ECLI:NL:RBNHO:2021:8530

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
15/710035-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering wegens gebrek aan veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een betrokkene, die eerder was gedagvaard voor strafbare feiten. De officier van justitie had op 17 augustus 2021 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 6.750,-. De rechtbank heeft op 20 en 21 september 2021 een onderzoek gehouden, waarbij de betrokkene, zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en de officier van justitie zijn gehoord. De raadsman heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de betrokkene in de samenhangende strafzaak vrijgesproken was van de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht een ontnemingsvordering alleen ontvankelijk is indien er een veroordeling wegens een strafbaar feit is. Aangezien de betrokkene in de samenhangende strafzaak was vrijgesproken, was er geen grond voor een veroordeling. De rechtbank heeft zich gebaseerd op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat het ontbreken van een veroordeling de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710035-17 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 5 oktober 2021
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitied.d. 17 augustus 2021ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , verder te noemen betrokkene.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 17 augustus 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 6.750,-en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de betrokkene is gedagvaard om op 20 en 21 september 2021 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzittingen van deze rechtbank op 20 en 21 september 2021.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 20 en 21 september 2021. Daarbij zijn gehoord de betrokkene, zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 5 oktober 2021.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de betrokkene en haar raadsman

De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, nu hij zich in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak op het standpunt heeft gesteld dat de betrokkene dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

5.De beoordeling van de rechtbank

Bij separaat vonnis van heden van deze rechtbank is de betrokkene vrijgesproken van het hem in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak onder 1 ten laste gelegde oplichting (in 3 zaken) en de onder 2 ten laste gelegde poging tot oplichting.
Artikel 36e, eerste lid, Sr houdt in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat (zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet ontvangen in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.