ECLI:NL:RBNHO:2021:8745

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/320127 / FA RK 21-4365
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht inzake verplichte zorg en inbeslagname van communicatiemiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan over een klacht die door betrokkene was ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te verlenen door zijn communicatiemiddelen in beslag te nemen. Betrokkene, die eerder gedwongen was opgenomen na een suïcidepoging, was het niet eens met de beslissing om zijn telefoon en laptop in beslag te nemen, omdat hij meende dat dit niet in verhouding stond tot de situatie. De klachtencommissie had de klacht van betrokkene gegrond verklaard, maar de instelling was het daar niet mee eens en verzocht de rechtbank om de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de instelling ontvankelijk was in haar verzoek en dat de klacht van betrokkene niet was aangevuld met een beroep op schending van artikel 8:9 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene was niet verschenen bij de zittingen, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om de klacht ruimer op te vatten dan deze was gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de instelling in redelijkheid had kunnen besluiten om de communicatiemiddelen van betrokkene in te nemen, gezien zijn kwetsbare positie en de risico's die hij met zijn gedrag voor zichzelf en anderen creëerde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de klacht van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek van de instelling om de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen toegewezen. De rechtbank benadrukte het belang van een toegankelijke klachtprocedure voor kwetsbare personen, maar stelde ook dat de juridische basis voor de gegrondverklaring van de klacht niet was komen vast te staan. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
zaak-/rekestnr.: C/15/320127 / FA RK 21-4365
beschikking van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021,
op het ingediende verzoekschrift van:
de Stichting GGZ Noord-Holland Noord,
hierna te noemen: de instelling,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht ingediend bij de klachtencommissie op 22 juli 2021 door:
[betrokkene] ,
hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. N. Hendriksen, gevestigd te Hoorn.

1.Procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift op grond van artikel 10:7 lid 1 Wvggz, met bijlagen, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 07 september 2021.
1.2.
Betrokkene heeft bij brief van 22 juli 2021 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te verlenen. De klachtencommissie heeft de klacht gegrond verklaard op 28 juli 2021. Deze beslissing is op 4 augustus 2021 aan partijen toegezonden. Bij (aanvullende) beslissing van 26 augustus 2021 is aan klager een schadevergoeding van € 75,- toegekend.
1.3.
Daarop heeft de instelling zich tot de rechtbank gewend ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
1.4.
Op 9 september 2021 heeft de rechtbank de instelling, betrokkene en zijn advocaat uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 16 september 2021. Betrokkene is echter niet ter zitting verschenen. Ook zijn advocaat heeft geen contact met hem kunnen krijgen. Daarom is besloten de behandeling aan te houden en betrokkene opnieuw in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
1.5.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Hoewel behoorlijk opgeroepen is betrokkene ook op de zitting van 29 september 2021 niet verschenen. Het is de advocaat en de instelling in de tussentijd nog steeds niet gelukt om betrokkene te bereiken. Desgevraagd heeft de advocaat aangegeven dat hij niet gemachtigd is om het woord namens betrokkene te voeren.
1.6.
Hoewel het uitgangspunt binnen de Wvggz is – mede gelet op de kwetsbare positie van betrokkene – dat betrokkene fysiek wordt gehoord, acht de rechtbank dat op dit moment niet verantwoord vanwege de ontwikkelingen rondom het coronavirus. De zitting heeft daarom via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding plaatsgevonden
1.7.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- de advocaat van betrokkene;
- [juridisch adviseur gezondheidszorg] , juridisch adviseur gezondheidszorg, namens de instelling.

2.Het verzoek

2.1.
De instelling kan zich niet verenigen met de gegrondverklaring van de klacht van betrokkene. Volgens de instelling is de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te verlenen door het gebruik van communicatiemiddelen door betrokkene te beperken, op goede gronden genomen. Dit is ook bevestigd door de klachtencommissie. De klacht van betrokkene is echter alsnog gegrond verklaard, omdat de beslissing over het verlenen van verplichte zorg slechts mondeling aan betrokkene is medegedeeld. Volgens de klachtencommissie heeft de instelling daarmee niet voldaan aan haar wettelijke verplichting om het starten van gedwongen zorg schriftelijk en gemotiveerd aan klager mee te delen, zoals voorgeschreven in artikel 8:9 lid 2 van de Wvggz. Hierover is echter niets door betrokkene aangevoerd. De instelling meent dat de klachtencommissie buiten haar bevoegdheden is getreden door deze klachtgrond zelfstandig toe te voegen. De instelling verzoekt daarom de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en de klacht van betrokkene alsnog ongegrond te verklaren.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien haar verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 van de Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
3.2.1.
Op grond van het dossier en wat is besproken op de zitting, stelt de rechtbank verder de volgende feitelijke gang van zaken vast.
3.2.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 juli 2021 ten aanzien van betrokkene een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 28 juli 2021. Op grond van die machtiging kunnen verschillende vormen van verplichte zorg door de instelling worden toegepast, waaronder ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’.
3.2.3.
Op 17 juli 2021 is betrokkene uit de instelling weggelopen door het raam in zijn kamer te forceren. Nadat betrokkene door de politie bij de instelling is teruggebracht, is besloten betrokkene te separeren en zijn mobiele telefoon en laptop tot 20 juli 2021 geheel in beslag te nemen. Voordat deze beslissing tot het verlenen van verplichte zorg is genomen, heeft de zorgverantwoordelijke zich op de hoogte gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en is de voorgenomen beslissing met betrokkene besproken.
3.2.4.
Betrokkene heeft in zijn klacht van 22 juli 2021 het volgende naar voren gebracht:
“Sinds 17 juli zijn mijn telefoon en mijn laptop in beslag genomen. Op die dag was er een incident waardoor ik in de separeer terechtkwam. Terwijl het incident niets te maken had met mijn communicatiemiddelen werd meteen besloten om ook mijn telefoon en laptop weer in te nemen.
Ik ben het niet eens met het besluit om mijn communicatiemiddelen in beslag te nemen. De psychiater denkt dat hij mij daarmee beschermt, omdat mijn schulden dan niet kunnen oplopen. In werkelijkheid heb ik op dit moment geen grote schulden en ik zal ze ook niet krijgen als ik mijn werk goed kan blijven doen en daarvoor heb ik mijn telefoon en laptop
nodig. Pas in oktober zal dan blijken of ik schulden heb.
Met mijn bedrijf beleg ik geld van klanten in bitcoins. Ik hou hen regelmatig op de hoogte van de actuele ontwikkelingen en als ik meer dan vijf dagen uit de lucht ben gaan ze zich zorgen maken. Ze verwachten dat ik berichten stuur en hebben daarvoor betaald. Als mensen argwaan krijgen draagt dat niet bij aan de situatie. In mijn ogen maakt het afpakken van mijn communicatiemiddelen de situatie dus juist erger.”
3.2.5.
In de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van betrokkene van 18 augustus 2021, bijlage 6 van het verzoekschrift, is daar het volgende aan toegevoegd door de patiëntenvertrouwenspersoon:
“ [betrokkene] klaagt over het innemen van zijn communicatiemiddelen en is niet op de hoogte van de formele vereisten ten aanzien van verplichte zorg. Hij kan niet klagen over iets waar hij niet van op de hoogte is.”
3.3.
De rechtbank stelt vast dat betrokkene een klacht heeft ingediend omdat hij het niet eens is met de beslissing om hem verplichte zorg te verlenen door zijn communicatiemiddelen in te nemen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
3.4.
