ECLI:NL:RBNHO:2021:8710

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
8095247 \ CV EXPL 19-15199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Ohrid naar Amsterdam op 15 mei 2018. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de voorafgaande vlucht beïnvloedden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de gezagvoerder van de vlucht in redelijkheid heeft besloten om uit te wijken naar een andere luchthaven vanwege de slechte weersomstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat het beroep op buitengewone omstandigheden slaagde. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8095247 \ CV EXPL 19-15199
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde M. Nijenhuis LL.M.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Ohrid Airport (Noord-Macedonië) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 15 mei 2018 (met vluchtnummer CND298), hierna: de vlucht.
2.2.
De geplande vertrektijd van de vlucht was 20:00 uur lokale tijd en de geplande aankomsttijd was om 23:10 uur lokale tijd. De vlucht is echter vertrokken op 16 mei 2018 om circa 00:32 uur lokale tijd en aangekomen op 16 mei 20189 om 03:27 uur lokale tijd.
2.3.
De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2018, althans vanaf de datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hij heeft hiertoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
De vertraging van vlucht CND298 is veroorzaakt door slecht weer tijdens de voorafgaande vlucht (CND297). De voorafgaande vlucht kon door een te sterke tailwind niet landen op de luchthaven van Ohrid. De gezagvoerder heeft toen de beslissing genomen uit te wijken naar de luchthaven van Tirana (Albanië). Het toestel is vervolgens, zodra de weersomstandigheden op de luchthaven van Ohrid voldoende verbeterd waren, om 20:54 uur UTC vertrokken naar Ohrid. Bij het naderen van Ohrid kon het toestel echter opnieuw niet landen in verband met slecht weer (harde wind boven de limiet). Na ongeveer één uur om 22:00 uur UTC was het weer dusdanig verbeterd dat het toestel kon landen. De voorafgaande vlucht is om 22:17 uur UTC geland te Ohrid. De ‘Duty Officer’ heeft verzocht om een snelle omdraaitijd op Ohrid, zodat de vlucht met een beperkte vertraging kon vertrekken vanuit Ohrid. Volgens de vervoerder heeft hij hiermee alle redelijke maatregelen genomen om de vertraging zoveel mogelijk te beperken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming. Gelet daarop is de vervoerder in beginsel gehouden de passagiers te compenseren, tenzij de vervoerder op grond van artikel 5, lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden. Gelet op het bepaalde in de considerans van de Verordening onder 14, kunnen weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen een buitengewone omstandigheid opleveren.
5.3.
Volgens de vervoerder stond vlucht CND297 gepland om te arriveren op de luchthaven van Ohrid om 17:30 uur UTC (19:30 uur lokale tijd). Op dat tijdstip was er volgens de vervoerder sprake van windsnelheden van 18 knopen of meer en was dit boven de limiet. De passagiers hebben dit betwist en hebben in dit verband een weerrapport overgelegd. Onduidelijk is of de tijdstippen in dit weerrapport UTC-tijden zijn of lokale tijden. Indien dit UTC-tijden zijn, dan was de wind om 17:30 uur UTC “22 Kmh with gusts up to 40.7 kilometers per hour’. Indien het lokale tijden betreffen, dan was de wind om 19:30 uur lokale tijd “33 KmH”. De kantonrechter kan op basis hiervan, zonder nadere toelichting, niet concluderen dat er geen sprake was van (te) harde wind zoals door de vervoerder is aangevoerd. De passagiers hebben daarom met het overleggen van het weerrapport het verweer van de vervoerder niet weerlegd.
5.4.
De passagiers hebben verder onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gezagvoerder ervoor heeft gekozen uit te wijken naar Tirana. Ten aanzien van de beslissing van de gezagvoerder geldt dat de gezagvoerder die maatregelen moet treffen die nodig zijn om de vliegveiligheid te waarborgen. Het besluit van de gezagvoerder om uit te wijken naar Tirana zal de kantonrechter daarom marginaal (terughoudend) toetsen. Het kan niet zo zijn dat luchtvaartmaatschappijen ertoe worden gebracht om voorrang te geven aan handhaving en punctualiteit van vluchten boven de veiligheid van hun passagiers. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de gezagvoerder in redelijkheid tot zijn/haar beslissing kunnen komen.
5.5.
Gelet op de slechte weersomstandigheden rond de luchthaven van Ohrid en de daarop genomen beslissing van de gezagvoerder slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden. De passagiers stellen dat uit overweging 14 van de considerans van de Verordening volgt dat weersomstandigheden niet mogen doorwerken en enkel betrekking hebben op de vlucht in kwestie. De kantonrechter heeft al vaker geoordeeld dat de buitengewone omstandigheden - en ook weersomstandigheden - die zich hebben voorgedaan op de voorafgaande vlucht kunnen doorwerken naar de vlucht in kwestie. De kantonrechter verwijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses, C‑74/19, waarin is bepaald dat noch de overwegingen 14 en 15, noch artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 de mogelijkheid voor de luchtvaartmaatschappijen die de vlucht uitvoeren om zich op een „buitengewone omstandigheid” te beroepen, beperken tot enkel het geval waarin deze omstandigheid de vertraagde of geannuleerde vlucht heeft getroffen, met uitsluiting van het geval waarin die omstandigheid betrekking had op een eerdere vlucht die door hetzelfde luchtvaartuig is uitgevoerd.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen, dan wel te beperken. De kantonrechter vindt van wel. De passagiers hebben opgemerkt dat een luchtvaartmaatschappij volgens het Hof over een minimale reservetijd moet beschikken om zo een mogelijke buitengewone omstandigheid op te vangen. De passagiers hebben alleen niet gesteld dat de vervoerder in het onderhavige geval sprake van onvoldoende reservetijd (tussen de rotatievluchten), zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De vervoerder heeft - onweersproken - aangevoerd dat na aankomst te Ohrid vlucht CND298 zo snel als mogelijk is vertrokken. Het inschakelen van een ander toestel had in dit geval de vertraging niet kunnen voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter