slot vervangen is. De factuur voor het vervangen van het slot is gedateerd 5 april 2019. Op dat moment was de door [eiser] gegeven boedelvolmacht nog van kracht en stond het [Gedaagde 1&2] vrij om zonder overleg voor het beheer van de woning de benodigd geachte kosten te maken. Daarom dienen de kosten van vervanging voor rekening van de nalatenschap te blijven.
4.41.
[eiser] heeft verder bezwaar gemaakt tegen het bedrag van de door [Gedaagde 1&2] ontvangen antikraakvergoeding over de periode van mei 2019 t/m mei 2021 ten bedrage van € 1.785,48. Hij heeft gesteld dat het [gedaagde 2], dan wel [Gedaagde 1&2] niet vrij stond om de antikraakovereenkomst met Villex aan te gaan, zodat de omstandigheid dat voor de woning slechts een lage huurvergoeding is ontvangen voor hun rekening dient te blijven.
4.42.
Dit verweer van [eiser] faalt. [Gedaagde 1&2] hebben voldoende aangetoond dat zij de overeenkomst met Villex zijn aangegaan op het moment dat de boedelvolmacht nog van kracht was en dat de overeenkomst is aangegaan voor een gebruiksvergoeding van € 75,00 per maand. Het sluiten van de overeenkomst valt aan te merken als een beheersdaad ten behoeve van het behoud van de woning. [Gedaagde 1&2] hebben met stukken onderbouwd dat zij de door hen opgegeven vergoeding hebben ontvangen, alsmede welke kosten zij hebben moeten maken in verband met de woning. Er bestaat derhalve geen grond om uit te gaan van een hoger bedrag aan huuropbrengsten voor de woning dan de door [Gedaagde 1&2] opgegeven bedragen.
4.43.
Uit het vorenstaande volgt dat het volgens het overzicht van [Gedaagde 1&2] resterende bedrag van € 6.630,35 moet worden meegenomen bij de verdeling van de nalatenschap.
Betalingen uit privévermogen die ten laste moeten komen van de nalatenschap
4.44.
Partijen hebben over en weer aangevoerd dat zij betalingen hebben gedaan uit privévermogen die ten laste moeten komen van de nalatenschap.
4.45.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij beide facturen van Sarfaty Advocaten ten bedrage van circa € 1.500 hebben voldaan. Deze kosten zijn gemaakt in verband met de onduidelijkheden rond de juridische status van de woning en dienen derhalve ten laste van de nalatenschap te komen en de voorgeschoten bedragen dienen te worden terugbetaald.
4.46.
[eiser] heeft voorts een bedrag van in totaal € 493,08 voldaan in verband met een factuur van Godthelp Accountants en Adviseurs BV, waarop de creditnota is gekomen. [eiser] stelt dat hij in totaal € 493,08 heeft voorgeschoten omdat hij geen gehoor kreeg bij [Gedaagde 1&2] over toegang tot ervenrekening. Uit de overgelegde factuur volgt dat deze kosten zagen op het opstellen van de aangifte inkomsten belasting 2017 en de aangifte erfbelasting. Deze kosten dienen derhalve ten laste van de nalatenschap te komen en aan [eiser] te worden vergoed.
4.47.
[eiser] voert aan dat hij nog een aanslag WOZ 2021 heeft ontvangen voor de woning ad € 379, welke aanslag een vervaldatum vermeld van 31 augustus 2021. Hij stelt dat deze aanslag moet worden voldaan van de ervenrekening. [Gedaagde 1&2] erkennen dat deze aanslag nog niet is betaald en dat deze moet worden betaald uit de nalatenschap.
Conclusie
4.5
Uit het vorenstaande volgt dat [eiser] een bedrag van € 4.831,54 ( € 6.824,62 - € 1.500.- - € 493,08) op de ervenrekening dient te voldoen en [Gedaagde 1&2] een bedrag van € 5.134,22 ( € 6.630,35 - € 1.496,13) waarna, na betaling van de aanslag WOZ 2021, de saldi van de tot de nalatenschap behorende rekeningen naar rato van ieders erfdeel tussen partijen kunnen worden verdeeld.
Proceskosten
4.51
De rechtbank ziet gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de verdeling vast overeenkomstig het onder 4.5. t/m 4.50. bepaalde,
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155