ECLI:NL:RBNHO:2021:8761

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
15-170541-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot seksueel binnendringen van een minderjarige in Haarlem

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in 1995, op 4 maart, een poging heeft gedaan tot seksueel binnendringen bij een 5-jarig meisje in een speeltuin in Haarlem. De verdachte, destijds 19 jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het duwen van zijn penis tegen de vagina en anus van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was, ondanks het lange tijdsverloop tussen het feit en de verklaring. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en er is een contactverbod opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 680,67 toegewezen, omdat het bewezenverklaarde feit is gepleegd voor de inwerkingtreding van de Wet Terwee. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-170541-20 (P)
Uitspraakdatum: 5 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Fahner en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 maart 1995 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1989), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd en/of gewreven, en/of
- zijn verdachtes, penis in de vagina en/of anus geduwd en/of gebracht, en/of
- die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, penis laten knijpen;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 maart 1995 in de gemeente Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1989), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of vervolgens gehouden, en/of die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, penis laten knijpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 maart 1995 in de gemeente Haarlem, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het duwen van zijn, verdachtes penis tegen de vagina en/of de anus en/of tussen de benen van die [slachtoffer] en/of het in zijn, verdachtes, penis laten knijpen door die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] terwijl zij in de speeltuin speelde en/of tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij toch niet bang was en dit al bij meerdere kindjes had gedaan, waarna hij, verdachte, onverhoeds de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of vervolgens die [slachtoffer] heeft opgetild en daarna terwijl hij, verdachte haar opgetild vasthield, zijn, verdachtes, penis tegen haar vagina en/of anus en/of tussen haar benen heeft gedrukt en/of gehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer in 2020 onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. De verklaringen van aangever, de vader van het slachtoffer, in 1995 betreffen 'de auditu'-verklaringen en de bron van zijn verklaringen was het destijds 5-jarige slachtoffer. De raadsman wijst erop dat een kind van 5 jaar over het algemeen niets weet over seksualiteit en om die reden daar ook niet goed en betrouwbaar over kan verklaren. Daarnaast voert de raadsman aan dat het slachtoffer 25 jaar na het tenlastegelegde een verklaring heeft afgelegd bij de politie waardoor niet kan worden vastgesteld of het een actieve herinnering van het slachtoffer betreft of dat zij zelf heeft ingevuld wat er destijds zou zijn hebben plaatsgevonden. De raadsman voert verder aan dat er geen (objectief) steunbewijs is voor de verklaringen van aangever en het slachtoffer.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd, met dien verstande dat naar zijn mening niet bewezen kan worden dat de verdachte zijn penis tegen de vagina en/of de anus van het slachtoffer heeft gedrukt en voor dat onderdeel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer te twijfelen en acht deze bruikbaar voor het bewijs. Haar verklaring komt overeen met de in 1995 afgelegde verklaringen door aangever. Het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde feit en de verklaring van het slachtoffer doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 maart 1995 in de gemeente Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1989), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen te plegen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en de anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gehouden, en die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, penis laten knijpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] wordt verbonden. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht rekening te houden met het lange tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde pas 19 jaar was en als de verdachte toentertijd zou zijn veroordeeld de rechtbank in strafmatigende zin rekening zou hebben gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden destijds en mogelijk het adolescentenstrafrecht zou hebben toegepast. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk deel en de maximale taakstraf.
De raadsman heeft zich verzet tegen opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, indien de verdachte gedetineerd raakt, de schuldhulpverlening van de verdachte zal worden stopgezet, hij zijn baan zal verliezen en zijn vrouw hun woning zal moeten verlaten. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle voorwaarden heeft gehouden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, destijds 19 jaar, heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot het seksueel binnendringen bij een destijds 5-jarig slachtoffer. In de namiddag van 4 maart 1995 was het slachtoffer met haar 2 jaar oudere zus aan het spelen in een speeltuin. Een speeltuin behoort een zorgeloze, veilige en fijne omgeving te zijn voor kinderen. Op aanroepen van de verdachte is het slachtoffer bij hem op schoot gaan zitten. De verdachte heeft vervolgens de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden getrokken, geprobeerd om het slachtoffer in zijn penis te laten knijpen en met zijn penis in de vagina en anus van het slachtoffer binnen te dringen.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van een zeer jong slachtoffer. Hij heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op de ongestoorde (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de (geestelijke) gezondheid van slachtoffers. Dat het handelen van de verdachte een zeer grote impact heeft gehad op het slachtoffer en dat zij 26 jaren later nog steeds de nadelige gevolgen van het misbruik ondervindt, blijkt uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding en uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in 1996 ter zake van een zedenmisdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 23 september 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage, gedateerd 24 september 2020, opgemaakt door, M.L. de Groot GZ-psycholoog.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een deels voorwaardelijke straf en de maximale taakstraf, zoals voorgesteld door de verdediging, acht de rechtbank onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lange tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de strafoplegging, maakt dit niet anders.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorlopige hechtenis
Nu de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf die de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in vergaande mate overschrijdt, komt aan het belang van strafvordering in de vorm van de zogenoemde 12-jaars grond en geschokte rechtsorde, thans meer gewicht toe dan aan de persoonlijke belangen van de verdachte. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden opheffen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 35.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,00 dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering nu het causale verband tussen de gestelde klachten en het tenlastegelegde onvoldoende is onderbouwd en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 680,67 kan worden toegewezen nu het tenlastegelegde is gepleegd vóór inwerkingtreding van de Wet Terwee, te weten 1 april 1995.
Standpunt van de benadeelde partij
Door de gemachtigde van de benadeelde partij is een beroep gedaan op de rechtstreekse werking van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012, tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van de slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ. Volgens de raadsvrouw brengt deze bepaling mee dat de benadeelde partij kan worden ontvangen in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bewezenverklaring volgt dat het ten laste gelegde feit is begaan vóór inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992, de zogenaamde Wet Terwee. Ingevolge artikel IX van de Wet is deze niet van toepassing op strafbare feiten begaan vóór inwerkingtreding. Dit betekent dat de vordering moet worden beoordeeld op de grondslag van de wettelijke bepalingen die vóór 1 april 1995 hebben gegolden, met name artikel 332 (oud) Sv en artikel 56 (oud) van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Deze bepalingen houden achtereenvolgens in dat de benadeelde (beledigde) partij haar vordering ter terechtzitting kan doen en dat de vordering slechts tot een bedrag van f 1.500,00 kan worden gedaan. Omgerekend is dit een bedrag van € 680,67.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 1995 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het subsidiair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot het seksueel binnendringen van een minderjarige) aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
3 (drie) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Geeft opdracht aan de politie om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 680,67, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
4 maart 1995tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 680,67, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 maart 1995tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.