Betrokkene is op 4 juli 2021 gedwongen opgenomen nadat hij een suïcidepoging had gedaan. Daar is vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van een amfetamineverslaving, een gokverslaving en een oordeels- en kritiekgestoordheid. Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het de rechtbank duidelijk geworden dat betrokkene vanuit zijn psychische stoornis zijn naasten onder druk heeft gezet om geld te geven zodat hij dit geld kan gebruiken voor zijn bitcoin-handel en daarmee in zijn verslaving kan voorzien. Dit gedrag leidt tot ernstig nadeel voor betrokkene zelf en de mensen om hem heen. Het gebruik van communicatiemiddelen is daardoor sinds het begin van de opname van betrokkene al onderwerp van gesprek. De instelling heeft geprobeerd om afspraken te maken met betrokkene, maar het lukte hem niet om deze na te komen. Een minder ingrijpende manier om het gebruik van communicatiemiddelen te reguleren, bleek niet mogelijk. Daarbij was de inname van de communicatiemiddelen doelmatig en is voldaan aan de (materiële) vereisten die de wet hieraan stelt.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de instelling in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om de communicatiemiddelen van betrokkene in te nemen, om te voorkomen dat betrokkene verdere schade zou veroorzaken. De klacht is dus ongegrond.
3.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit het verzoekschrift blijkt dat de instelling het er met name niet mee eens is dat de klachtencommissie de klacht zo heeft opgevat dat mede wordt geklaagd over het ontbreken van de schriftelijke vastlegging van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, als voorgeschreven in artikel 8:9 lid 2 van de Wvggz. Vervolgens is de klacht door de klachtencommissie op dat punt gegrond verklaard.
3.6.
Ingevolge artikel 10:7 lid 2 van de Wvggz dient de rechtbank een beslissing te geven over de klacht die door betrokkene is ingediend en niet over de beslissing van de klachtencommissie. Deze keuze van de wetgever betekent dat de beslissing van de klachtencommissie slechts impliciet aan het oordeel van de rechtbank is onderworpen. Dat klemt in dit geval temeer omdat juist de ‘ruime’ opvatting van de klacht tot de gegrondverklaring van de klacht heeft geleid. De rechtbank ziet het evenwel als onderdeel van haar taak als ‘beroepsrechter’ in de klachtprocedure om toch enige overwegingen te wijden aan de door de instelling opgeworpen kwestie.
3.7.
De rechtbank overweegt dat de klachtprocedure is bedoeld als een toegankelijke voorziening, waarbij zo min mogelijk drempels worden opgeworpen voor betrokkene om zijn klachten door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de betrokkene zich doorgaans in een kwetsbare en afhankelijke positie bevindt. Dit betekent in de visie van de rechtbank dat geen al te hoge eisen aan de omschrijving van de klacht mogen worden gesteld en dat ook de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie en eventueel bij de rechtbank kan worden benut om helder te krijgen waarover precies geklaagd wordt. Tegelijkertijd moet indachtig de algemene procedureregels van het aanvullend van toepassing zijnde Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), worden gewaakt voor een rechtsstrijd buiten het door partijen aangevoerde. Een beslissing behoort niet gebaseerd te zijn op rechtsfeiten die in het geheel niet aan de vordering of het verweer (of in dit geval: de klacht) ten grondslag zijn gelegd.
3.8.
In rechtsoverweging 3.3 is vastgesteld dat betrokkene klaagt over de beslissing om hem verplichte zorg te verlenen door zijn communicatiemiddelen in te nemen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene ter zitting van de klachtencommissie noch in latere stukken zijn klacht heeft aangevuld door een beroep te doen op schending van artikel 8:9 lid 2 van de Wvggz. Betrokkene kende dit voorschrift zelfs niet. Bij de behandeling van de klacht door de rechtbank is betrokkene niet verschenen, zodat ook daar de klacht niet is aangevuld. De rechtbank heeft daarom, anders dan de klachtencommissie, geen aanleiding gezien de klacht van betrokkene ruimer op te vatten dan zij hierboven heeft gedaan en heeft deze ongegrond geacht.
3.9.
Het voorgaande betekent ook dat, naar moet worden aangenomen, de juridische basis aan de (aanvullende) beslissing tot het toekennen van schadevergoeding is komen te ontvallen.

4.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de klacht ongegrond;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L. Jense als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.