ECLI:NL:RBNHO:2021:871

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
15.872277.15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens misdragingen en gebrek aan geschikt adres voor elektronische controle

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 28 januari 2021 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van vier jaar ondergaat, heeft zich tijdens zijn detentie ernstig misdragen, wat heeft geleid tot meerdere disciplinaire straffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 19 januari 2021 voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, maar dat het Openbaar Ministerie op 18 december 2020 een schriftelijke vordering heeft ingediend om deze invrijheidstelling met 120 dagen uit te stellen. Dit uitstel is aangevraagd omdat de veroordeelde niet beschikt over een geschikt verblijfadres dat voldoet aan de voorwaarden voor elektronische controle, wat noodzakelijk is voor zijn resocialisatie.

Tijdens de openbare terechtzitting op 14 januari 2021 is de veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van de reclassering en de Penitentiaire Inrichting, waaruit blijkt dat de veroordeelde niet over een geschikt adres beschikt en dat zijn gedrag in detentie zorgwekkend is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, en dat de vordering van het Openbaar Ministerie terecht is. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen vastgesteld. Tevens is de rechtbank van mening dat het van belang is dat betrokken instanties zich inspannen om een geschikt verblijfadres voor de veroordeelde te vinden, zodat hij in de toekomst kan worden vrijgelaten onder voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872277-15
VI-zaaknummer : 99-001030-31
Uitspraakdatum: 28 januari 2021
Beslissing uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling
(ex artikel 6:2:12 juncto artikelen 6:6:8 en 6:6:9 van het Wetboek van Strafvordering)
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2021 in de zaak tegen:
[veroordeelde]
geboren te [geboortedatum/plaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad,
hierna: veroordeelde.

1.Het ontstaan van de procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 6 juli 2018 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren.
Gelet op de totale duur van de inmiddels ondergane vrijheidsbeneming ter zake van dit vonnis is de datum waarop veroordeelde krachtens het bepaalde in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, (voorlopig) vastgesteld op 19 januari 2021.

2.De vordering

De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:6:8 Sv van 18 december 2020 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van veroordeelde met een termijn van 120 dagen zal uitstellen, nu
veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, immers is aan veroordeelde tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf meermalen een disciplinaire straf opgelegd. Het betreft een grote hoeveelheid misdragingen van vaak ernstige aard, over zijn gehele detentieperiode;
het stellen van voorwaarden het recidiverisico onvoldoende kan inperken, gelet op de door de reclassering noodzakelijk geachte gefaseerde en gecontroleerde terugkeer van veroordeelde in de samenleving door middel van een intensief resocialisatietraject. Voor dit traject dient aan een aantal randvoorwaarden te zijn voldaan, zoals in elk geval het beschikken over een geschikt verblijfadres, dat door zowel de reclassering als de politie is goed bevonden en geschikt is voor elektronische controle). Dat is nu niet het geval. VI onder de huidige omstandigheden/in deze situatie en op dit moment, zou leiden tot risico’s van een onverantwoord niveau.

3.De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 14 januari 2021.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam.
Verder waren aanwezig [naam 1] van Reclassering Nederland, twee medewerkers van de penitentiaire inrichting en een coach van veroordeelde. Laatstgenoemde en [naam 1] zijn als getuigen gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot uitstel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen wegens het ontbreken van gronden.

