ECLI:NL:RBNHO:2021:8505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/306279 / HA ZA 20-522
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelvonnis inzake afgifte en inzage administratie stichting en onrechtmatige onttrekking van gelden door voormalig penningmeester

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Dierenleed en [gedaagde], de voormalig penningmeester van de stichting. Stichting Dierenleed vordert afgifte en inzage van de administratie over de periode 2000 - mei 2011 en betaling van onrechtmatig onttrokken gelden, die volgens de stichting door [gedaagde] zijn gedaan. De stichting stelt dat [gedaagde] in de periode van 2000 tot 2020 onrechtmatig geld heeft onttrokken aan de stichting door als penningmeester privé-uitgaven te doen met gelden van de stichting. [gedaagde] betwist de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen en stelt dat hij recht had op een vergoeding voor zijn werkzaamheden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Stichting Dierenleed recht heeft op afgifte en inzage van de administratie over de periode 2000 - mei 2011, omdat deze administratie van belang is voor de onderbouwing van de vordering van de stichting. De rechtbank heeft de vordering tot afgifte/inzage toegewezen, maar heeft de beslissing over de vordering tot betaling van de onttrokken gelden voor de periode 2000 - mei 2011 aangehouden. Voor de periode juni 2011 - 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig een bedrag van € 48.846,00 aan de stichting moet terugbetalen, omdat hij onterecht privé-uitgaven heeft gedaan met gelden van de stichting. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van dit bedrag toegewezen en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de vordering die ziet op de periode 2000 - mei 2011, in afwachting van bewijsstukken die door Stichting Dierenleed kunnen worden overgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en is openbaar uitgesproken op 22 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306279 / HA ZA 20-522
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING DIERENLEED,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.E. van der Werf te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.P. Wellenberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Stichting Dierenleed en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 10 maart 2021;
  • de mondelinge behandeling van 30 juni 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Werf namens Stichting Dierenleed;
  • de notities van mr. Wellenberg namens [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Stichting Dierenleed stelt dat [gedaagde] in de periode 2000 - 2020 onrechtmatig geld aan Stichting Dierenleed heeft onttrokken door als bestuurder/penningmeester van Stichting Dierenleed in die periode het vermogen van deze stichting voor privé-uitgaven te gebruiken. Stichting Dierenleed vordert afgifte/inzage van administratie van Stichting Dierenleed over de jaren 2000 - 2011 en betaling van de gestelde onttrekkingen van € 148.234,00. [gedaagde] betwist dat hij nog administratie heeft. Verder voert hij aan dat van onrechtmatige onttrekkingen geen sprake is. De afschrijvingen zien volgens [gedaagde] op zakelijke uitgaven of interne overboekingen, of het zijn uitgaven die vallen binnen een aan hem door Stichting Dierenleed toegekende vergoeding. De rechtbank wijst de vordering tot afgifte/inzage toe en € 45.056,00 van het gevorderde bedrag van € 74.117,00 dat ziet op de periode mei 2011 – 2020. Over het deel van de vordering dat ziet op de periode 2000 – mei 2011 beslist de rechtbank nog niet.

3.De feiten

3.1.
Stichting Dierenleed is een stichting gericht op de opvang van katten. [gedaagde] en zijn echtgenote [betrokkene] hebben Stichting Dierenleed in 1986 opgericht. Gelijktijdig met de bouw van hun woning hebben zij een asiel laten bouwen. Het asiel bevindt zich naast de woning. [betrokkene] was vanaf de oprichting voorzitter en zij beheerde het asiel. [gedaagde] verzorgde als penningmeester vanaf de oprichting de administratie van Stichting Dierenleed.
3.2.
De eerste drie jaar na de oprichting bestond het bestuur alleen uit [gedaagde] en [betrokkene]. Vanaf 1989 maakten ook anderen deel uit van het bestuur van Stichting Dierenleed.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2020 (kenmerk: C/13/684294 / HA RK 20-157) is [gedaagde] voor de duur van de hoofdzaak met onmiddellijke ingang geschorst als bestuurder van Stichting Dierenleed. Verder is [gedaagde] - onder meer - gelast het huidige bestuur toegang tot en inzage in de volledige administratie van Stichting Dierenleed te bieden. [gedaagde] heeft zich diezelfde dag nog laten uitschrijven als bestuurder bij de Kamer van Koophandel. De hoofdzaak is vervolgens doorgehaald.
3.4.
Op 24 juni 2020 heeft [gedaagde] de administratie van Stichting Dierenleed over de periode juni 2011 - mei 2020 aan Stichting Dierenleed overgedragen.
3.5.
Op 26 juli 2020 is [betrokkene] als voorzitter van Stichting Dierenleed uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
3.6.
Op 20 juli 2020 heeft Stichting Dierenleed de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht tot het verlenen van verlof tot conservatoir bewijsbeslag op de administratie van Stichting Dierenleed over de periode 2000 - 2011. Op 27 juli 2020 is er ten laste van [gedaagde] conservatoir bewijsbeslag gelegd op kopieën van de administratie van Stichting Dierenleed op grond van het op 22 juli 2020 door deze rechtbank verleende verlof. De deurwaarder heeft de computer van [gedaagde] in beslag genomen, omdat na inventarisatie van de bestanden bleek dat het maken van kopieën lange tijd in beslag zou nemen. Op 28 juli 2020 was de inbeslagneming afgerond. De digitale kopieën zijn in gerechtelijke bewaring gegeven aan de Huyer Deurwaarder en Incasso, die in de hiervoor genoemde beschikking van 22 juli 2020 is aangewezen als bewaarder in de zin van artikel 709 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

4.Het geschil

4.1.
Stichting Dierenleed vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot:
I. afgifte en/of inzage van/in de administatie (inclusief onderliggende stukken) van Stichting Dierenleed over de periode 2000 - mei 2011, ook als het gaat om op (een) gegevensdrager(s) aangebrachte gegevens;
II. betaling van € 148.234,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
III. betaling van de kosten van dit geding, waaronder de kosten van de door Stichting Dierenleed ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen, te vermeerderen met de gebruikelijke nakosten, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Stichting Dierenleed legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van privé-onttrekkingen aan Stichting Dierenleed. Er is sprake van verduistering van gelden die aan Stichting Dierenleed toebehoren. Het onttrokken bedrag over de periode juni 2011 - mei 2020 is begroot op
€ 74.117,00. De administratie over de periode 2000 - mei 2011 heeft [gedaagde] niet overhandigd aan Stichting Dierenleed, zodat er nog geen inzicht bestaat in de door [gedaagde] onttrokken gelden gedurende deze periode. Om die reden vordert Stichting Dierenleed afgifte/inzage van de administratie van Stichting Dierenleed over de periode 2000 - mei 2011. Stichting Dierenleed heeft de onttrekkingen over de periode 2000 - mei 2011 bij gebreke van de administratie eveneens begroot op € 74.117,00.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betoogt allereerst dat de vordering onder II. is verjaard. Daarnaast betwist [gedaagde] onrechtmatig gelden aan Stichting Dierenleed onttrokken te hebben. Hij voert aan dat een deel van de gestelde vermeende onttrekkingen zien op zakelijke uitgaven voor Stichting Dierenleed. Voor andere afschrijvingen geldt dat dit weliswaar privé-uitgaven betreffen, maar dat deze uitgaven vallen binnen een vrij te besteden bedrag waarover [gedaagde] en [betrokkene] de beschikking hadden, op grond van een aan hen toegekende jaarlijkse vergoeding ‘compensatie gebruik en beheer’. Voor een deel van de vordering geldt bovendien dat het op papier wellicht lijkt dat het geld onttrokken is, maar het geld is niet uit Stichting Dierenleed gegaan, aldus nog steeds [gedaagde]. [gedaagde] verzet zich verder tegen de afgifte/inzage van de inbeslaggenomen bescheiden. Volgens hem is niet aan de voorwaarden van afgifte/inzage voldaan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Stichting Dierenleed stelt dat [gedaagde] gelden heeft onttrokken aan Stichting Dierenleed. Feitelijk gezien maakt zij daarbij in de vordering onder II. onderscheid tussen twee periodes: 1) periode 2000 - mei 2011 en 2) periode juni 2011 - 2020. De totale vordering tot betaling over deze twee periodes bedraagt € 148.234,00, waarbij de ene helft van dit bedrag van € 74.117,00 ziet op de eerste periode en de andere helft van € 74.117,00 op de tweede periode.
5.2.
Ten aanzien van de periode 2000 - mei 2011 vordert Stichting Dierenleed onder I. afgifte/inzage van de administratie van Stichting Dierenleed, ter nadere onderbouwing van haar vordering over deze periode. Deze vordering impliceert, zoals ook Stichting Dierenleed ter zitting is verzocht, dat de rechtbank nog niet op de vordering onder II. ten aanzien van deze periode zal beslissen.
5.3.
Over de periode juni 2011 - 2020 beschikt Stichting Dierenleed wél over de administratie. Stichting Dierenleed stelt dus dat [gedaagde] gedurende deze periode
€ 74.117,00 onrechtmatig aan het vermogen van Stichting Dierenleed heeft onttrokken. Ter onderbouwing van haar vordering die ziet op deze periode heeft Stichting Dierenleed verwezen naar het overzicht (met bijlagen) dat als productie 2 bij de conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering is overlegd. Uit dit overzicht volgt een totaalbedrag aan uitgaven van € 99.297,00. Stichting Dierenleed heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit overzicht strekt als onderbouwing van haar vordering over de periode juni 2011 - 2020, maar dat de rechtbank geen hoger bedrag kan toewijzen dan de over deze periode gevorderde € 74.117,00, omdat Stichting Dierenleed de vordering ten aanzien van deze periode tot dit bedrag beperkt heeft. Stichting Dierenleed heeft ter zitting nadrukkelijk verzocht om een beslissing van de rechtbank op de vordering over de periode juni 2011 - 2020.
Afgifte/inzage van de administratie periode 2000 - mei 2011
5.4.
Stichting Dierenleed vordert de rechtbank om [gedaagde] op grond van artikel 843a Rv te veroordelen tot afgifte en/of inzage van/in de administratie van Stichting Dierenleed over de periode 2000 - mei 2011. Uit de administratie van Stichting Dierenleed over de periode juni 2011 - 2020 blijkt volgens Stichting Dierenleed dat [gedaagde] onrechtmatig gelden uit Stichting Dierenleed heeft onttrokken. De administratie over de jaren 2000 - mei 2011 is door [gedaagde] niet aan Stichting Dierenleed verstrekt, in weerwil van de beslissing van de rechtbank Amsterdam (rechtsoverweging 2.3.). Het is aannemelijk dat er ook in die jaren onrechtmatige onttrekkingen hebben plaatsgevonden, mede gelet op het feit dat [gedaagde] ten aanzien van de rechtmatigheid van afschrijvingen verwijst naar kennelijke bestuursbesluiten uit 1986, 1992 en 2002. De inhoud van deze administratie, die eigendom is van Stichting Dierenleed, is van belang voor de onderbouwing van de vordering van Stichting Dierenleed. Daarom heeft Stichting Dierenleed recht en belang om van de administratie over de periode 2000 - mei 2011 kennis te nemen, aldus nog steeds Stichting Dierenleed.
5.5.
Artikel 843a Rv stelt drie voorwaarden waaraan allemaal moet zijn voldaan om een vordering tot het overleggen van stukken te kunnen toewijzen: 1) degene die de vordering instelt, moet een rechtmatig belang hebben bij de stukken, 2) het moet gaan om bepaalde stukken en 3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Als aan deze drie voorwaarden is voldaan, kan inzage, afschrift of uittreksel worden gevorderd van de persoon die de stukken in bezit heeft.
5.6.
[gedaagde] betwist eerstens dat hij nog over de administratie over de periode 2000 -mei 2011 beschikt. In artikel 14 lid 4 van de statuten van Stichting Dierenleed is
- overeenkomstig de wet - een bewaartermijn van zeven jaar voorgeschreven. [gedaagde] heeft de fysieke administratie van Stichting Dierenleed over de laatste tien jaar aan Stichting Dierenleed afgegeven. Dit is een ruimere termijn dan statutair en wettelijk voorgeschreven. Wat betreft de digitale administratie heeft [gedaagde] een zelf ontworpen computerprogramma zo ingericht dat de bestanden na tien jaar automatisch worden overgeschreven met nieuwe administratie, aldus [gedaagde].
5.7.
De rechtbank volgt het betoog van [gedaagde] niet, omdat het bewijsbeslag kennelijk bescheiden heeft getroffen die naar het oordeel van de deurwaarder verband houden met de administratie over de periode 2000 - mei 2011. Dat de deurwaarder veel meer bescheiden in beslag heeft genomen, dan waarvoor verlof is verleend en door Stichting Dierenleed is verzocht, vindt geen steun in het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal van verrichtingen van 27 juli 2020.
5.8.
Volgt beantwoording van de vraag of Stichting Dierenleed een rechtmatig belang heeft bij de stukken. Stichting Dierenleed is gerechtigde van de administratie van Stichting Dierenleed. Als voormalig penningmeester is [gedaagde] slechts aan te merken als bewaarder van de administratie. Stichting Dierenleed heeft gemotiveerd gesteld dat de relevantie van de administratie over de periode 2000 - mei 2011 is gelegen in de onderbouwing van de gedurende die periode door [gedaagde] gedane vermeende onrechtmatige onttrekkingen van
- onder II. teruggevorderde - gelden uit Stichting Dierenleed. Volgens [gedaagde] heeft Stichting Dierenleed geen rechtmatig belang, omdat de statutaire bewaartermijn slechts zeven jaar is en [gedaagde] de stukken niet meer heeft. Zoals hiervoor is overwogen, volgt de rechtbank dat standpunt niet. Gelet daarop, heeft Stichting Dierenleed, als rechthebbende op de administratie, voldoende onderbouwd gesteld dat zij een direct en concreet belang heeft bij afgifte/inzage van de administratie over de periode 2000 - mei 2011.
5.9.
Aan het vereiste van bepaalde stukken is eveneens voldaan, gelet op het feit dat de afgifte/inzage is toegespitst op de administratie van Stichting Dierenleed over de periode van 2000 - mei 2011. De administratie van de periode daarna is al door [gedaagde] afgegeven aan Stichting Dierenleed (rechtsoverweging 3.4), zodat - anders dan [gedaagde] heeft betoogd - voldoende duidelijk is om welke stukken het gaat. Het betreft immers stukken die naar hun aard en naar datum voldoende concreet zijn.
5.10.
Tot slot vereist artikel 843a Rv dat de partij die afgifte/inzage vordert partij is bij de rechtsbetrekking. De rechtsgrond die Stichting Dierenleed aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd is een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Die rechtsbetrekking moet voldoende aannemelijk zijn. Stichting Dierenleed heeft ten aanzien van haar vordering over de periode van 2000 - mei 2011 verwezen naar de vordering over de periode van juni 2011 - 2020, die zij met een groot aantal bescheiden heeft onderbouwd en gesteld dat het zeer aannemelijk is dat [gedaagde] in de periode 2000 - mei 2011 ook privé-onttrekkingen heeft gedaan. Hiertegen verweert [gedaagde] zich onder meer met de stelling dat hij op basis van een bestuursbesluit recht had op een vergoeding voor compensatie gebruik en beheer (hierna: de vergoeding). Door [gedaagde] is ter zitting erkend dat de vergoeding al vanaf 1986 bestond en dat hij hiervan sindsdien gebruik maakte. De rechtbank overweegt dat daarmee niet is gezegd dat [gedaagde] vanaf 1986 onrechtmatig handelde, maar dat in ieder geval vaststaat dat [gedaagde] ook in de periode van 2000 - mei 2011, waarvan afgifte van de administratie wordt gevorderd, de vergoeding aan zichzelf toekende. Gelet daarop, heeft Stichting Dierenleed de rechtsbetrekking als vereist in artikel 843a Rv voldoende aannemelijk gemaakt.
5.11.
[gedaagde] betoogt verder nog dat gewichtige redenen, als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv, zich verzetten tegen toewijzing van de vordering. Volgens [gedaagde] heeft de deurwaarder alle harde schijven volledig gekopieerd en daarop staat zeer veel privé-informatie. Afgifte/inzage leidt daarom tot een (te) grote aantasting van de privacy van [gedaagde].
5.12.
De door [gedaagde] aangevoerde redenen zijn van onvoldoende gewicht om op grond daarvan de gevorderde afgifte/inzage af te wijzen. Als overwogen, is niet gebleken dat het gelegde bewijsbeslag verder strekt dan het door de voorzieningenrechter op het verzoek verleende verlof. Dat met toewijzing van de verzochte afgifte/inzage van de administratie over de periode 2000 - mei 2011 inzage in de privé-gegevens van [gedaagde] wordt verkregen en dat de privacy van [gedaagde] op onaanvaardbare wijze wordt geschaad is dus niet aannemelijk geworden.
5.13.
Gelet op het voorgaande is de op grond van artikel 843a Rv gevorderde afgifte/inzage van de administratie van Stichting Dierenleed over de periode 2000 - mei 2011 toewijsbaar. Aangezien de in beslag genomen administratie in gerechtelijke bewaring is gegeven aan de Huyer Deurwaarder en Incasso, zal de vordering onder I. worden toegewezen in zoverre dat [gedaagde] de afgifte door Huyer Deurwaarder en Incasso moet gedogen aangezien niet is gebleken dat [gedaagde] daarnaast nog over administratie van Stichting Dierenleed beschikt.
5.14.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, nu niet op de vordering onder II. betrekking hebbend op de periode 2000 - mei 2011 beslissen en deze dus aanhouden, in afwachting van het bewijs dat mogelijk nog volgt uit het recht op afgifte zoals dat aan Stichting Dierenleed is toegekend. De rechtbank zal Stichting Dierenleed in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vordering die ziet op de periode 2000 - mei 2011. Indien Stichting Dierenleed dit deel van haar vordering nader wenst te onderbouwen met bewijsstukken, dan moet zij deze stukken direct in het geding brengen, waarna de wederpartij in de gelegenheid zal worden gesteld zich hierover uit te laten. De zaak zal daartoe naar de rol verwezen worden zoals in het dictum van dit vonnis bepaald.
Periode juni 2011 - 2020
5.15.
Stichting Dierenleed vordert betaling van € 74.117,00 van [gedaagde] op grond van onrechtmatige onttrekkingen aan Stichting Dierenleed over de periode juni 2011 - 2020. Dit bedrag bestaat uit verschillende posten die hierna zullen worden beoordeeld. De rechtbank gaat daarbij uit van het als productie 2 bij de conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering overgelegde totaaloverzicht (hierna: het totaaloverzicht), waarop 32 posten zijn opgenomen. [gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer aan dat deze vordering verjaard is. Dit verweer zal de rechtbank eerst beoordelen.
5.16.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] zijn verweer dat sprake is van verjaring niet nader heeft geconcretiseerd. [gedaagde] volstaat met de enkele stelling dat sprake is van verjaring. De rechtbank zal het beroep op verjaring daarom wegens gebrek aan onderbouwing afwijzen.
5.17.
Verder verweert [gedaagde] zich ten aanzien van een deel van de gevorderde posten met de stelling dat het privé-uitgaven zijn, die hij mocht doen op grond van de vergoeding. Wat betreft de gestelde onrechtmatige pintransacties en kasopnames stelt [gedaagde] dat het geen onttrekkingen zijn, omdat het geld binnen Stichting Dierenleed is gebleven. Tot slot zijn er een aantal posten waarbij het volgens [gedaagde] gaat om zakelijke uitgaven ten behoeve van Stichting Dierenleed. De rechtbank zal de posten waartegen hetzelfde verweer is gevoerd door [gedaagde] gezamenlijk beoordelen. De rechtbank zal daarbij eerst ingaan op de door [gedaagde] gestelde privé-uitgaven, daarna op de pintransacties en de kasopnames en tot slot op de door [gedaagde] gestelde zakelijke uitgaven.
Privé-uitgaven (posten 5, 8, 9, 10, 12, 15, 17, 29 t/m 32)
5.18.
Onder privé-uitgaven vallen volgens [gedaagde] de volgende in het overzicht genoemde kosten:
- hondenvoer € 1.866,00
- Van der Zee € 8.360,00
- [gedaagde] dochter boodschappen € 5.679,00
- [gedaagde] dochter postafwikkeling € 1.061,00
- Twiske Installatiebedrijf € 6.734,00
- dierenarts honden [gedaagde] € 5.288,00
- Autobedrijf Waterland € 3.760,00
- tegels t.b.v. hondenuitlaatplaats € 800,00
- ECI € 213,00
- bol.com € 66,00
- Wehkamp
€ 799,00
Totaal € 34.626,00
Deze kosten en de hoogte daarvan zijn door [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] stelt zich - met uitzondering van de post Autobedrijf Waterland - op het standpunt dat van onrechtmatige onttrekkingen geen sprake is, omdat er bestuursbesluiten aan deze betalingen ten grondslag liggen. Bij besluit van 1986 is de vergoeding aan [gedaagde] toegekend. In plaats van een beheersalaris voor [betrokkene] en als compensatie voor het gebruik door het asiel van het woonhuis werd er jaarlijks een bedrag berekend als vergoeding. De vergoeding werd gebaseerd op een bepaald bedrag per kat per jaar. Bij bestuursbesluiten van 1992 en 2002 zijn de bedragen per kat aangepast. Het te ontvangen bedrag werd niet uitgekeerd aan [gedaagde]. [gedaagde] verrichte betalingen voor privé-uitgaven rechtstreeks vanuit Stichting Dierenleed. De vergoeding was beschikbaar voor [gedaagde] en zijn echtgenote om privé-uitgaven mee te doen, maar dit betekende niet dat het bedrag ook ieder jaar volledig werd gebruikt.
5.19.
Stichting Dierenleed betwist dat [gedaagde] recht had op de vergoeding. Een bestuursbesluit waaruit volgt dat in het verleden de vergoeding aan [gedaagde] is toegekend ontbreekt.
5.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [gedaagde] de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast van de stelling dat de vergoeding is toegekend bij een bestuursbesluit. [gedaagde] heeft geen bestuursbesluiten in het geding gebracht. Volgens [gedaagde] bestaat het originele bestuursbesluit uit 1986 niet meer, omdat de statuten van Stichting Dierenleed een bewaartermijn van de administratie van zeven jaar voorschrijven. Hetzelfde geldt voor de bestuursbesluiten van 1992 en 2002. Dat de besluiten er niet meer zijn, mag [gedaagde] daarom niet worden tegengeworpen en moet leiden tot omkering van de bewijslast, zo stelt hij. Stichting Dierenleed moet dus bewijzen dat er geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen. Volgens [gedaagde] blijkt daarnaast uit de als productie 18 bij conclusie van antwoord overgelegde foto’s van de berekeningen voldoende dat de bestuursbesluiten genomen zijn.
Dat in de gegeven omstandigheden uit de redelijkheid en billijkheid een andere bewijslast voortvloeit, die inhoudt dat Stichting Dierenleed dient te bewijzen dat er géén rechtsgeldige besluiten zijn genomen, volgt de rechtbank niet. Omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid dient terughoudend te worden toegepast. Slechts onder bijzondere omstandigheden is daarvoor plaats. De enkele stelling dat [gedaagde] in bewijsnood komt te verkeren, omdat het originele bestuursbesluit uit 1986 niet meer bestaat, is daartoe in ieder geval onvoldoende (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO1299). De rechtbank ziet geen grondslag om de bewijslast om te keren.
5.21.
Het voorgaande betekent dat de hiervoor weergegeven hoofdregel van artikel 150 Rv geldt. Omdat Stichting Dierenleed de stelling van [gedaagde] dat hem bij bestuursbesluit(en) een vergoeding is toegekend betwist, dient [gedaagde] te bewijzen dat de vergoeding bij bestuursbesluit aan hem is toegekend. Dat [gedaagde] dat bewijs al geleverd heeft met de foto’s van de berekeningen volgt de rechtbank niet. Er wordt op deze stukken wel verwezen naar bestuursbesluiten uit 1986, 1992 en 2002, maar wat deze bestuursbesluiten inhouden blijkt hieruit niet. Daarnaast zijn de berekeningen uitsluitend ondertekend door [gedaagde] en niet door de overige bestuurders van Stichting Dierenleed.
De rechtbank passeert verder het bewijsaanbod van [gedaagde] als zijnde onvoldoende specifiek en ter zake dienend. Het bewijsaanbod is slechts in algemene bewoordingen gedaan. Er wordt niet aangeduid over welke bewijsmiddelen [gedaagde] beschikt en van welke stellingen bewijs wordt aangeboden blijft eveneens onduidelijk. [gedaagde] heeft verklaard dat het bestuursbesluit uit 1986, waarnaar hij ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst,
- evenals die uit 1992 en 2002 - niet meer bestaat en niet is verzocht om het horen van getuigen. Van [gedaagde] mocht verwacht worden dat hij voldoende concreet zou aangeven welke feiten en omstandigheden hij wil bewijzen, en welke mogelijke getuigen daarover zouden kunnen verklaren. [gedaagde] heeft dit echter nagelaten. Dit betekent dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat de uitgaven die zien op privé-uitgaven rechtmatig hebben plaatsgevonden. Deze transacties zijn daarmee onrechtmatig.
5.22.
Wat betreft de post Autobedrijf Waterland betoogt [gedaagde] dat deze betaling inderdaad betrekking heeft op de auto van de schoonzoon van [gedaagde] (en het daarmee een privé-uitgave betreft), maar dat het bedrag van € 3.760,00 volledig aan Stichting Dierenleed is terugbetaald. De stukken hiervan bevinden zich volgens [gedaagde] in de administratie. Stichting Dierenleed heeft dat betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende concreet gesteld dat het bedrag is terugbetaald. Daarom slaagt het verweer van [gedaagde] niet. Het gevorderde factuurbedrag van € 3.760,00 is dan ook toewijsbaar.
5.23.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het deel van de vordering dat ziet op de privé-uitgaven, te weten € 34.626,00, dan ook toewijzen.
Opnames bij pinautomaat (post 7)
5.24.
Stichting Dierenleed vordert betaling van € 13.250,00. Dit bedrag bestaat uit een optelsom van afschrijvingen in de periode juli 2011 tot en met juli 2020 van een rekening die Stichting Dierenleed aanhield bij de ABN Amro bank. Er is veel geld opgenomen, terwijl daar volgens Stichting Dierenleed geen aanleiding toe was. Bij de transacties staat ook geen omschrijving vermeld. Ter onderbouwing van haar vordering verwijst Stichting Dierenleed naar het door haar zelf opgestelde overzicht van pintransacties dat als productie 8 bij conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering is overgelegd. Daarnaast heeft Stichting Dierenleed alle bankafschriften die betrekking hebben op de periode juli 2011 tot en met juli 2020 in de procedure gebracht.
5.25.
[gedaagde] betwist dat de pintransacties onttrekkingen betreffen. Volgens [gedaagde] is het gepinde geld in de kas van Stichting Dierenleed gebleven en werd het bijvoorbeeld gebruikt om de vrijwilligers te betalen. Stichting Dierenleed stelt in reactie daarop dat de kas voldoende cash bevatte voor uitbetaling van de vrijwilligers, want voor de katten werd ook contant betaald. Stichting Dierenleed verwijst daarbij naar door haar opgestelde tabellen met berekeningen ten aanzien van de inhoud van de kas (akte uitlaten producties in incident naar aanleiding van provisionele vordering). Hieruit zou volgens Stichting Dierenleed volgen dat er geld uit de kas van Stichting Dierenleed is verdwenen. Zij verwijst in dat kader naar het verschil tussen het berekende hoeveelheid contanten en het kasresultaat uit de jaarrekening van Stichting Dierenleed van € 100,00.
