ECLI:NL:RBNHO:2021:8494

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/319284 / FA RK 21-3911
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorg voor minderjarigen en de toevertrouwing aan de ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De man en de vrouw, die in Schotland zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben, zijn verwikkeld in een geschil over de zorg en de verblijfplaats van de kinderen. De man heeft verzocht om voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan hem, terwijl de vrouw verzocht om de kinderen voorlopig aan haar toe te vertrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen tot juli 2020 hun gewone verblijfplaats in Schotland hadden, maar dat de vrouw hen zonder toestemming van de man naar Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en dat de status quo moet worden gehandhaafd. Dit betekent dat de kinderen voorlopig bij de vrouw blijven, maar dat er een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen om en om bij beide ouders verblijven. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen, aangezien de vrouw daar niet meer woont. Het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage is afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was van de inkomens van beide partijen. De beslissing is genomen met het oog op het belang van de kinderen en de noodzaak om tot een stabiele situatie te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/319284 / FA RK 21-3911
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 8 september 2021
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] , Schotland, Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.T. Wernsen, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.H. van Haga, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 06 augustus 2021;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 27 augustus 2021;
-het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 30 augustus 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 september 2021 in aanwezigheid van partijen, de man (via een videoverbinding) met een tolk (via een videoverbinding) bijgestaan door mr. M.T. Wernsen en de vrouw door mr. A.H. van Haga.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] , Schotland, met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [plaats] , Schotland;
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [plaats] , Schotland.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning en het daarop gevestigde bedrijf [bedrijf] ., een boerderij met een vakantiepark: [echtelijke woning] , [adres]
.
2.4.
Op 30 juni 2021 heeft de man bij deze rechtbank een verzoek tot echtscheiding
ingediend (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/317948). De verweertermijn van
de vrouw loopt tot 2 september 2021.

3.Beoordeling

Bevoegdheid
3.1.
De man voert aan dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waar zich tevens de laatste gewone verblijfplaats van partijen bevindt, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van art. 3 lid 1 aanhef sub a, tweede gedachtestreepje, Brussel II-bis. De vrouw heeft zich daartegen niet verzet, met dien verstande dat volgens haar aansluiting moet worden gevonden in genoemd artikel onder het derde gedachtestreepje, nu de gewone verblijfplaats van de vrouw in Nederland is.
3.2.
De rechtbank overweegt dat, nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland bevond, de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.3.
Ter zitting is met partijen de vraag besproken of de rechtbank Noord-Holland bevoegd is, nu de vrouw sinds haar verblijf in Nederland verschillende woonplaatsen heeft gehad en haar huidige woonplaats met de kinderen [plaats] is. Bij monde van haar advocaat heeft de vrouw uitdrukkelijk verklaard geen beroep te doen op de onbevoegdheid van deze rechtbank, zodat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen.
3.4.
Op grond van artikel 12 lid 1 Brussel II-bis is de Nederlandse rechter niet alleen bevoegd om van de echtscheiding kennis te nemen, maar ook van alle nevenverzoeken ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Op grond van artikel 4, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), heeft de Nederlandse rechter daarom tevens rechtsmacht tot het treffen van de door partijen verzochte voorlopige maatregelen die verband houden met de echtscheiding.
3.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op de verzoeken van toepassing.
3.6.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken voorlopige toevertrouwing en vaststellen zorgregeling, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
3.7.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
toevertrouwing minderjarigen
3.8.
De man heeft primair verzocht te bepalen dat de minderjarigen voorlopig aan hem worden toevertrouwd. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft hij gesteld dat de relatie tussen partijen na de geboorte van [minderjarige 2] onder druk is komen te staan. In juli 2020 hebben partijen afgesproken dat de vrouw een paar weken met de kinderen naar haar moeder in Nederland zou gaan om tot rust te komen. De vrouw heeft de kinderen zonder toestemming van de man op 13 juli 2020 ingeschreven op het adres van oma (mz) te [plaats] . In december 2020 heeft de vrouw aan de man aangegeven dat zij een baan had geaccepteerd in [plaats] en dat zij met de kinderen naar Duitsland wilde verhuizen. Daarop heeft de man een verzoekschrift tot teruggeleiding ingediend bij de rechtbank Den Haag. Partijen hebben deelgenomen aan Cross Border Mediation, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid. Vanaf 1 januari 2021 hebben de kinderen in Schotland verbleven, waar zij altijd hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Daarna heeft de man zijn verzoek tot teruggeleiding ingetrokken. Op 14 april 2021 heeft de vrouw in Schotland een teruggeleidingsverzoek ingediend. Op 17 juni 2021 heeft de rechtbank in Schotland bepaald dat de gewone verblijfplaats van de kinderen was gewijzigd naar Nederland en dat de man de kinderen onrechtmatig in Schotland hield. Op 11 juli 2021 heeft de vrouw de kinderen bij de man opgehaald en meegenomen naar Nederland. De man meent dat de kinderen in Schotland moeten blijven wonen omdat zij daar hun wortels hebben, het grootste deel van hun bestaan hebben gewoond, omdat het bekend terrein voor hen is en omdat zij in Schotland de meest stabiele toekomst hebben. In Schotland waren de kinderen ook gewend dat de man veel thuis was en voor hen zorgde. De man wil een wezenlijk deel van de zorg op zich nemen en deel uitmaken van hun dagelijkse leven. Het heeft de voorkeur van de man dat de kinderen om en om een maand bij hem en een maand bij de vrouw verblijven, totdat de oudste naar de basisschool moet. Subsidiair heeft de man verzocht een zorgregeling vast te stellen als genoemd in het verzoekschrift.