4.De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Ingevolge artikel 6:2:12, eerste lid, onder b, ten tweede, respectievelijk onder d, Sv kan – voor zover hier van belang – voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld of achterwege blijven indien:
1. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf, dan wel
2. door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het VI-advies van de Penitentiaire Inrichting Lelystad, gedateerd 7 december 2020, opgemaakt door de (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur [naam 2]. Uit dit advies blijkt dat aan veroordeelde over zijn hele detentieperiode maar liefst 22 keer een disciplinaire straf is opgelegd en dat hij meermalen is overgeplaatst in verband met agressief gedrag.
De hiervoor onder 1. genoemde grond voor uitstel van de VI is daarom evident aanwezig. Dat niet alle aanleidingen voor de disciplinaire straffen als ernstige misdragingen kunnen worden aangemerkt, zoals de raadsman heeft aangevoerd, doet hieraan – mede gelet op de tekst van artikel 6:2:12 Sv – niet af.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het VI-advies van de reclassering, gedateerd 27 november 2020 en opgemaakt door [naam 1] , voornoemd.
In dit rapport wordt onder meer vermeld dat de reclassering tot op heden risico’s ziet. Er moet aandacht worden besteed aan het op orde krijgen van praktische zaken. Daarnaast acht de reclassering het gedrag van veroordeelde in detentie zorgelijk, waardoor de noodzaak van een forensische behandeling blijft bestaan. De reclassering acht een gefaseerde en gecontroleerde terugkeer in de samenleving van veroordeelde – die tot op heden nog geen vrijheden heeft genoten –, middels een intensief resocialisatietraject, van belang teneinde recidive in te perken en risico’s te beheersen. Eén van de door de reclassering bij een VI noodzakelijk geachte voorwaarden is een met Elektronische Controlemiddelen (EC) te controleren locatiegebod. Hiervoor is een door de reclassering geschikt geacht verblijfadres noodzakelijk. Veroordeelde beschikt niet over een dergelijk adres. Veroordeelde heeft te kennen gegeven tijdens de VI bij zijn moeder te willen verblijven, op het adres [adres 1] . Dit adres bevindt zich echter in dezelfde straat als het voormalig woonadres van veroordeelde. Op het adres verblijven naast zijn moeder bovendien ook met regelmaat haar drie minderjarige kleinkinderen waar zij de vaste oppas voor is. De reclassering heeft onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid van EC/locatiegebod op dit adres en heeft het adres afgekeurd op basis van eerdere politiemeldingen op het adres en de verwachting dat moeder niet is opgewassen tegen haar zoon. Daarnaast wordt terugkomst van veroordeelde in de wijk niet wenselijk geacht daar dit voor veel maatschappelijke onrust kan zorgen. De reclassering acht het niet verantwoord dat veroordeelde bij zijn moeder gaat verblijven.
Veroordeelde heeft als alternatief adres het adres van zijn vriendin aangeleverd, te weten [adres 2] . Getuige [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat ook dit adres door de reclassering, gehoord de politie, is afgekeurd. De vriendin van veroordeelde betreft een kwetsbare jonge vrouw en de reclassering maakt zich, gezien het delictverleden van veroordeelde, zorgen om haar veiligheid als veroordeelde bij haar gaat wonen.
De rechtbank acht het advies van de reclassering voldoende duidelijk en inzichtelijk en kan dit advies volgen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de reclassering in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat thans een geschikt verblijfadres voor veroordeelde ontbreekt, terwijl dit onmiskenbaar een noodzakelijke voorwaarde is voor de door de reclassering voorgestelde resocialisatie van veroordeelde. Geoordeeld wordt dan ook dat zich het geval voordoet dat het recidiverisico voor misdrijven thans onvoldoende door het stellen van voorwaarden kan worden ingeperkt.
Ook de hiervoor onder 2 genoemde grond voor uitstel van de VI is daarom aanwezig.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen en de VI zal worden uitgesteld.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het aanbeveling verdient dat alle betrokken instanties de komende periode intensief benutten om onderzoek te doen naar een geschikt verblijfadres voor veroordeelde, zodat er op dit punt alsdan geen beletsel meer hoeft te zijn voor de VI.
Verder wijst de rechtbank veroordeelde er nadrukkelijk op dat het aan hem is om te laten zien dat hij zich zo in de penitentiaire inrichting weet te gedragen dat hij niet opnieuw disciplinaire straffen opgelegd zal krijgen.

5.De beslissing

De rechtbank:
Wijst de vordering van het Openbaar Ministerie toe.
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van
[veroordeelde]wordt uitgesteld met een periode van
120 (honderdentwintig) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is genomen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2021.