5.26.
De rechtbank overweegt dat het gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] op de weg van Stichting Dierenleed had gelegen om nader toe te lichten waarom de op het overzicht vermelde pintransacties zijn aan te merken als onrechtmatige onttrekkingen. Stichting Dierenleed kon er niet mee volstaan dat er geen aanleiding was om geld te pinnen en dat, omdat de reden voor het pinnen onbekend is, de transactie daarmee onrechtmatig was. De door haar overgelegde tabellen met berekeningen maken dat niet anders. [gedaagde] heeft die berekeningen en daaraan ten grondslag gelegde aannames ook gemotiveerd betwist met de toelichting dat het kasresultaat uit de jaarrekening alleen een boekhoudkundige boeking is. Dat betekent dat Stichting Dierenleed niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De gevorderde € 13.250,00 is dan ook niet toewijsbaar. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Kasopnames (post 18 tot en met 27)
5.27.
Stichting Dierenleed vordert € 36.630,00. Stichting Dierenleed verwijst naar de als productie 17 bij conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering overgelegde door [gedaagde] opgemaakte overzichten van boekposten en stelt dat uit de wijze waarop de posten geboekt zijn volgt dat het gaat om kasopnames. De betreffende transacties zijn op dezelfde wijze geboekt als de wijze waarop de kosten van vrijwilligers werden geboekt. Bij de transactie staat ‘kas’ vermeld, net als bij de vrijwilligers. Omdat de vrijwilligers betaald zijn, zullen deze bedragen Stichting Dierenleed ook verlaten hebben. Onduidelijk is waaraan het geld is besteed, aldus Stichting Dierenleed.
5.28.
[gedaagde] betwist dat sprake is van onrechtmatige kasopnames. Hij voert aan dat geen sprake was van opnames, maar dat het gaat om boekhoudkundige overboekingen, waarbij er feitelijk gezien geen geld uit de in het asiel aanwezige fysieke kassa gaat. Het gaat om interne reserveringen voor het vrij te besteden bedrag, de vergoeding. De bedragen werden van de post ‘kas’ naar de post ‘kruisposten’ geboekt en indien nodig weer teruggeboekt. De wijze van boeken is niet vergelijkbaar met die van het boeken van de vrijwilligerskosten, zo blijkt ook uit de overzichten waarnaar Stichting Dierenleed verwijst. Stichting Dierenleed telt deze bedragen dus ten onrechte dubbel.
5.29.
De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is geworden waarop de als productie 17 bij conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering overgelegde overzichten zien. [gedaagde] heeft betoogd dat de overzichten niet het kasboek van Stichting Dierenleed betreffen. Stichting Dierenleed heeft dat niet betwist en ook geen nadere duiding aan de overzichten kunnen gegeven.
De rechtbank stelt vast dat bij sommige boekingen, waarnaar Stichting Dierenleed verwijst, op het overzicht ‘kas’ is vermeld, maar bij andere niet. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] dat de wijze van boeken niet overeenkomt met het boeken van de vrijwilligerskosten en dat de posten zien op boekhoudkundige overboekingen ten behoeve van de vergoeding, waarbij er feitelijk gezien geen geld uit de kas gaat, had het op de weg van Stichting Dierenleed gelegen om nader toe te lichten waarom sprake is van onttrekkingen. Aangezien Stichting Dierenleed die nadere onderbouwing met de verwijzing naar de wijze van boeken niet heeft gegeven, heeft zij onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze posten onrechtmatige onttrekkingen betreffen en daarmee niet voldaan aan haar stelplicht. De vordering tot betaling die ziet op de gestelde kasopnames van € 36.630,00 zal dan ook worden afgewezen.
Zakelijke uitgaven (posten 1 t/m 4, 11, 13, 14)
5.30.
[gedaagde] betoogt dat een aantal door Stichting Dierenleed gestelde onrechtmatige onttrekkingen zakelijke uitgaven zijn, omdat deze uitgaven ten behoeve van Stichting Dierenleed gedaan zijn. De huidige bestuursleden merken iedere beslissing of uitgave waarvoor zij zelf niet zouden hebben gekozen ten onrechte aan als onrechtmatig, aldus [gedaagde].
Tot deze zakelijke uitgaven behoren volgens [gedaagde] de volgende in het overzicht vermelde posten:
  • internet € 2.615,00
  • telefoon [betrokkene] € 1.200,00
  • openbaar vervoer kosten € 1.460,00
  • airco € 5.555,00
  • tuinman contant € 280,00
  • Zaan installatietechniek,
  • Zaan installatietechniek,
ketel + arbeid
€ 3.110,00
Totaal € 14.791,00
De rechtbank zal deze posten hierna achtereenvolgens beoordelen.
Internet
5.31.
Stichting Dierenleed stelt dat het privé-internetabonnement van [gedaagde] en zijn echtgenote jarenlang door Stichting Dierenleed is betaald. Stichting Dierenleed had al voor 2013 een eigen internetaansluiting. Per maand ontving Stichting Dierenleed twee facturen; één voor een privé-instap abonnement en één voor een zakelijk MKB abonnement. Ter onderbouwing verwijst Stichting Dierenleed naar de facturen die zij als productie 3 bij conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering heeft overgelegd. Volgens [gedaagde] was er slechts één aansluiting vanuit de woning en is er enkele jaren geleden een aftakking gemaakt. De overgelegde facturen zien op het abonnement van Stichting Dierenleed. Pas in 2020 is er een tweede abonnement afgesloten.