3.9.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft zelf verzocht om voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen. Partijen zijn feitelijk uit elkaar gegaan op 6 juli 2020. Met toestemming van de man is de vrouw met de kinderen op 8 juli 2020 naar Nederland vertrokken. In afwachting van eigen woonruimte verbleef de vrouw tijdelijk, tot december 2020, met de kinderen bij oma (mz). Omdat zij daar wegens onenigheid niet langer kon verblijven, hebben partijen afgesproken dat de vader de kinderen voor een korte periode zou meenemen naar Schotland. Daarbij hebben partijen afgesproken dat na schriftelijk bericht van de vrouw dat zij de zorg weer op zich wenste te nemen de man ervoor zou zorgen dat de kinderen binnen zeven dagen weer bij de vrouw zouden zijn. De kinderen zijn op 1 januari 2021 naar Schotland gereisd. Op 7 januari 2021 heeft de vrouw aan de man laten weten dat de kinderen konden terugkeren naar Nederland. De man heeft dat geweigerd. Daarop is de vrouw in Schotland een teruggeleidingsprocedure gestart. Op 18 juni 2021 heeft de rechter in Schotland bepaald dat de man de kinderen ongeoorloofd heeft achtergehouden. Op 11 juli 2021 zijn de kinderen aan de vrouw overgedragen. Zij wonen nu bij de vrouw in [plaats] . De kinderen hebben op dit moment twee keer per week een videogesprek met hun vader. De man verzoekt de voorlopige toevertrouwing van de kinderen, maar per saldo vraagt hij wijziging van hun gewone verblijfplaats. Daarmee verzoekt de man in feite om verhuizing van de kinderen in een voorlopige voorzieningen procedure. De man heeft dat verzoek niet deugdelijk onderbouwd. Het verzoek voldoet geenszins aan de daarvoor gestelde criteria. Het verstrekkende karakter van een dergelijke verhuizing is in strijd met de goede procesorde, aldus de vrouw. De vrouw wenst op dit moment geen zorgregeling, in de zin dat de kinderen fysiek contact hebben met de man. Als alles in de toekomst rustiger geworden zal zijn, wil zij met de man in overleg treden over een eventuele zorgregeling.
3.10.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen tot juli 2020 hun gewone verblijfplaats in Schotland hebben gehad. De vrouw heeft de kinderen in juli 2020 meegenomen naar Nederland. De vrouw stelt dat zij toestemming van de man had om met de kinderen naar Nederland te verhuizen. Die stelling heeft zij ter zitting niet met meer of anders onderbouwd dan dat de man te kennen had gegeven (ook) te willen scheiden en reistoestemming had gegeven voor een enkele reis naar Nederland. Daaruit kan de gestelde verhuistoestemming echter naar het voorlopig oordeel van de rechtbank geenszins worden afgeleid. Of de gestelde toestemming er toch was, is vooralsnog niet in rechte vastgesteld, omdat de man het teruggeleidingsverzoek heeft ingetrokken. De rechtbank houdt het er voorlopig voor dat de kinderen op basis van eigenmachtig handelen van de vrouw van juli 2020 tot 1 januari 2021 in Nederland hebben verbleven.
3.11.
Hun terugkeer naar Schotland is gevolgd door eigenmachtig handelen van de man, die weigerde de kinderen te laten terugkeren naar Nederland. Dat dit optreden eigenmachtig was, is vastgesteld door de Schotse rechter en dit oordeel wordt gerespecteerd. De hiervoor genoemde beslissing van de Schotse rechter is niet bij de stukken overgelegd. Partijen hebben ter zitting verklaard dat hun alleen het dictum is verstrekt en dat het nog enige tijd kan duren, voordat de gemotiveerde beslissing wordt afgegeven. De rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat de beslissing is gebaseerd op de gedachte dat uit het gedrag van de man van begin 2021 (het intrekken van de teruggeleidingsprocedure en het toezeggen dat de kinderen op eerste verzoek van de vrouw weer naar Nederland zullen gaan) moet worden afgeleid dat hij zich – al dan niet voorlopig – heeft neergelegd bij de feitelijke verplaatsing door de vrouw van de gewone verblijfplaats van de kinderen naar Nederland. Door het eigenmachtig optreden van de man, zoals vastgesteld door de Schotse rechter, hebben de kinderen weer een half jaar in Schotland doorgebracht. Sinds half juli zijn zij weer in Nederland.
