In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. De vergunning betrof de transformatie van twee rijksmonumenten naar een gemeentehuis, alsook het gedeeltelijk slopen van deze gebouwen en het aanleggen van kabels op de betrokken percelen. Verzoeker, die zich niet kon vinden in het besluit, heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting is verzoeker verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Een derde-partij was ook aanwezig met een gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gevolgen van de activiteit voor de woon- en leefsituatie van verzoeker dermate gering zijn dat hij geen persoonlijk belang bij het besluit heeft. De rechter heeft daarbij gekeken naar de verkeerssituatie en de toename van verkeersbewegingen die het besluit met zich meebrengt. De voorzieningenrechter concludeert dat de toename van verkeer, die maximaal 500 verkeersbewegingen per etmaal zou zijn, verwaarloosbaar is in vergelijking met de totale verkeersdruk van 15.000 bewegingen. Hierdoor is verzoeker niet als belanghebbende aangemerkt en werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Ook het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.