5.32.
De rechtbank stelt vast dat de door Stichting Dierenleed overgelegde facturen betrekking hebben op meerdere abonnementen gedurende dezelfde periode. De blote betwisting van [gedaagde] dat geen sprake is van twee abonnementen, is - gelet op de onderbouwde stelling van Stichting Dierenleed - daarom onvoldoende. De stelling van [gedaagde] dat pas in 2020 een tweede abonnement is afgesloten is niet nader toegelicht en onderbouwd. In het totaaloverzicht heeft Stichting Dierenleed het deel van haar vordering dat ziet op het internet verlaagd van € 3.470,00 naar € 2.615,00. Het bedrag van € 2.615,00 zal dan ook worden toegewezen.
Telefoon [betrokkene]
5.33.
Uit de bankafschriften blijkt dat in de periode van 2012 - 2020 24 keer een afschrijving heeft plaatsgevonden voor het opwaarderen van een mobiele telefoon voor in totaal € 1.200,00. Niet in geschil is dat het gaat om de mobiele (privé)telefoon van [betrokkene]. Stichting Dierenleed stelt zich op het standpunt dat Stichting Dierenleed een vaste telefoonlijn heeft, zodat mobiel bellen onnodig was. [gedaagde] erkent dat de mobiele telefoon op kosten van de stichting is opgewaardeerd en voert aan dat de telefoon zowel zakelijk als privé werd gebruikt. Zijn echtgenote was zeven dagen per week 24 uur per dag overal bereikbaar voor het asiel en gebruikte ook deze telefoon daarvoor.
5.34.
Door Stichting Dierenleed is niet weersproken dat [betrokkene] altijd bereikbaar was en ook zelf moest bellen ten behoeve van het asiel. [gedaagde] heeft echter ook gesteld dat het telefoonnummer van het asiel ook binnenkwam in de eigen woning. Van [betrokkene] kon weliswaar niet worden verwacht dat zij altijd in het asiel of in de woning aanwezig was, maar niet geconcretiseerd is dat het zakelijke gebruik de omvang heeft die uit het overzicht blijkt. [gedaagde] heeft dus, in het licht van de door Stichting Dierenleed onderbouwde stelling, onvoldoende gemotiveerd betwist dat het opwaarderen van de mobiele telefoon van [betrokkene] met gelden uit Stichting Dierenleed een onrechtmatige onttrekking is. Het gevorderde bedrag aan telefoonkosten van € 1.200,00 zal worden toegewezen.
Openbaar vervoer kosten
5.35.
Vast staat dat [gedaagde] en zijn echtgenote reisden met het openbaar vervoer, omdat zij geen rijbewijs hebben. Zij hadden geen aparte OV-chipkaart voor privéreizen. Stichting Dierenleed stelt dat er voor de stichting niet zakelijk gereisd hoeft te worden, zodat de reiskosten voor privédoeleinden zijn geweest. [gedaagde] betoogt dat de OV-chipkaart af en toe werd opgeladen op kosten van Stichting Dierenleed als compensatie. De kosten zien volgens hem grotendeels op zakelijke reizen.
5.36.
Het verweer dat [gedaagde] (en zijn echtgenote) recht hadden op compensatie is niet onderbouwd en wordt onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.20 en 5.21 is overwogen verworpen. Het betoog van [gedaagde] dat de OV-kosten voor het merendeel zien op zakelijke reizen slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom er zakelijk gereisd moest worden voor het asiel en dat deze reizen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De vordering is daarmee, in het licht van het door Stichting Dierenleed gestelde, onvoldoende onderbouwd betwist. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van de OV-kosten van € 1.460,00 zal worden toegewezen.
Airco
5.37.
Op de bovenverdieping van de woning van [gedaagde], in een ruimte die [gedaagde] als werkkamer gebruikte, is een airco geplaatst. De aanschaf van de airco en het bijbehorende onderhoudscontract ter hoogte van in totaal € 5.555,00 is volgens Stichting Dierenleed een onrechtmatige onttrekking. [gedaagde] erkent de aanschaf van de airco, maar stelt zich op het standpunt dat het een zakelijke uitgave betreft. De woning is namelijk ten behoeve van Stichting Dierenleed ingericht en de betreffende kamer werd gebruikt voor de werkzaamheden die [gedaagde] en zijn echtgenote voor de stichting hebben verricht. Daarbij was sprake van een speciale computer, software en verlichting in verband met de aangeboren visuele beperking van [gedaagde]. De airco stelde hen in staat om hun werkzaamheden onder normale omstandigheden te verrichten, omdat deze kamer in de zomer ondraaglijk warm wordt.
5.38.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de stelling van Stichting Dierenleed dat de airco niet in overleg met de overige bestuursleden is aangeschaft niet heeft betwist. Nog los van de vraag of er een bestuursbesluit vereist was voor de aanschaf van de airco en het aangaan van een onderhoudscontract geldt dat de noodzaak voor [gedaagde] om werkzaamheden voor Stichting Dierenleed op de bovenverdieping van de woning te verrichten onvoldoende is gebleken. Het is een eigen keuze van [gedaagde] om geen gebruik te maken van het asielgebouw. Dat daar geen geschikte ruimte was, heeft [gedaagde] niet onderbouwd. [gedaagde] heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist dat het een privé-uitgave betreft. De conclusie luidt dan ook dat de kosten van de airco onrechtmatig ten laste van Stichting Dierenleed zijn gebracht, zodat de vordering voor het deel van € 5.555,00 zal worden toegewezen.
Tuinman
5.39.