3.12.
De rechtbank begrijpt dat het in de situatie van partijen buitengewoon ingewikkeld is om – uitsluitend redenerend vanuit het belang van de kinderen – een gezamenlijke beslissing te nemen over hun toekomstige hoofdverblijfplaats, het land waar zij zullen opgroeien. Zoals bijna altijd het geval is, willen partijen wel van elkaar scheiden, maar natuurlijk niet van de kinderen. Toch had van beide ouders mogen worden verwacht dat zij zich bij hun handelen veel meer door het belang van de kinderen zouden hebben laten leiden. De rechtbank gaat uit van achtereenvolgens eigenmachtig optreden van beide ouders tegen het belang van de kinderen in en daarvan worden de kinderen de dupe. Eerst zijn zij weggehaald uit de hen vertrouwde sociale leefomgeving om een half jaar te gaan verblijven bij oma (mz) om vervolgens weer uit die omgeving te worden gehaald. Na een half jaar Schotland moeten zij nu weer wennen aan een totaal andere leefomgeving in [plaats] , waar ook de vrouw geen netwerk heeft, met een nieuw kinderdagverblijf, waar zij hele dagen naar toe gaan en een nieuwe au pair.
3.13.
Wat er in deze zaak nu moet gebeuren, is dat er een einde komt aan de strijd tussen de ouders en het eigenmachtig optreden van de ouders. Partijen moeten trachten tot zichzelf te komen en te gaan samenwerken in het belang van de kinderen. Daarvoor is noodzakelijk dat er na het turbulente jaar van strijd en trekken aan de kinderen, nu een periode van relatieve rust ontstaat, waarin partijen als verantwoordelijke ouders tot overleg komen. Als ouders zijn zij de eerst aangewezenen om te beoordelen, wie van hen beiden de kinderen het beste een stabiele leefomgeving kan bieden, wie van beiden het beste en/of het meest in staat is de hoofdzorgtaak te vervullen en de kinderen de daarbij behorende persoonlijke aandacht en begeleiding te geven en wie van hen beiden het beste in staat is de andere ouder actief in het leven van de kinderen te houden en het contact met de andere ouder – ook emotioneel – te faciliteren.
3.14.
De rechtbank zal daarom ten aanzien van de zorgregeling de door de man voorgestane suggestie volgen, waarin de zorg voor de kinderen voorlopig zoveel mogelijk gelijkelijk wordt gedeeld, maar nu op basis van een rechterlijke beslissing en niet op basis van eigen goeddunken. Voor zover partijen er niet zelf – al dan niet met behulp van een mediator – in slagen vast te stellen wat het belang van de kinderen is bij de keuze voor opgroeien in Schotland of in Nederland, ontstaat er zo in ieder geval de nodige ruimte voor een weloverwogen beslissing van de bodemrechter. De bezwaren van de vrouw tegen deze regeling worden gepasseerd. Op zich is juist dat de regeling op zich ook weer steeds verandering voor de kinderen zal meebrengen, maar afgezet tegen hetgeen de vrouw voor ogen staat – alleen videocontact met hun vader en het voorlopig verbreken van ieder contact met de hun vertrouwde leefomgeving in Schotland – verdient het voorstel van de man verre de voorkeur. Daarbij komt dat de vrouw wel ernstig bezwaar heeft gemaakt tegen een voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de man, omdat de rechtbank daarmee in voorlopige voorziening een mogelijk onomkeerbare beslissing zou nemen, maar tegelijkertijd zelf een situatie wenst te creëren die in ieder geval tot een onomkeerbare beslissing zou kunnen leiden. Voor het overige heeft de vrouw niet meer in detail verweer gevoerd tegen de door de man verzochte regeling. Deze zal als voorlopige regeling worden vastgesteld, op hoofdlijnen zoals door de man onder punt 70 van zijn verzoekschrift geformuleerd en zal gelden tot 1 januari 2023, wanneer naar het oordeel van de rechtbank ten laatste de beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen moet zijn genomen.
3.15.
