ECLI:NL:RBNHO:2021:8518

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
15/710035-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in oplichtingszaak na onvoldoende bewijs van opzet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting en poging tot oplichting. De zaak betreft een onderzoek naar een oplichtingsconstructie waarbij de verdachte samen met medeverdachten betrokken zou zijn geweest bij het verkopen van onroerend goed dat niet geleverd kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2016 tot en met 27 december 2016 samen met anderen betrokken was bij het benaderen van slachtoffers met het aanbod van percelen grond. De slachtoffers werden misleid door valse informatie over de eigendom en de waarde van de grond. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van twaalf maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de oplichtingspraktijken. Na beoordeling van het dossier en de verklaringen van de verdachte, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was voor opzet op de oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist dat hij betrokken was bij een oplichtingsconstructie en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710035-17 (P)
Uitspraakdatum: 5 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 en 21 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 27 december 2016 te Amstelveen, en/of Heeze en/of Zwolle, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 1] (zaak 6) en/of
- [benadeelde 2] (zaak 8) en/of
- [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] (zaak 15)
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten diverse geldbedragen en/of het aangaan van een schuld, te weten het aangaan van een of meerdere (voorlopige) koopcontracten voor stukken grond
hierin bestaande dat, hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • zich heeft/hebben voorgedaan als [naam 1] en/of [naam 2] (al dan niet werkzaam voor/met [naam 3] en/of [bedrijf 2] ) en/of
  • voornoemd(e) perso(o)n(en) telefonisch op de hoogte heeft/hebben gehouden over de voortgang van het aankoop proces ten aanzien van de diverse stukken grond en/of
  • voornoemde personen heeft/hebben toegezegd en/of gesuggereerd dat deze grond na ontvangst van betaling zou worden overgedragen/geleverd en/of
  • daarbij zich heeft/hebben voorgedaan als eigenaar/bezitter/beschikkingsbevoegde en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die grond en/of
  • koopcontract(en) terzake de verkoop van de grond heeft opgemaakt en/of getekend en/of overhandigd aan voornoemde personen en/of
  • de indruk en/of het vertrouwen heeft gewekt bij voornoemde personen dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders de te koop aangeboden gronden na betaling daadwerkelijk zou(den) leveren,
waardoor een of meer perso(o)n(en), waaronder voornoemd(e) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (betreffende de aankoop van stukken grond en/of een bemiddelingscourtage) en/of het aangaan van een schuld, te weten het aangaan van een of meerdere koopcontracten voor stukken grond, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) nimmer beschikkingsbevoegd waren over de aangeboden stukken grond;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2016 tot en met 3 november 2016 te Bentveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal telkens, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 5] (zaak 1) te bewegen tot afgifte van enig goed, te weten diverse geldbedragen en/of het aangaan van een schuld, te weten een of meerdere koopcontracten voor stukken grond,
hierin bestaande dat, hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
voornoemd persoon, telefonisch, danwel per sms bericht en/of per e-mail en/of op een andere wijze heeft/hebben benaderd dat een reeds aangekocht stuk grond van voornoemd persoon nog niet betaald zou zijn en/of gepasseerd zou zijn bij de notaris en/of
zich heeft/hebben voorgedaan als [naam 3] (al dan niet werkzaam bij de [bedrijf 1] )
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen met uitzondering van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde immateriële schade die in de visie van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De door de benadeelde partijen gevorderde materiële schade moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en voor de toegewezen bedragen moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte, kort gezegd, niet wist dat aangevers werden opgelicht zodat opzet op de (poging tot) oplichting van de diverse aangevers ontbreekt en hij niet als medepleger van die oplichtingen en een poging daartoe kan worden aangemerkt.

