ECLI:NL:RBNHO:2021:8513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
15/085351-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen en schadevergoeding aan slachtoffer

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en het in bezit hebben van een vuurwapen. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een incident dat zich voordeed op 26 maart 2021. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen in de kaak geschoten, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de kwetsbare plek waar het slachtoffer geraakt werd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in zijn vordering tot schadevergoeding ontvangen, met een totaalbedrag van € 11.170,09, inclusief immateriële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd tot betaling aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/085351-21 (P)
Uitspraakdatum: 5 oktober 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 26 maart 2021 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen in/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2021 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten verlies van meerdere tanden en/of kiezen en/of een kogel die zich in de kaak van die [slachtoffer] bevindt, heeft toegebracht door met een vuurwapen in/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 26 maart 2021 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie III te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer (merk Sidna, model Mod22M3), voorzien van een geluidsdemper, en/of
- een patroonmagazijn zijnde een wapen van categorie III, en/of
- munitie van categorie III te weten 7 of 8 patronen met kaliber .22
voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit gaat de officier van justitie ervan uit dat er sprake is van vol opzet op de dood van het slachtoffer.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrij te spreken nu de verdachte bij binnenkomst van het slachtoffer in de loods zijn plan in zoverre heeft gewijzigd, dat de verdachte zichzelf wilde verdedigen door het slachtoffer uit te schakelen zonder dat het slachtoffer daarbij zou worden gedood. De verdachte heeft bij het schot daarom niet op de hersenen maar op de kaak van het slachtoffer gericht en maar één keer geschoten. Vanwege het gewijzigde plan is geen sprake van voorbedachten rade. Het feit dient juridisch gekwalificeerd te worden als poging tot doodslag, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair
De verdachte en het slachtoffer maken beiden gebruik van een gedeelte van de loods aan de [straatnaam] in Alkmaar. Vanwege de beperkingen in verband met Corona overnachten zij ook ’s nachts in loods: de verdachte in een ruimte aan de achterkant van de werkplaats, het slachtoffer in een camper die in de loods staat.
Op 25 maart 2021 ontstaat er rond 19.00 uur een ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer over geld en een vrouw. Het slachtoffer vertrekt rond 20.30 uur om bij een kennis te gaan eten. De verdachte voelt zich bedreigd door wat door het slachtoffer tijdens de ruzie is gezegd en is bang dat het slachtoffer met een medestander gewapend weer naar de loods toekomt om hem wat aan te doen. Na 21.00 uur bedenkt de verdachte dat hij zich moet voorbereiden op de komst van het slachtoffer en de mogelijke medestander. De verdachte pakt het geweer (met geluiddemper), dat hij al jaren heeft, zet dat in elkaar, laadt het en wacht tot het slachtoffer terugkomt. Het slachtoffer komt, later dan verwacht, na middernacht weer in de loods. De verdachte zit in het donker in zijn keuken en ziet in de verlichte loods dat het slachtoffer alleen binnenkomt. Zonder dat het slachtoffer de verdachte heeft opgemerkt, schiet de verdachte het slachtoffer van zo’n 6,5 meter afstand in zijn kaak. Het slachtoffer vlucht de loods uit naar de nabij gelegen woning van zijn kennis. In het ziekenhuis blijkt dat de kogel in de hoek van de rechter onderkaak van het slachtoffer, dichtbij de rechter halsslagader, is blijven hangen en voor een behoorlijke beschadiging aan het gebit heeft gezorgd.
Voorwaardelijk opzet
Een bewezenverklaring van poging tot moord vereist dat bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit de stukken in het dossier niet, althans onvoldoende, valt af te leiden dat sprake was van zogenaamd ‘vol opzet’. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verdachte dat hij, op het moment dat het slachtoffer alleen de loods binnenkwam, zijn plan om het slachtoffer en zijn verwachte handlanger te doden heeft veranderd naar het neerschieten van het slachtoffer om hem te verwonden. Op deze wijze wilde de verdachte voorkomen dat het slachtoffer hem iets aan zou doen. De verdachte heeft hier open en consistent over verklaard.
De rechtbank heeft onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bewust met een geweer het bewegende slachtoffer in zijn kaak heeft geschoten. De plaats waar het slachtoffer is geraakt, is zodanig kwetsbaar dat het risico op de dood aanmerkelijk was. Uit een rapport van GGD Hollands Noorden van 21 april 2021 blijkt ook dat de kogel dichtbij de rechter halsslagader terecht is gekomen en dat bij een bloeding van die slagader het schot potentieel dodelijk was. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte heeft hij deze aanmerkelijke kans op de dood op de koop toegenomen. Van contra-indicaties daarvoor is niet gebleken. Zodoende acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Met voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Zoals hiervoor is weergegeven is het slachtoffer rond 20:30 uur vertrokken uit de loods. Na 21:00 uur heeft de verdachte besloten dat hij zich moest voorbereiden op diens terugkomst. Hij heeft een geweer gepakt, heeft het in elkaar gezet en doorgeladen. Hij is met het doorgeladen wapen in het donker in het keukengedeelte gaan zitten waar hij het slachtoffer zou kunnen zien, maar het slachtoffer hem niet. Vervolgens heeft de verdachte verklaard daar anderhalf uur te hebben gezeten terwijl hij wachtte tot het slachtoffer terug zou komen. Vanaf het moment dat de verdachte bedacht dat hij zich moest voorbereiden op de terugkomst van het slachtoffer totdat het slachtoffer daadwerkelijk rond middernacht terug kwam heeft de verdachte de tijd gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit. Ook daarna heeft de verdachte zich nog hierop kunnen beraden. Op het moment dat het slachtoffer binnenkwam zag de verdachte dat het slachtoffer alleen was. Het slachtoffer heeft toen nog - zonder zich ervan bewust te zijn dat de verdachte hem onder schot hield - door de loods gelopen en handelingen verricht om de elektriciteit in de camper aan te sluiten.
Nu van contra-indicaties niet is gebleken, leidt de rechtbank hieruit af dat de verdachte handelde met voorbedachte raad en niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij op 26 maart 2021 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen in/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 maart 2021 in de gemeente Alkmaar,
- een wapen van categorie III te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer (merk Sidna, model Mod22M3), voorzien van een geluidsdemper, en
- een patroonmagazijn zijnde een wapen van categorie III, en
- munitie van categorie III te weten 8 patronen met kaliber .22
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is een gevangenisstraf van maximaal zes jaren passend in een zaak als de onderhavige.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Na een ruzie heeft de verdachte het slachtoffer met een geladen geweer met geluiddemper opgewacht en hem zonder enige waarschuwing in de kaak geschoten op een moment dat er vanuit het slachtoffer geen enkele dreiging uitging richting de verdachte. De gevolgen zijn voor het slachtoffer enorm: de kogel zit nog altijd in de kaak vlak naast een slagader. Uit de medische stukken blijkt dat die plek potentieel zeer ernstige gezondheidsproblemen had kunnen veroorzaken (potentieel dodelijk bij een bloeding uit de halsslagader). Ook een andere ‘kogelbaan’, bijvoorbeeld richting de hersenen, had zeer ernstige gezondheidsproblemen (potentieel dodelijk) kunnen veroorzaken.
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, het recht op leven, te ontnemen. Door een gelukkig toeval heeft het slachtoffer geen dodelijk letsel opgelopen. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de kogel nog steeds voor veel problemen zorgt. Het slachtoffer ziet dagelijks de verminking in zijn gezicht, kan niet goed praten en heeft hij continu angst dat de kogel voor ontstekingen (of erger) gaat zorgen. Bovendien zal renovatie van het gebit enkele jaren in beslag nemen.
Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer en zijn naasten, maar ook de samenleving als geheel geschokt. In het algemeen brengt een schietpartij, ook als die geen dodelijke afloop kent, voor velen een gevoel van onveiligheid mee.
Moord behoort tot de zwaarste categorieën strafbare feiten die de wet kent met als maximum straf een levenslange gevangenisstraf of een gevangenisstraf van dertig jaren. Het gaat niet alleen om het ontnemen van het recht op leven, maar ook om een beraamd plan. Voor een poging tot moord is het strafmaximum vastgesteld op twee derde van de straf op moord, derhalve twintig jaren. Binnen de rechtspraak zijn geen landelijke oriëntatiepunten voor dit misdrijf. De rechtbank zal daarom aansluiten bij wat in (enigszins) vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
Ten voordele van de verdachte neemt de rechtbank mee dat uit het strafblad van de verdachte, gedateerd 28 mei 2021, blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts weegt de rechtbank in zijn voordeel mee dat de verdachte tijdens de zitting openheid van zaken heeft gegeven. Ten nadele van de verdachte neemt de rechtbank mee dat er sprake is van een in koelen bloede overhalen van de trekker van het vuurwapen dat gericht was op het gezicht van het slachtoffer. Daarnaast blijkt uit de verklaringen die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd dat hij het laakbare van zijn handelen niet lijkt in te zien, maar zijn handelen gerechtvaardigd acht gelet op de door hem ervaren bedreiging door het slachtoffer.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat aftrek dient plaats te vinden van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 7 stuks munitie (geregistreerd onder goednummer 1249383), dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 35.446,06 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
Materieel (€ 15.446,06)
- € 62,00 ziekenhuis dagvergoeding (2 dagen)
- € 385,00 eigen risico ziektekostenverzekering 2021 (ambulance)
- € 331,39 eigen risico ziektekostenverzekering 2020 in verband met gebitsherstel dat weer opnieuw moet gebeuren
- € 612,77 reiskosten naar ziekenhuis, huisarts, advocaat, rechtbank à € 0,26/km
- € 374,51 kleding
- € 44,77 kosten opvragen informatie huisarts
- € 1.155,00 toekomstige schade eigen risico zorgverzekering (3 jaren)
- € 2.480,62 begroting kosten orthodontist in verband met gebitsherstel
- € 10.000,00 toekomstige schade in verband met nog te ondergane behandelingen
Immaterieel € 20.000,00.
