In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 28 januari 2021 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van vier jaar ondergaat, heeft zich tijdens zijn detentie ernstig misdragen, wat heeft geleid tot meerdere disciplinaire straffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 19 januari 2021 voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, maar dat het Openbaar Ministerie op 18 december 2020 een schriftelijke vordering heeft ingediend om deze invrijheidstelling met 120 dagen uit te stellen. Dit uitstel is aangevraagd omdat de veroordeelde niet beschikt over een geschikt verblijfadres dat voldoet aan de voorwaarden voor elektronische controle, wat noodzakelijk is voor zijn resocialisatie.
Tijdens de openbare terechtzitting op 14 januari 2021 is de veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van de reclassering en de Penitentiaire Inrichting, waaruit blijkt dat de veroordeelde niet over een geschikt adres beschikt en dat zijn gedrag in detentie zorgwekkend is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, en dat de vordering van het Openbaar Ministerie terecht is. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen vastgesteld. Tevens is de rechtbank van mening dat het van belang is dat betrokken instanties zich inspannen om een geschikt verblijfadres voor de veroordeelde te vinden, zodat hij in de toekomst kan worden vrijgelaten onder voorwaarden.