In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte (café) tussen eiser en gedaagde. Eiser vordert ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van huurachterstand, terwijl gedaagde zich beroept op huurprijsvermindering vanwege de coronacrisis. De kantonrechter oordeelt dat de coronacrisis en de gevolgen daarvan niet leiden tot huurprijsvermindering, omdat gedaagde zijn omzetverlies onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter stelt vast dat gedaagde de huur volledig moet betalen, inclusief rente en kosten, maar dat de contractuele boete niet hoeft te worden betaald. De tekortkoming van gedaagde in de nakoming van zijn betalingsverplichting is niet van voldoende gewicht om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot ontbinding af en oordeelt dat gedaagde nog € 7.716,72 aan huurachterstand moet betalen. De vordering van gedaagde tot huurprijsvermindering wordt eveneens afgewezen. De proceskosten worden door beide partijen gedragen.