De rechtbank is dus van oordeel dat voorlopig de status quo moet worden gehandhaafd, zodat de keuze voor wonen in Schotland bij de man of in Nederland bij de vrouw open blijft, primair voor nader overleg en besluitvorming tussen partijen en anders ter beslissing van de bodemrechter. Handhaving van de status quo geldt ook voor het verzoek tot voorlopige toevertrouwing aan de man. Door de beslissing van de Schotse rechter zijn de kinderen in feite voorlopig toevertrouwd aan de vrouw. Mét de vrouw acht de rechtbank een wijziging van de toevertrouwing in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure een te verstrekkende beslissing. In combinatie met de door de man voorgestelde contactregeling zou daarmee immers de gewone verblijfplaats van de kinderen weer in Schotland zijn met alle juridische consequenties van dien voor wat betreft de rechterlijke bevoegdheid. Gevreesd moet worden dat dit niet zou bijdragen aan het staken van de strijd tussen partijen, maar juist die strijd een nieuwe impuls zou geven. Hoewel de vraag kan worden gesteld of de vrouw van haar kant nog voldoende belang heeft bij de ook door haar gevraagde voorlopige toevertrouwing, bestaat tegen de vastlegging van de daaraan ten grondslag liggende feitelijke situatie ook geen bezwaar. Dit verzoek wordt toegewezen.
echtelijke woning
3.16.
De man heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Partijen hebben sinds 2013 op de boerderij in Schotland gewoond. De vrouw heeft de woning verlaten in juli 2020 en is niet meer teruggekeerd. Gezien de verslechterde verhouding tussen partijen stelt de man zich op het standpunt dat partijen niet met elkaar in een woning kunnen verblijven.
3.17.
De vrouw stelt dat de man geen belang bij zijn verzoek heeft, nu de vrouw vanaf juli 2020 niet meer woonachtig is in Schotland.
3.18.
Nu de vrouw tegen de verzochte voorlopige voorzieningen met betrekking tot echtelijke woning geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek in zoverre worden toegewezen, aangezien dit de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. De stelling van de vrouw dat de man geen belang heeft bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de woning kan niet tot een ander oordeel leiden.
kinderbijdrage
3.19.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) een bedrag van
€ 772,50 per kind per maand dient te betalen.
3.20.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.21.
Bij gebreke van deugdelijk onderbouwde inkomensgegevens van beide partijen kan de rechtbank niet – ook niet voorlopig – tot een berekening van de kinderbijdrage overgaan. De man heeft ter zitting nog ‘last minute’ aangeboden een verklaring van zijn accountant in het geding te brengen, waaruit zijn inkomen zou blijken. Dat stuk is op bezwaar van de vrouw ter zitting door de rechtbank geweigerd, zodat de rechtbank geen onderbouwd inzicht heeft in het inkomen van de man. De vrouw heeft zich na beraad ter zitting uiteindelijk mondeling uitgelaten over haar inkomen, maar iedere onderbouwing daarvan ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er voorlopig voor worden gehouden dat beide partijen ieder voor zich in ieder geval over voldoende inkomen beschikken om de nu vast te stellen voorlopige regeling te kunnen uitvoeren. Nu die regeling ook de zorgtaken tussen de beide ouders gelijkelijk verdeelt, ziet de rechtbank aanleiding om – bij deze stand van zaken – het verzoek tot vaststelling van een voorlopige kinderbijdrage af te wijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Schotland,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Schotland,
voorlopig worden toevertrouwd aan de vrouw;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van deze minderjarigen als volgt zal zijn:
Zij verblijven voorlopig – tot 1 januari 2023 – om en om vier aansluitende weken bij iedere ouder, waarbij de volgende regeling geldt:
  • de wisseldag is op zaterdag, tenzij geen geschikte vlucht voorhanden is, dan wordt in overleg uitgeweken naar vrijdag of zondag;
  • de minderjarigen worden door de ouder waar zij op dat moment verblijven naar het vliegveld gebracht en per vliegtuig door de andere ouder opgehaald en omgekeerd; de ouder die vliegt, betaalt de tickets voor zichzelf en de minderjarigen;
  • partijen verstrekken elkaar over en weer de benodigde reisdocumenten, toestemmingsverklaringen voor het reizen met minderjarigen daaronder begrepen;
  • het eerste wisselweekend is het weekend van zaterdag 18 september 2021;
  • er gelden geen uitzonderingen of bijzondere regelingen rond feestdagen, vakanties e.d.; partijen kunnen met de minderjarigen op vakantie, mits binnen een periode, waarin de minderjarigen bij die ouder verblijven en bij reizen buiten het Verenigd Koninkrijk of Nederland met afzonderlijke toestemming van de andere ouder;
  • de ouder, waarbij de minderjarigen op dat moment niet verblijven, kan wekelijks tweemaal maximaal 15 minuten videobellen met de minderjarigen;
4.2.
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen [echtelijke woning] , [adres] , met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van
I.B. Dinkelaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.