Mr. L.A. Korfker heeft namens het slachtoffer de vordering toegelicht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van het eigen risico ziektekostenverzekering 2020 niet voor vergoeding in aanmerking komt nu deze kosten niet voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit. De toekomstige schade voor wat betreft het eigen risico en de nog te ondergane behandelingen komen eveneens niet voor vergoeding in aanmerking. Resteert een bedrag ter vergoeding van materiële kosten van € 3.959,67. De benadeelde partij dient voor het overige ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de immateriële schade kan, gelet op de jurisprudentie, in zijn geheel worden toegewezen, aldus de officier van justitie.
Standpunt verdediging
Volgens de raadsman kan een bedrag ter vergoeding van immateriële schade van € 5.000,00 worden toegekend. De overige gevorderde schade is (grotendeels) niet eenvoudig vast te stellen of betreft toekomstige schade. De benadeelde partij dient voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, zodat deze kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.170,09 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
Voor vergoeding komt geheel in aanmerking:
- € 62,00 ziekenhuis dagvergoeding (2 dagen)
- € 385,00 eigen risico ziektekostenverzekering 2021 (ambulance)
- € 44,77 kosten opvragen informatie huisarts.
Deze kosten zijn door de verdediging niet met zoveel woorden betwist.
Voor vergoeding komt gedeeltelijk in aanmerking:
- € 150,00 kleding (geschat bedrag)
De rechtbank overweegt dat uit het dossier voldoende naar voren komt dat het slachtoffer ten gevolgen van het bewezenverklaarde feit schade aan de kleding heeft opgelopen. De hoogte van die schade acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Zo zijn geen bonnen of betalingsbewijzen overgelegd en evenmin is duidelijk wanneer de kleding is aangeschaft. De rechtbank schat derhalve de schade aan de kleding op € 150,00. De vordering ten aanzien van de kleding zal voor het overige worden afgewezen.
- € 528,32 reiskosten (naar ziekenhuis en tandarts, totaal 2.032 km à € 0,26)
Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar de rechtbank, waarbij het slachtoffer als getuige door de rechter-commissaris is gehoord, wordt afgewezen. Het slachtoffer had een verzoek om vergoeding van die kosten bij de rechter-commissaris kunnen indienen. Dit betreft geen rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezenverklaarde feit.
Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar de advocaat en de officier van justitie valt feitelijk onder proceskosten. Daarvoor geldt dat zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de civiele proceskostenregeling. Die regeling kent geen vergoeding voor de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten in verband met een bezoek aan onder meer een advocaat of de officier van justitie in verband met het slachtoffergesprek (artikel 238, lid 1 en 2 en artikel 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat verzoek wordt eveneens afgewezen.
Ten aanzien van de overige materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De kosten van het eigen risico over het jaar 2020 zijn kosten gemaakt voordat het bewezenverklaarde feit is gepleegd en kan dan ook geen gevolg zijn van dit feit. Deze kosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.
De vordering ter vergoeding van nog niet geleden schade (eigen bijdrage ziektekostenverzekering, begroting gebitsherstel en nog te ondergane behandelingen) is toekomstige schade en onvoldoende bepaald. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade billijk voor tot een bedrag van € 10.000,00 gelet op de angst en pijn die het slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden en de onzekerheid die de zich nog in de kaak bevindende kogel met zich meebrengt. De door de benadeelde partij en officier van justitie genoemde jurisprudentie ziet niet op vergelijkbare zaken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal derhalve in totaal worden toegewezen tot een bedrag van € 11.170,09, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36d, 36f, 45, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- 7 stuks patronen (goednummer 1249383).
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 11.170,09(zegge: elfduizend honderdzeventig euro en negen cent), bestaande uit € 1.170,09 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering van toekomstige schade, te weten:
- eigen bijdrage zorgverzekering voor de komende drie jaren
- kosten orthodontist in verband met herstel gebit
- nog te ondergane behandelingen.
Verklaart de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk in de resterende vordering van immateriële schade.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.170,09 (zegge: elfduizend honderdzeventig euro en negen cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 (negentig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.
Mr. Rogmans en mr. Schoorl zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.