4.Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte wordt verweten dat hij zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een drietal gevallen van oplichting (zaken 6, 8 en 15) en één poging daartoe (zaak 1). Deze gevallen van oplichting bestonden in de kern erin dat personen zijn bewogen tot het aankopen van percelen grond terwijl deze grond nooit is geleverd en ook niet kon worden geleverd, omdat de verdachten in het geheel niet over deze grond beschikten of konden beschikken.
De verdachte ontkent de hem gemaakte verwijten en heeft verklaard dat hij niet wist dat sprake was van een oplichtingsconstructie. Hij zou weliswaar voor de medeverdachte [medeverdachte] werkzaamheden hebben uitgevoerd zoals het bij de aangevers langsgaan met of ophalen van (ondertekende) koopovereenkomsten, maar hij zou er niet van op de hoogte zijn geweest dat de grond die werd verkocht in werkelijkheid van meet af aan niet kon en zou worden geleverd.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. In de periode mei 2014 tot en met eind 2016 is door diverse personen aangifte gedaan van oplichting of poging daartoe. Aangevers zijn veelal telefonisch en daarna per e-mail benaderd over het aankopen van een stuk grond, waarbij hen is voorgehouden dat die grond in de nabije toekomst in waarde zou stijgen door een wijziging in de bestemming en/of verkoop als bouwgrond, waarmee die grond voor de potentiële kopers een flink rendement zou kunnen opleveren. Veel aangevers waren vanwege eerdere aankopen bekend met het kopen van grond bij bedrijven die handelen in landbouw- en bouwkavels, waarbij wordt gespeculeerd op een verandering van de bestemming en daarmee een waardevermeerdering van de grond. Vaststaat dat de aangevers in dit onderzoek zijn bewogen tot het aankopen van stukken grond, waarvan de kadastrale gegevens zoals vermeld in de koopovereenkomst niet (meer) juist waren, en die in eigendom toebehoorden aan derden. Hierdoor hebben aangevers de grond niet geleverd gekregen.
De aan de verdachte ten laste gelegde zaken hebben zich afgespeeld in de periode 1 juli 2016 tot en met 27 december 2016. Wat betreft de rol van de verdachte bij de ten laste gelegde zaken 1, 6 en 8 stelt de rechtbank op grond van de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting vast dat hij koopovereenkomsten ter ondertekening heeft gebracht bij [benadeelde 2] (zaak 8) en [benadeelde 5] (zaak 1) en dat hij bij [benadeelde 1] (zaak 6) is langs geweest om een door aangeefster ondertekende koopovereenkomst op te halen. Dit deed hij op verzoek dan wel in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] en hij ontving in ruil daarvoor geld. De verdachte gebruikte bij deze contacten met aangevers soms een andere naam dan die van hemzelf, te weten [naam 2] .
Het dossier bevat Whatsapp-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte] in de hiervoor genoemde periode. Uit die berichten volgt onder meer dat de verdachte een auto van [medeverdachte] op zijn naam heeft laten zetten, dat hij lijsten met klantgegevens - die hij uit hoofde van zijn (voormalige) dienstbetrekking bij een grondbemiddelingsbedrijf had - aan [medeverdachte] heeft overhandigd en dat de verdachte in de zaak van [benadeelde 5] (zaak 1) de bankrekening van zijn moeder beschikbaar heeft gesteld waarbij het de bedoeling was dat de aangever geld naar die rekening zou overmaken, waarna dit door de verdachte ten behoeve van [medeverdachte] contant zou worden opgenomen. Ook kan uit de Whatsapp-berichten worden afgeleid dat de verdachte door [medeverdachte] meermalen is gevraagd of hij een buitendienst kan doen, waarbij de verdachte vervolgens van [medeverdachte] de daarvoor benodigde stukken zoals een koopovereenkomst of een brochure en gegevens over de te bezoeken klant krijgt of enige instructies over de te verkopen grond. De inhoud van bepaalde berichten biedt zeker aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de verdachte op zijn minst genomen had moeten vermoeden dat de zaken waarvoor [medeverdachte] hem benaderde, niet helemaal in de haak waren. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de inhoud van deze berichten, ook in onderling verband en samenhang bezien, in onvoldoende mate het wettig bewijs kan worden ontleend dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de koopovereenkomsten bedoeld waren om mensen op te lichten doordat de in die overeenkomsten vermelde grond waarvoor door aangevers moest worden betaald, niet geleverd kon en ging worden.
Dit gebrek aan bewijs leidt ertoe dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte opzet heeft gehad op de bedriegende gedraging, te weten het mensen bewegen geld te betalen voor de afgifte van grond die [medeverdachte] en hij niet zouden (kunnen) leveren.
Ten aanzien van zaak 15 ( [benadeelde 3] en [benadeelde 4] ) overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van het dossier volgt dat de betrokkenheid van de verdachte in deze zaak erin bestaat dat hij in november 2016 door medeverdachte [medeverdachte] wordt gevraagd zich in een telefoongesprek met aangever [benadeelde 4] voor te doen als iemand die ook bij of via [medeverdachte] had geïnvesteerd in een perceel grond in Breukelen. Uit de aangifte met bijlagen kan worden afgeleid dat Van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] al in november 2015 via medeverdachte [medeverdachte] een kavel grond in Breukelen hebben gekocht. Het betreft ook in dat geval een stuk grond dat niet in eigendom aan [medeverdachte] toebehoorde of waarover hij anderszins kon beschikken.
Op 2 november 2015 en op 14 januari 2016 hebben aangevers in verband met deze aankoop geld overgemaakt naar [medeverdachte] . In november 2016 heeft de verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] een telefoongesprek gevoerd met de benadeelde [benadeelde 4] waarin de verdachte is opgetreden bij wijze van referent, hij deed zich voor als iemand die ook geld bij [medeverdachte] had geïnvesteerd en/of ook (extra) geld aan [medeverdachte] had betaald in verband met diens financiële problemen. Het doel van dit telefoongesprek was kennelijk bij de aangevers vertrouwen te wekken, opdat zij nog een aanvullend geldbedrag zouden overmaken aan [medeverdachte] om laatstgenoemde te helpen met diens financiële problemen. Aangevers hebben deze extra betaling vervolgens gedaan, omdat zij hoopten nog iets van het door hen eerder in de grond geïnvesteerde geld terug te zien. De rechtbank leidt hieruit af dat de betrokkenheid van de verdachte enkel betrekking heeft op een door aangevers gedane betaling in november 2016 en dat die betaling geen betrekking heeft gehad op de aankoop van grond in november 2015 en in zoverre ook geen verband houdt met de door medeverdachte [medeverdachte] gepleegde oplichting. Wat er verder ook zij van de gedraging van de verdachte, deze levert geen medeplegen van oplichting op.
Dit alles leidt ertoe dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting en aan het medeplegen van poging tot oplichting. De verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partijen

In deze strafzaak hebben de navolgende personen zich als benadeelde partij gevoegd:
  • [benadeelde 1] , ter zake een vordering tot schadevergoeding van € 18.950 wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
  • [benadeelde 2] , ter zake een vordering tot schadevergoeding van € 7.000 wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
  • [benadeelde 3] , ter zake een vordering tot schadevergoeding van € 16.960 wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
  • [benadeelde 4] , ter zake een vordering tot schadevergoeding van € 16.960 wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partijen niet in hun vordering kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen
  • [benadeelde 1] ;
  • [benadeelde 2] ;
  • [benadeelde 3] ;
  • [benadeelde 4] ;
niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.