In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan op een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie met betrekking tot een proceskostenvergoeding in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep gegrond verklaarde en een proceskostenvergoeding van € 256,00 toekende. De betrokkene ging echter in beroep tegen deze beslissing bij de kantonrechter, omdat hij van mening was dat de proceskosten onjuist waren vastgesteld en dat er geen sprake was van samenhangende zaken.
De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 15 januari 2021, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de betrokkene zelf niet. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van samenhangende zaken, omdat de relevante feiten en omstandigheden in de verschillende zaken verschilden. De kantonrechter benadrukte dat voor de beoordeling van samenhangende zaken niet alleen de gelijktijdigheid van de behandeling van de beroepen van belang is, maar ook de aard van de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 387,25, dat door de Staat der Nederlanden aan de gemachtigde van de betrokkene moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.