In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Ohrid naar Amsterdam op 15 mei 2018. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de voorafgaande vlucht beïnvloedden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de gezagvoerder van de vlucht in redelijkheid heeft besloten om uit te wijken naar een andere luchthaven vanwege de slechte weersomstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat het beroep op buitengewone omstandigheden slaagde. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.