ECLI:NL:RBNHO:2021:8709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
8010183 \ CV FORM 19-13047
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 6 oktober 2021, gaat het om een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Canada over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, vorderde compensatie op grond van de Europese Verordening inzake luchtvaartpassagiersrechten. De vervoerder, Air Canada, voerde aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een medisch incident dat de beschikbaarheid van de gate beïnvloedde.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van het medisch incident. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder had zich ook beroepen op een regeling die de compensatie met 50% kan verlagen, wat werd toegewezen omdat de passagier dit niet had betwist.

Uiteindelijk werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 354,45 aan de passagier, inclusief wettelijke rente, en werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 231,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde. De kantonrechter wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8010183 \ CV FORM 19-13047
Uitspraakdatum: 6 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
statutair gevestigd te Saint-Laurent (Canada)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit de tussenbeschikking van 8 september 2021.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het vorderingsformulier niet op 2 september 2019 bij de griffie is ontvangen, zoals in de tussenbeschikking van 17 februari 2021 bij het procesverloop is vermeld, maar per e-mail op 30 augustus 2019 en dus binnen de vervaltermijn van artikel 8:1835 Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast staat in deze tussenbeschikking bij de feiten verkeerd vermeld dat de geplande aankomsttijd van vlucht AC7686 om 22:05 uur lokale tijd was. Dit moet zijn 17:30 uur lokale tijd. Ten slotte staat de duur van de vertraging van de passagier op de eindbestemming in de tussenbeschikking van 17 februari 2021 verkeerd vermeld. Dit moet zijn 3 uur en 33 minuten.
2.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Newark, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
2.3.
De vervoerder doet een beroep op (doorwerking van) een buitengewone omstandigheid. Volgens de vervoerder werd voorafgaand aan de vlucht in kwestie (AC825) met hetzelfde toestel vlucht AC824 van Toronto naar Amsterdam uitgevoerd. Deze vlucht liep echter vertraging op, doordat de gate (169) niet beschikbaar was vanwege een medisch ongeval op vlucht ZX1938, die van dezelfde gate vertrok. Vlucht AC824 miste hierdoor het oorspronkelijke ‘slot’ en de vervoerder kon niet anders dan wachten tot er aan de vlucht een nieuw ‘slot’ werd opgelegd door de luchtverkeersleiding. Vlucht AC825 kon daardoor pas om 21:18 uur lokale tijd vertrekken, in plaats van de geplande vertrektijd van 20:45 uur lokale tijd. Ter onderbouwing heeft de vervoerder de vluchtfiches van de vluchten AC824 en AC825 overgelegd en ‘netline screenshots’ van de vluchten ZX1938 en AC824.
2.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. In beginsel kan een medisch noodgeval, waardoor een gate niet beschikbaar is, een buitengewone omstandigheid vormen. De vervoerder heeft echter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop onvoldoende aangetoond dat de vertraging van de voorafgaande vlucht AC824 hierdoor is veroorzaakt. In het vluchtfiche van deze vlucht staat bij ‘delays’ code 88 vermeld. De vervoerder heeft toegelicht dat deze code staat voor “beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding”. Dit is echter een andere omstandigheid dan “medisch incident waardoor de gate niet beschikbaar was”. De vervoerder heeft verder de mate en de duur van de gestelde beperkingen van de luchtverkeersleiding niet toegelicht en heeft niet met stukken onderbouwd dat sprake was van beperkingen door de luchtverkeersleiding. Voor zover er sprake was van een gewijzigd ‘slot’ door de luchtverkeersleiding, dan heeft de vervoerder dit evenmin onderbouwd met stukken. Daarnaast blijkt uit de ‘netline screenshot’ van vlucht ZX1938 dat deze een vertraging had van 53 minuten ten gevolge van code ‘16’. Deze code heeft de vervoerder niet toegelicht, maar daarnaast is deze vlucht uiteindelijk vertrokken om 19:48 uur lokale tijd en daarmee bijna een uur voor de geplande vertrektijd van vlucht AC824 (20:45 uur lokale tijd). De vervoerder heeft dit ook niet toegelicht, waardoor niet duidelijk is dat de gate van waar vlucht AC824 moest vertrekken niet beschikbaar was door een incident bij vlucht ZX1938.
2.5.
De vervoerder heeft al met al onvoldoende aangetoond dat sprake is geweest van (doorwerking van) een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
2.6.
De vervoerder heeft zich subsidiair beroepen op artikel 7 lid 2 sub c van de Verordening op grond waarvan de vervoerder de compensatiebedragen met 50% kan verlagen als sprake is van een vertraging van minder dan vier uur. Nu de passagier dit niet heeft weersproken, slaagt dit beroep van de vervoerder en zal de hoogte van de compensatie met 50% worden verlaagd. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
2.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 54,45 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 21 september 2017, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 354,45 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 300,00 vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 231,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open