Stichting Dierenleed vordert € 280,00 voor kosten van een tuinman. [gedaagde] vermoedt dat er een hovenier is ingehuurd voor (snoei)werkzaamheden ten behoeve van Stichting Dierenleed. Het gaat dan ook om een zakelijke uitgave. Stichting Dierenleed voert daarentegen aan dat het geen zakelijke kosten kunnen zijn, omdat het om een contante betaling gaat. Vanuit de kas werden altijd de vrijwilligers betaald, voor een vergoeding van € 1,00 per uur. Dit zou betekenen dat de tuinman 280 uur heeft gewerkt en dat is niet het geval.
5.40.
De stelling dat de tuinman een vrijwilligerstarief van € 1,00 ontving is door [gedaagde] niet betwist. De rechtbank zal daarom van de juistheid hiervan uitgaan. Blijkens het als productie 13 bij conclusie van antwoord naar aanleiding van de provisionele vordering overgelegde ‘overzicht van persoonlijk bestand per 27 juni 2020‘ blijkt dat op 17 april 2020 € 160.00 en op 28 april 2020 € 120.00 uit de kas is betaald aan de tuinman. Uitgaande van een vrijwilligerstarief van € 1,00 per uur zou dit betekenen dat in een periode van nog geen twee weken voor 280 uur aan werkzaamheden is betaald. Gelet op het voorgaande, mede in aanmerking genomen de korte periode tussen de betalingen, is het betoog van [gedaagde] dat het om een zakelijke uitgave gaat een onvoldoende betwisting van de onderbouwde stelling van Stichting Dierenleed dat het een privé-uitgave van [gedaagde] betreft. De vordering van € 280,00 zal worden toegewezen.
Zaan Installatietechniek (thermostaat)
5.41.
Stichting Dierenleed vordert € 571,00 aan kosten voor een thermostaat. Volgens Stichting Dierenleed is sprake van een privé-uitgave. [gedaagde] erkent dat er op enig moment is geïnvesteerd in een thermostaat. Deze thermostaat hangt in de overlegkamer in de aanbouw van de woning. Om die reden is het volgens [gedaagde] een zakelijke uitgave en geen onrechtmatige onttrekking.
5.42.
Vast staat dat de aanbouw ten behoeve van Stichting Dierenleed wordt gebruikt voor vergaderingen. De stelling van Stichting Dierenleed dat het gebruik van de aanbouw sporadisch is, doet daar niet aan af. Stichting Dierenleed heeft verder onvoldoende betwist dat de thermostaat in deze aanbouw hangt. Dit betekent dat [gedaagde] gemotiveerd betwist heeft dat de aanschaf van de thermostaat een privé-uitgave is. De gevorderde € 571,00 zal dan ook worden afgewezen.
Zaan Installatietechniek (ketel + arbeid)
5.43.
Stichting Dierenleed stelt dat drie facturen van Zaan installatietechniek ten onrechte door Stichting Dierenleed zijn betaald. In totaal gaat het om € 3.110,00. De facturen staan op naam van I. [gedaagde] en zijn geadresseerd aan het woonadres van [gedaagde]. [gedaagde] vermoedt dat het om de aanschaf van een cv-ketel voor het asiel gaat, omdat de bescheiden cv-ketel die in de woning hangt geen € 3.110,00 kan hebben gekost.
5.44.
De rechtbank overweegt dat het enkele vermoeden van [gedaagde] dat het een zakelijke uitgave is, onvoldoende betwisting betreft van de onderbouwde stelling van Stichting Dierenleed. Niet is ingegaan op de tenaamstelling en adressering van de facturen. Als vaststaand moet daarom worden beschouwd dat de facturen zien op privé-uitgaven van [gedaagde]. Dit deel van de vordering van € 3.110,00 zal dus worden toegewezen.
5.45.
Een en ander leidt tot de slotsom dat [gedaagde] wat betreft de zakelijke uitgaven in totaal € 14.220,00 aan Stichting Dierenleed moet betalen.
Conclusie
5.46.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] van de gevorderde € 74.117,00 over de periode juni 2011 - 2020 in totaal € 48.846,00 (€ 34.626,00 + € 14.220,00) aan Stichting Dierenleed moet betalen. Het overige deel van de vordering dat ziet op de periode juni 2011 - 2020 is niet toewijsbaar.
5.47.
Met de toewijzing van de vordering onder I en een deel van de vordering onder II, voor zover deze laatste vordering ziet op de periode juni 2011 – 2020, wordt een gedeelte van het gevorderde toegewezen, zodat op dat punt een einde wordt gemaakt aan de procedure. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een deelvonnis, waartegen hoger beroep binnen drie maanden na het deelvonnis kan worden ingesteld, ongeacht of tussentijds appel is opengesteld op grond van artikel 337 lid 2 Rv. De beslissing over het deel van de vordering onder II voor zover deze vordering ziet op de periode 2000 – mei 2011 houdt de rechtbank, als overwogen, aan, in afwachting van het bewijs dat mogelijk nog volgt uit het recht op afgifte zoals dat aan Stichting Dierenleed is toegekend.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] te gedogen dat aan Stichting Dierenleed worden afgegeven binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis, alle ingevolge het verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 juli 2020 in conservatoir bewijsbeslag genomen elektronische bescheiden betreffend de administratie over de periode 2000 - mei 2011, die blijkens de processen verbaal van 27 en 28 juli 2020 in gerechtelijke bewaring zijn gegeven aan Huyer Deurwaarder en Incasso,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Stichting Dierenleed van € 48.846,00, over de periode juni 2011 - 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 15 december 2021 voor het nemen van een akte door Stichting Dierenleed over hetgeen is vermeld onder 5.14, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.5.
bepaalt dat Stichting Dierenleed, indien zij
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1589